1884. N°. 20.
Donderdag 14 Februari.
71ste jaargang.
Nederlandsch leger,
Wijziging der Schoolwet.
G0ESCS1
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdagavond
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 ct.
In ons land vervoege men zich: voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau
vanNIJGH VAN DITMAR, en verder bij alle Boekverkoopers en Postdirecteuren.
COURANT.
De prijs der gewone advertentiën is van 15 regels 50 ct., elke regel meer 10 ets.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechte
tweemaal berekend.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen worden van 18 regels a f 1,berekend.
Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 cte.
Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cents per regeL
Bij het gemeentebestuur is ontvangen een exemplaar
van de achtste uitgave van het boekwerk
waarin het hoofdstuk betreffende den .dienst bij de
Militie te land" aanmerkelijk is uitgebreid, terwijl de
aandacht in het bijzonder gevestigd wordt op de bij
zondere bepalingen aangaande den eersten oefeningstijd
voor ingelijfden der Militie te land van de lichting
voor 1884.
De eventueel verlangde inlichtingen worden ter
Secretarie verstrekt.
Goes, den 13 Februari 1884.
De Burgemeester van Goes,
J. G. DE WITT HAMER.
De minister Heemskerk heeft woord gehouden en
zijne «administratieve wijzigingen", die hij had beloofd
voortestellen in de wet op het lager onderwijs, in eene
wetsvoordraeht aan de Staten-Generaal voorgelegd. De
heeren Mackay c. s. hadden reeds eenigen tijd vroeger,
«steunende op God en hun recht", eene wijzigingswet
voorgesteld. Ondanks dien steun is het zeer waar
schijnlijk, dat zij hun ontwerp zullen intrekken. Zij
zullen begrijpen, dat er voor hen niet de minste kans
van slagen is, en wat de Regeering thans voorstelt is
voor de bestrijders van een goed ingericht lager onder
wijs nog zoo verwerpelijk niet.
Uit deze opmerking blijkt reeds, dat wij met de
Regeeringsvoordracht zoo min als met die der heeren
Mackay c. s. kunnen medegaan. Op den voorgrond
zij gesteld, dat dit niet voortspruit uit een bekrompen
doctrinairisme. Zelfs de zorgvuldigst bewerkte wetten
blijken in de practijk meermalen leemten te bezitten,
hetgeen toch niets bewijst tegen het beginsel dier
wetten of tegen het wetgevend vermogen. Dat boven
dien de liberalen volstrekt niet ongeneigd zijn mede
te werken tot het verheipen van gebreken, ook in de
schoolwet, is reeds gebleken.
Het is dan ook de dwaasheid zelve te beweren, dat
de liberalen in de schoolwet een toovermiddel zien,
een tetisch, zooals de Standaard zegt, waaraan niemand
mag raken. Dat blad neemt den schijn aan in die
meening te verkeeren en het verbaast er zich dus over,
dat de heer Fransen Van de Putte onlangs in de Eerste
Kamer aan de Regeering verweet dat zij art. 45 van
de schoolwet niet had ingetrokken.
Als men de geschiedenis van de schoolwet niet
vergeten heeft, behoeft men over dat verwijt van den
heer Fransen Van de Putte geen gat in de lucht te
slaan. Die staatsman heeft zich in 1878 tegen art.
45 verklaard en er tegen gestemd met meer liberalen,
b. v. de heeren Bastert, Van Houten, Roëll, Van Naa-
men en Van Delden.
Ook het advies van den heer Verniers Van der
Loeff, toen lid der Tweede Kamer, mag hier herin
nerd worden. Die spreker voorspelde bezwarende ge
volgen van art. 45 en vooral van de twee laatste alinea's.
«Waarom", zeide hij, «die twee alinea's van art. 45
niet geschrapt en eenvoudig gezegd 30 of 40 percent
zullen worden uitgekeerd, en daarop laten volgen
Bij algemeenen maatregel van inwendig bestuur worden
regelen gesteld tot uitvoering van deze bepaling. Als
men dan de gemeentebesturen aan Gedeputeerde Staten
maandelijksche of driemaandelijksche staten liet inzen
den, niet van hetgeen zij gedacht hadden te zullen
uitgeven, maar van hetgeen zij blijkens overteleggen
gekwetene betalingsmandaten werkelijk uitgegeven
hebben, en daarvan dan een staat liet formeeren, dan
zou de zaak goed kunnen marcheeren, en dan zou in
de tweede of vierde maand aan de gemeenten kunnen
worden vergoed wat hun toekwam, 30 of 40 pet
zonder dat er verrekeningen na twee of drie jaren
noodig waren en zonder dat er al dien tijd rentelooze
voorschotten uit de Rijkskas in de gemeentekassen
zouden logeeren. Dat zou mijns inziens eene wensche-
lijke verbetering zijn."
Het artikel 45 werd evenwel onveranderd goedge
keurd en de gevolgen zijn niet uitgebleven. Zou er
dan eenige schijn van verandering van beginsel aan
wezig zijn, als thans de liberalen medewerkten tot
eene wijziging van dat artikel?
De vraag is maar, of de Regeering eene geschikte
wijziging bedoelt. Dit nu betwijfelen wij.
Zij heeft zich niet alleen art. 45 op eene eigenaardige
wijze veranderd voorgesteld, maar meerdere wijzigingen
voorgedragen, die op het onderwijs van grooten invloed
zullen zijn.
De voornaamste veranderingen zijn deze: in art.
24 dat het aantal kinderen, waarvoor boven de 140
een onderwijzer wordt geëischt, niet meer is 40
maar 50;
in art. 33 dat de onderwijzer niet alleen tijdelijk
geschorst kan worden wegens overtreding van dit
artikel, maar dat ook zijne jaarwedde kan ingehouden
worden, terwijl hij bij schorsing voor onbepaalden tijd
van rechtswege ontslagen is;
in art. 45 dat het Rijk aan de gemeenten vergoedt
40 ten honderd van de jaarwedden der onderwijzers;
in art. 49 dat eene gemeente, waar schoolgeld
geheven wordt, indien de uitgaven voor het onderwijs j
haar te zeer drukken, tijdelijk eene subsidie kan
bekomen van Rijkswege;
in art. 88 dat de termijn, waarop in alle openbare
scholen het voorgeschreven getal onderwijzers moet
werkzaam zijn, worde verschoven van 1 Januari 1886
tot 1 Januari 1890.
De wijziging van art. 24 is bepaald een teruggang.
De heer Heemskerk had in zijn stelsel, evenals de
heeren Mackay c. s., de door alle opvoedkundigen als
onderwijskracht veroordeelde kweekelingen moeten op
nemen. Immers vóór de schoolwet van 1878 was, de
kweekelingen medegerekend, de verhouding der onder
wijzers reeds 1 op de 40 kinderen. En dus, nu men terecht
met hetkweekelingenstelsel heeft gebroken, gaat bet niet
aan een nog grooteren terugtred te doen. De minister
Heemskerk is van meening dat de onderwijzers te
veel tijd hebben, en waarschijnlijk ook dat zij te veel
geld verdienen, althans hij sprak onlangs van de tegen
woordige onderwijzers als van «heele heeren"
Men moet die meeningen in verband met elkaar
beschouwende onderwijzers hebben te veel tijd over
en ze zijn heele heeren, en dan is de indruk eerst
recht droevig. Als zóo het hoofd der Regeering spreekt,
wat moeten de leden van gemeenteraden op het platte
land dan wel zeggen?
"VVij kunnen als antwoord hierop mededeeien wat
in den raad der gemeente Assendelft in Noord-Holland
in Juli 1880 voorviel. Er was door burg. en weth.
een voorstel gedaan om de jaarwedden der hoofdonder
wijzers, die het minimum hadden, te verhoogen. De
financiën dezer gemeente waren in uitstekenden staat
en niettemin werd bet voorstel verworpen. Een der
raadsleden had beweerd, dat de onderwijzers zich niet
konden beklagenzich vergelijkend mei de arbeiders
en wevers^ die van 's morgens vroeg tot avonds laai
moesten werkenen waarlijk nog minder verdienden.
En toen hierop werd geantwoord, dat juist het onder
wijs van goede onderwijzers die arbeiders moest ont
wikkelen, waardoor ook hun lot zou verbeteren, voerde
een ander raadslid aan, dat de arbeiders geen ont
wikkeling noodig hadden, dat ze eenvoudig in on
wetendheid maar moesten voortwerkenwant dat zij
hiernamaals wel vergoeding zouden vinden.
Het onderwijs moet ontzaggelijk lijden onder mee
ningen als wij hier teruggaven. En dat een zoo ont
wikkeld man als de heer Heemskerk er voet aan geeft,
èn door zijn woorden èn door zijn daden, doet ons
leed. Eene verzwaring van de toch al zoo moeielijke
taak des onderwijzers, door hem nog meer kinderen
ter opleiding te geven, komt ons voor niet in het
belang van het onderwijs te zijn.
Bovendien heeft vroeger de heer Heemskerk zelf
gezegd, dat geen onderwijzer in staat is 50 leerlingen zóo
te onderwijzen, dat er wezenlijke vruchten van het on
derwijs zijn te verwachten.
Is de heer Heemskerk van die mogelijkheid nu wèl
overtuigd?
Wat dan van die overtuiging te denken?
Het geval met den heer Poppink leert hoe gevaar
lijk eene wijziging van art. 33 zou zijn in den geest
als de Regeering voorstelt Bij de bemoeizucht die
sommigen ministers eigen is, zou dat somwijlen eene
al te uitlokkende gelegenheid zijn, om den onderwijzer
te doen bukken voor de bovendrijvende meeningen in
eene gemeente.
Het vermaarde art. 45 wordt op zeer eenvoudige
wijze niet verbeterd maar gemakkelijker gemaakt40
percent van de traktementen daarmede uit. Wij
toonden reeds aan, dat eene dergelijke verandering
voor de gemeente Goes genoegzaam geen verandering,
eerder nog een klein voordeeltje zou opleverenmaar
waar de Regeering zich vermindering van de totale
rijksbijdrage ervan voorstelt, behoeft het geen betoog,
dat vele andere gemeenten er-groot nadeel door zouden
lijden, en bij de beoordeeling eener wetsvoordraeht als
deze behoort men zich op een algemeen rijks-, niet
gemeentelijk standpunt te plaatsen.
Door het gedeeltelijk vergoeden van de traktementen
alleen, blijven de onderwijzers wat zij nu zijntwee
slachtig bezoldigde ambtenaren, door de gemeente
benoemd. Ware het gansche traktement der onder
wijzers in het voorstel voor rekening van het Rijk
genomen en dus de onderwijzer Rijksambtenaar ge
worden, er ware althans een nieuw stelsel ontstaan.
Nu kan de instemming met het denkbeeld weder veel
van plaatselijke overwegingen afhangen en ligt er een
denkbeeld van loven en bieden, van wat meer of minder
aan het ontwerp ten grondslag, een denkbeeld beneden
de waardigheid eener zoo gewichtige zaak.
Maar het is bovendien te vreezen, dat, zoo alleen
rekening wordt gehouden met de traktementen, er aan
de onderwijsmiddelen, de leermiddelen, in vele gemeen
ten te weinig ten koste zal worden gelegd. Immers
daarvoor zou dan door het Rijk geene gedeeltelijke
vergoeding meer kunnen gegeven worden.
Wij kunnen hier buiten beschouwing laten of het
Rijk eigenlijk geene groote misrekening maakt, aan-
I gezien reeds zeer veel uitgaven gedaan zijn en daarom
in de aanstaande jaren vanzelf de bijdrage van het
Rijk minder zou zijn. Wij hebben slechts te doen met
het stelsel, dat de openbare schoof voor wat aan
haar ten koste wordt gelegd, althans ook aan het doel
dient te beantwoorden. Uit dat oogpunt beschouwd,
schijnen ons de voorgestelde wijzigingen niet tot ver
betering van het onderwijs te leiden.
Ook de wijziging van art. 49 heeft overwegend be
zwaar. Het beginsel, dat eene gemeente schoolgeld
moet heffen om subsidie te kunnen bekomen, is een
verderfelijk beginsel. Onvermogenden om schoolgeld
te betalen zijn er in elke gemeente, onverschillig hoe
de financiën der gemeente staan. Men mag zelfs aan
nemen dat tusschen die twee verschijnsels niet het
minste verband bestaat. Het is en blijft voor elk
gemeentebestuur eene kiesche zaak te bepalen wie
onder de onvermogenden behoort en wie niet. Een
flink, eerlijk werkman met een groot gezin, die ƒ10
per week verdient, kan onvermogend zijneen ander,
die meer verdient met een zeer klein gezin, maar on
ordelijk leeft of die zeer weinig verdient, omdat hij
te lui is, kan onvermogend zijn door eigen schuld.
Al zulke gevallen heeft men te beoordeelen, maar
nooit mag uit het oog verloren worden, dat de ver
plichting tot schoolgeldheffing door het Rijk niet moest
kunnen gesteld worden tot voorwaarde.
Met de wijziging van art, 88 zal wel ieder genoegen
kunnen nemen. Er bestaat alle verwachting, dat binnen
zes jaren de onderwijzers, berekend naar 1 op de 40,
niet op de 50 zooals de Minister doet, er zullen zijn.
De voornaamste bepalingen van het regeeringsvoorstel
achten wij dus voor de liberale partij niet aannemelijk.
Het gaat niet aan dit ontwerp te vergelijken met dat
van de heeren Mackay c. s., tegenstanders van de
openbare school. Zij moeten getoetst worden aan het
volksbelang. En dit zal slecht gediend zijn door de be
palingen, welke de Regeering thans heeft voorgesteld.
GOES, 13 Februari 1884.
Rotterdam. Bij de verkiezing voor een lid der lie
Kamer (in plaats van den heer Vaa Rees) waren uit
gebracht 2075 geldige stemmen. Hiervan verkregen
mr. H. G. Verniers Van der Loeff (1.) 1076, M. L.
Van Deventer (c.) 729 en de heer J. M. Voorhoeve
(a.) 261 stemmen. De heer VAN DER LOEFF is
dus gekozen.
In de gisteravond gehouden vergadering van het
comité «tot wering van schoolverzuim" alhier zijn tot
leden van dat comité gekozen de heeren W. A. De
Laat de Kanter en Ph. M. Van der Mandere, in plaats
van de heeren P. C. N. Eichholtz, die naar elders is
vertrokken en C. Risseeuw, die bedankt had.
De heer F. P. M. Baetens, landmeter 2e klasse
te Middelburg, is met 1 Mei a. s. verplaatst naar
Leeuwarden.
Borsele. Maandag werd alhier eene vergadering
gehouden van den dijkraad voor de waterkeering van
het calamiteuze waterschap Ellewoudsdijk-Borsele ter
behandeling van de omschrijvingen der gewone onder
houdswerken voor het dienstjaar 1884/5. De vergade
ring besloot de raming vasttestellen tot een bedrag
van ƒ35968.82 waarvan ƒ30875.14 voor Ellewouds-
dijk en 5093.68 voor Borsele.
Vóór den aanvang der werkzaamheden deed de
commissie tot overhandiging van de geschonken ca-
deaux aan den afgetreden voorzitter, dhr. L. Rottier,
verslag van hare taak en van de ontvangst, die haar
ten deel was gevallen, tevens de leden in de gelegenheid
stellende kennis te nemen van de voorwerpen harer
keuze, bestaande in een prachtig sigarenkistje, belegd
met een zilveren plaatje, waarop eene toepasselijke
inscriptie, benevens een uitgezochte sigarenpijp in étui.
Met onverdeeld genoegen werd dit alles aangehoord
en in oogenschouw genomen, onder vriendelijke dank
betuiging voor de uitstekende wijze, waarop aan aller
verlangen was voldaan.
Men schrijft ons uit Ierseke:
Eenige jaren geleden bestond in deze gemeente
slechts éene smederij. Binnenkort zal de vierde ver
rijzen. Dit is een verblijdend teeken van den vooruit
gang dezer gemeente. Minder aangenaam is het echter
dat, naar wij vernemen, door burgemeester en wethouders
vergunning tot de oprichting werd gegeven tegenover
en op eenige meters afstand van het telegraafkantoor
en van eene kerk en tegen eene houten schuur met
riet gedekt. Het is te hopen dat niet uit de gevolgen
blijke, dat burg. en weth. verkeerd handelden door
juist de drie in de wet voorziene gevallen over het
hoofd te zien, nl. belangrijke benadeeling in bedrijf,
stoornis in openbaren eeredienst en brandgevaar.
Minstens komt het ons twijfelachtig voor, dat eene
1 - 1 I
smederij en een telegraafkantoor goede buren zijn
kunnen. Het. zou jammer en lastig voor de inwoners
zijn, als het nieuwe telegraafkantoor, dat nu in het
centrum der gemeente ligt, dientengevolge moest worden
verplaatst. Wij hopen en vreezen.
Tolen. Door den heer Heijboer van Scherpenisse
werd Maandagavond in de vergadering van het Depar
tement tot Nut van 't Algemeen alhier eene lezing
gehouden over »den Ouderdom van het menschelijk ge
slacht".
's-Gravenhage. Graaf De Stolpine, gezant van Rus
land bij ons hof, is hedennacht alhier overleden.
In den loop van het jaar 1881 werden tusschen
het gemeentebestuur van Middelburg en de betrokken
militaire autoriteiten onderhandelingen aangeknoopt,
om verbetering te brengen in de behoefte aan schiet
banen voor de troepen van het garnizoen.
Aan het Departement van oorlog werd een voorstel
ingediend om voor rekening der gemeente Middelburg
drie schietbanen aan te leggen in de dijken en bermen,
welke de vroegere haven van Middelburg begrenzen.
Door gemeld Departement werd kennis gegeven,
dat wegens de onzekerheid, of het garnizoen te Mid
delburg nog lang zou blijven, dit voorstel niet kon
worden aangenomen.
Naar wij uit goede bron vernemen, moeten deswege
opnieuw onderhandelingen zijn aangevangen, waaruit
blijken kan, dat het tijdstip, waarop Middelburg als
garnizoensplaats zal worden opgeheven, nog in een vrij
verwijderd verschiet ligt. (N. R. Ct.)
De heer L. D. G. Krol, pred. te Groede, schrijft
aan de Midd. Ct.
Hoorde men vroeger van spoorwegdieven, thans kan
men ook van postpakketdieven spreken. Ons althans
is het overkomen, dat uit een trommel, van Groede
afgezonden naar Britsum bij Leeuwarden, een deel van
den getelden inhoud werd gemist; terwijl een mandje,
heden door ons van daar ontvangen, geopend was en
de helft van den inhoud gestolen.
In Staatsblad no. 26 is opgenomen een Kon.
besluit van den lea Februari 1884, tot vernietiging
van het besluit van den gemeenteraad van Veere, dd.
7 December 1883, betreffende den verkoop van den
aan die gemeente behoorenden beker van Maximiliaan
van Bourgondie, en dit wel omdat de bedoelde beker
is een gedenkstuk van geschiedkundige waarde en aan
de gemeente Veere alleen gegeven om hem te bewa
ren tot blijvende gedachtenis aan den Vorst die haar
dien schonk
dat het algemeen belang niet gedoogt dat zulke
voor de geschiedenis des Vaderlands belangrijke ge
denkstukken, door openbare besturen aan welker hoede
zij zijn toevertrouwd, worden vervreemden
dat dus het vermelde besluit als strijdig met het
algemeen belang behoort te worden vernietigd.
Volgens het Alg. Dagbl. v. Ned.-bidie wil de
benoemde Minister van koloniën, de heer Sprenger van
Eyk, zich tijdelijk bij de samenstelling zijner eerste
begrooting in Holland laten bijstaan door den inspec
teur van financiën, den heer E. A. Rovers, die onder
behoud van zijn traktement gedurende zijn tijdelijke
werkzaamheid in Den Haag, hem naar Nederland zal
vergezellen.
Het Bat. Handelsblad zegt dienaangaande:
«Naar wij vernemen, is het vertrek van hier van
den benoemden Minister van koloniën bepaald op 19
dezer (Januari). De inspecteur van financiën Rovers,
die hem vergezelt, is aangewezen voor de betrekking
van secretaris-generaal van koloniën, ter vergadering
van den heer Van der Wijck, die gedoodverfd wordt
voor lid in den Raad van Indië."
Het ontwerp van wet tot wijziging der begrooting
van het Fonds voortspruitende uit de koopprijzen van
domeinen voor 1882, welk ontwerp bij de Tweede
Kamer werd aanhangig gemaakt bij koninklijke bood
schap van 15 December 1883, wordt krachtens 'sKo-
nings machtiging ingetrokken.
Volgens besluit van den Minister van Justitie is
de vergoeding voor verblijfkosten van Rijksveldwach
ters, ingeval van detachement, bepaald op 1.50 per
etmaal, te rekenen van den dag en het uur, waarop
de heenreis is aangevangen, tot den dag en het uur van
terugkomst op de standplaats.
Naar aanleiding van de omstandigheid, dut
Leiden's universiteit dezer dagen haar jaarfeest vierde,
brengt West-Friso in de Purmerender Courant het
volgende «koninklijke woord" in herinnering
»'t Was in den aanvang van de regeering van Koning
Willem III. In een zitting van den Raad van State,
door Z. M. gepresideerd, was sprake van de kosten
van Hooger onderwijs, en werd opgemerkt dat drie
academies voor ons kleine land wel wat veel waren.