1883. N°. 139. Zaterdag 24 November. 70ste jaargang. Sas ran Goes De Indische begrooting verworpen. GOESCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdagavond uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, f 1,75. Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 ct. In ons land vervoege men zich: voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau van NIJGH VAN DITMAR, en verder bij alle Boekverkoopers en Postdirecteuren. COURANT. De prijs der gewone advertentiën is van 15 regels 50 ct., elke regel meer 10 ets. Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen worden van 18 regels a f 1,berekend. Dienstaanbiedingenniet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ets. Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cents per regel. Wegens noodzakelijke herstelling aan het zal, tot nadere aankondiging, alleen bij hoog water worden geschut. Goes, den 22 November 1883. Burgemeester en Wethouders van Goes, J. G DE WITT HAMER. De Secretaris, HARTMAN. De belangrijke beslissing, door de Tweede Kamer gisteren genomen, is een ongekend feit in onze parlemen taire geschiedenis. Dat een Minister van Koloniën zijne begrooting voor het Departement zag verwerpen is meer gebeurd, maar eene Indische begrooting, dat was nog niet geschied. Het. komt ons voor dat dit ook de aan gewezen weg niet is. Er zijn aan een geregelden ad ministratieven loop van zaken in Indië groote belangen verbonden. Nu is niets meer ongeregeld dan dat er in het geheel geene begrooting is. Men kan zich redden met eene kredietwet, maar eene nieuwe begrooting wordt natuurlijk niet spoedig vastgesteld. Wat moet het gevolg van een en ander zijn? Dat tot groote schade van den lande onderhanden zijnde werken in Indië moeten gestaakt worden. Men mag dan ook aannemen dat de Tweede Kamer, slechts door den uitersten nood gedrongen, dit besluit tot afstemming heeft genomen. Ons dunkt dat afge vaardigden als de heeren Gleichman, Mees, W. K. v. Dedem, Blussé alleen om de bovenvermelde administra tieve bedenking bezwaar hebben gemaakt de begrooting te verwerpen. Zij hadden dan trouwens ook reeds ge zegd: wij zullen de begrooting aannemen, maar niet als een bewijs van vertrouwen in den persoon des Ministers. De Minister van Koloniën zelf had van de aanneming eene portefeuille-quaestie gemaakt. De heeren Lohman en Bastert waren zoo goed geweest om te verklaren, dat eene verwerping der begrooting geene ontzegging van vertrouwen zou beteekenen. Daaromtrent zeide de Minister: »Dat kan ik niet aannemen. Door mij zal elke stem, die tegen deze begrooting wordt uitgebracht, ten stelligste beschouwd worden als eene veroordeeling van mijn beleid. Hoe zou ik de stemmen kunnen splitsen in hen, die mij vertrouwen en hen die mij wantrouwen Hoe zou ik bij voorbeeld de heeren Bastert en Lohman en allen, die met hen hetzelfde denken, kunnen afscheiden van de geachte sprekers uit Groningen en Breda?" Dat de Kamer ondanks het ernstige van de zaak zelve en ondanks dit stellen der portefeuille-quaestie de begrooting verwierp, mag dan ook wel beschouwd worden als het gevolg van het feit, dat nog nimmer eanig Minister van Koloniën zulk eene treurige figuur heeft gemaakt als de heer Van Bloemen Waanders. Het was bekend dat de Minister in het Haagsche Dagblad de meest reactionaire vertoogen had geplaatst en men verbaasde er zich dus terecht over, hoe zulk een man als Minister van Koloniën wilde optreden. Wilde, want het oude conservatieve stelsel van beheer van onze koloniën is voorgoed vernietigd. Men troostte er zich mee dat men althans in den heer Van Bloemen Waanders een Minister had, die door ervaring de koloniën door en door kende eene Indische specialiteit. Hoezeer is ook deze troost verdwenen Ministers, die nimmer Indië hebben gezien, als b. v. de heeren Van Goltstein en De Brauw, toonden zich veel beter op de hoogte van hunne taak dan de heer Waanders Als deze begrooting moest verdedigd worden tegen onberaden aanvallen, dan was het niet de Minister maar b. v. de heer Van Gennep, die met kennis van zaken optrad. Al dadelijk in de Billiton-viaag moest de heer Heems kerk de taak van zijn ambtgenoot overnemen. Alleen aan zijne beleidvolle verklaringen was het te danken, dat de Regeering niet geslagen werd door het aan nemen van eene vijandige motie. En de houding van den Minister tegenover zijne begrooting was ongehoord. Werd erover eenig punt inlichting gevraagd, dan was het antwoord steeds on volledig of getuigende van gemis aan studie. Maar erger nog was het hoe de Minister toeliet, dat men feitelijk den spot dreef met zijne begrooting. De heer Pompe Van Meerdervoort stelde toch voor de onvoorziene uitgaven met de helft te verminderen. Als er een bewijs van wantrouwen moest gegeven worden, had men geen krasser middel kunnen uitden ken. De beide Goesche afgevaardigden hielden het tegendeel vol. In hun bezuinigingswoede zeide de heer Lohman: wij verlangen niet anders te verklaren dan dat. er coüte qui coute bezuinigd moet worden". De Minister verklaarde zich aanvankelijk en terecht tegen zulke eene manier van verminken zijner be grooting. Doch toen de Kamer het eerste amendement van den heer Pompe had aangenomen, legde de Mi nister er zich doodkalm bij nederhoewel door den heer Van Houten er uitdrukkelijk bij gezegd was dat hij er een votum van wantrouwen mede bedoelde. Nog sterker. De Minister verlaagt verder alle posten en verklaart »zich gaarne nederteleggen bij de wen- schen der Kamer". Zulk eene politieke karakterloos heid was in de Tweede kamer nog niet gezien. Met den besten wil valt hier niet meer te denken aan een Minister, dien het alleen aan parlementaire finesse ontbreekt, maar wel degelijk ook aan beslist heid van overtuiging en vastheid van handelingdie in een Minister niet mogen gemist worden. Was de verdediging der begrooting allerjammerlijkst en een totaal gemis aan bekwaamheid verradend, de plannen des Ministers hadden al even weinig te be teekenen. Staatsexploitatie van de djati-bosschen en uitbrei ding der koffiecultuur ook op Sumatraverhooging van enkele invoerrechten, dat was het program dat de Minister aan de Volksvertegenwoordiging voorlegde als het middel om Indië te verheffen. Allerzonderlingst was ook de houding des Ministers in de meest belangrijke vraag van het oogenblik voor onze Indische politiekhoe zal in Atjeh gehandeld worden De Minister vertelde aan de Kamer, dat hij niet meer of minder had gevonden dan een on feilbaar middel om de Atjehsche zaken spoedig tot de meest gewenschte oplossing te brengen. Natuurlijk reikhalsde de Kamer om dit middel te hooren noemen. De Minister kon het echter nu nog niet zeggen hij had het, zeide hij, in zijn »geheim kabinet" achter slot en grendel en aan den Gouverneur-Generaal van Indië had hij bij »zeer geheimen" brief twee exem plaren gezonden van de beschrijving van het middel? Is het te verwonderendat de Kamer zulk een Minister van Koloniën losliet? Het hoofd van het kabinet heeftondanks zijne onbetwistbare scherpzinnigheid al geen ongelukkiger keus kunnen doen dan ditmaal bij zijne jongste en denkelijk laatste kabinets-formatie. En als men nu daarbij in aanmerking neemt wat de heer Heemskerk in de zitting van 15 November zeide, nl. dat hij be greep, dat de collectieve verantwoordelijkheid van het Kabinet bij de Billiton-quaestie was betrokken en er bijvoegde: »lk wil daardoor niet zeggen, dat zij niet gemoeid zou zijn bij het votum dat de Kamer over de Indische begrooting zal hebben uit te sprekendit spreekt van zelf", dan is het de vraag of de heer Waanders in zijn val niet het geheele Kabinet zal meesleepenen of wij niet na een tijdsverloop van precies 7 maanden op nieuw voor eene ministeriëele crisis staan. Uit de heden in de Kamer gedane mededeeling zou men echter moeten afleiden, dat dit gevolg voorloopig niet te verwachten is. GOES, 23 November 1883. De tegen gisteravond in de Sociëteit Y. O. V. alhier, naar aanleiding van het concept-adres der heeren Buys c. s., belegde meeting werd door een twaalftal ingezetenen bijgewoond. De heer J. A A. Fransen Van de Putte zette met een kort woord de aanleiding tot de bijeenkomst uiteen en lichtte de be- lastingontwerpen, zoowel die van de Regeering als van de vijf Kamerleden, toe. Uit de daarop gevolgde discussie bleek, dat men vrijwel eenstemmig was in de meening, dat het voor stel der vijf heeren de voorkeur verdiende boven dat der Regeering, juist ook omdat men een inkomsten belasting de meest billijke achtte en omdat de tijdelijke heffing daarvan ditmaal om in het bestaande tekort der begrooting voor een gedeelte te voorzien eene gelegenheid aanbood om met die belasting een proeve te nemen en de werking daarvan nategaan. Minder was men overtuigd van de doelmatigheid eener poging als die der Leidsche heeren, om hiervoor in hun geest een adres aan de Kamer in 't leven te roepen, terwijl bij deze tot nogtoe een inkomsten belasting geen ingang had gevonden. Is het nu goed gezien, dat een dergelijk adres indruk zou maken, wanneer de aanzienlijken en rijken in den lande het teekenden, de gevolgtrekking ligt voor de hand, dat hst adres juist een tegenovergestelde uit werking zal hebben, wanneer de aangeduide personen en dit is eenigszins te vreezen zich van mede- teekening onthouden. Bovendien leidde de alinea in het concept-adres, dat de onderteekenaars behooren tot hen, die in eene eventueele inkomstenbelasting tot een eenigszins aan zienlijk bedrag zouden worden aangeslagen, tot de vraagwie zich als zoodanig moest beschouwen of moest beschouwd worden? Met andere woordenwelke de grens in dezen was Menigeen, die het beginsel eener inkomstenbelasting is toegedaan, kan zich achten niet tot de in het con cept-adres bedoelde categorie te behooren. Daarbij komt, dat, w anneer men de onderteekening uitstrekt tot hen, die voor een minder aanzienlijk bedrag zouden worden aangeslagen, het eigenbelang ook bij dezen van invloed kan worden. Immers ook bij de voorstellen der Regeering moet de natie betalen en inzonderheid het terugnemen van der personeele belasting, dat in het Regeeringsvoorstel voorkomtkan hierbij van gewicht zijn daar dientengevolge de gemeente-belas tingen verhooging zouden moeten ondergaan en het dus voor sommigen eene quaestie van meer of minder betalen bij het eene of bij het andere voorstel zou kunnen worden, zoodat geen zuiverheid van bedoeling voor een gedeelte der belastingschuldigennoch bij onthouding van, noch bij deelname aan de ondertee kening van het adres zou verkregen worden. Hiertegen werd aangevoerd, dat men, wat de qua- lificatie van gegoedheid, in verband met eene inkom stenbelasting, betreft, rekening moet houden ook met de locale toestanden en dat men in eene gemeente als Goes vooral letten moet op de beteekenis der uit drukking in het concept-adres: veenigszins aanzienlijk." Past men dit toe op de omstandigheden hier, en neemt men eenigszins als basis de aanslagen in de gemeentelasten, dan kan de deelneming aan het adres tamelijk ver worden uitgestrekt. In dien geest werd ten slotte de zaak opgevat en beslistdatmet eene kleine wijziging der bedoelde alinea, een behoorlijk op zegel geschreven adres ter onderteekening zou worden gedeponeerd aan het bureau der Goesche Couranttot welke onderteekening zich de aanwezigen verbonden, onder bereidverklaring om ook anderen tot mede-onderteekening op te wekken. In de op gisteren gehouden vergadering der be heerders van de Blaaubeenbeurs alhier, waarin de heer C. E. Massee als waarnemend voorzitter fun geerde, werden de heeren J. Fransen Van de Putte en J. J. Ramondt geïnstalleerd, welke heeren zijn ge kozen in plaats van dr. A. W. Van Campen, die zijn ontslag nam en dr. Z. Th. Diehl, die naar Zieriksee is vertrokken. Tot voorzitter der beurs werd benoemd de heer J. Fransen Van de Putte. Vervolgens werd de rekening en verantwoording over 1882/83 vastgesteld met een batig saldo van f 95,83%. De commissie van beheerders over die beurs bestaat alsnu uit de heerenJ. Fransen Van de Putte, voor zitter; rar. J. G. De Witt Hamer, C. E. Massee, J. J. Ramondt en Z. D. Van der Bilt La Motthe, secretaris-penningmeester. In de zitting van heden is in de Tweede Kamer mededeeling gedaan, dat de Minister van Koloniën zijn ontslag heeft genomen, en dat de Indische begrooting geschorst is. Onderzoekt men de stemlijst, dan hebben alle partijen schuld aan de verwerping der Indische be grooting. Van de anti-revolutionairen stemden 8 vóór, 10 tegen het hoofdstuk; van de conservatieven 2 voor en 2 tegen; van de katholieken 12 vóór, 3 tegen; van de liberalen 13 vóór, 28 tegen. De Memorie van antwoord op Hoofdstuk V (Bin- nenlandsche Zak»n) is verschenen. Tengevolge van verschillende wijzigingen is het eindcijfer verminderd tot 13.946.103,98. De Minister begint met de verzekering dat zijn bemoeiing met de verkiezingen, die sedert zijn optreden plaatshadden, heeft bestaan in het uitbrengen van zijn stem als kiezer in het hoofd kiesdistrict 's Gravenhage. Betreffende de eedsquaes- tie meent de Minister, dat art. 39 Gemeentewet vol komen duidelijk is; de vraag of het te Goes is nage leefd en of raadsbesluiten ongeldig worden, indien daartoe medewerken raadsleden, die geen eed hebben afgelegd, is sedert kort in onderzoek. Verlof tot uitgaaf der onderwijswetten is door hem verleend, omdat hem bleek, dat prijs werd gesteld op voortzet ting van het werk. Ofschoon geenszins van oordeel, dat zonder grondwetsherziening geen goede schutterij- wet zou kunnen tot stand komen, acht de Regeering het voorzichtig dat onderwerp te laten rusten in ver wachting eener eventueele wijziging van hoofdstuk VIII der Grondwet; of een voorloopige regeling mogelijk is, wil de Minister gaarne onderzoeken. Indiening om trent een ontwerp op de lijkverbranding kan de Min. niet toezeggen (niet urgent) en de rechterlijke amb tenaren hebben er groot bezwaar in, tenzij aan elke crematie een gerechtelijke lijkschouwing voorafga. Met het oog op de ervaring, met het oog op de tegen woordige pokkenepidemie, die de heilzame werking van de koepokinenting opnieuw heeft aangetoond, is van den Min. geen voorstel te wachten tot afschaffing van de wettelijke bepaling omtrent de koepokinenting. Vermindering van den post voor veeziekte ware niet raadzaam; het zou slechts tot teleurstelling leiden. Strenge toepassing van het afmakingsstelsel is echter met de nu voorgestelde som niet te bereiken. Wij ziging der wet op het hooger onderwijs kan de Mi nister niet toezeggenze is nog te kort in werking. Hetzelfde geldt het aantal universiteiten en de ophef fing der theologische faculteit. De Min. kan niet mede werken tot het toekennen van het recht aan een bij zondere hoogeschool tot het verleenen van doctorale graden. De Minister heeft herziening der wet op het middelbaar onderwijs overwogen, waarbij het aantal vakscholen zal vermeerderen; hij heeft totnogtoe zijn arbeid teruggehouden omdat het veel geld zal kosten. Met voldoening zag de Minister dat zijn streven tegen opdrijving der kosten voor het lager onderwijs instem ming vindt; waar het pas geeft en de wettelijke eischen dit niet beletten, blijft hij in die richting werkzaam. Zoodra de gemeenten toepassing van art. 49 inroepen, valt te beoordeelen of de ingezetenen en allereerst de belanghebbenden genoegzaam bijdragen. Het heffen van een behoorlijk, hoewel matig, schoolgeld schijnt dan een billijke eisch, met uitzondering voor buiten gewoon arme gemeenten Voorshands kan de Regee ring de uitgave voor opleiding van onderwijzers niet beperken. Het zal nog een aantal jaren duren vóór het wettelijk aantal onderwijzers verkregen is. De Reg. zal overwegen of dientengevolge nadere wijziging der wet noodig is. Een onderzoek naar de oorzaken van den ongunstigen uitslag der akten-examens is in gesteld en nog niet afgeloopen. Aan vermindering van het getal rijkskweekscholen kan in de tegenwoordige omstandigheden niet worden gedacht. Uit Noor-Beveland schrijft men aan de M. Ct. Sedert eenige dagen zijn de ingelanden van den polder Oud Noord-Beveland in eenen moeilijken twee strijd. Zullen zij hunne beurs wijder openen en daar voor zekerheid voor hunne gronden koopen, of zullen zij het plan steunen, dat voor het oogenblik minder uitgaven vergt maar den polder hoegenaamd niet be schermt tegen eene herhaling van den oeverval aan Glasjesnol? In de vergadering van 26 dezer zal de beslissing genomen worden. Twee voorstellen zijn dan aan de orde. Het eene dat van het dijkbestuur bedoelt zinkwerken uit te voeren in den geest als de provinciale ingenieur Lambrechtsen in een keurig rap port aanbeveelt; het andere beoogt het veroordeelde stelsel te volgen van terugtrekken op een nieuwen inlaagtiijk en wil aan den val van Glasjesnol eene steenbestorting doen. Hoezeer ook deskundigen over liet laatstgenoemde plan glimlachen en er de schouders over ophalen, met kracht zal het voortgebracht worden en, men vreest, niet zoo verwerpelijk gevonden worden. De schrik is ingelanden om het hart geslagen, toen zij hoorden, dat het bestuur 100,000 »zoo maar in zee wilde gooien". Er wordt geene rekening meer gehouden met de omstandigheid, dat de uitgestrekte polder zonder belangrijke lasten verhooging die uitgaaf dragen kan; liever zal men een groot bedrag 33000 wordt genoemd dat toch minder is dan wat het andere kost, tegen het gevoelen van alle deskundigen in, alleen omdat het minder is, nutteloos besteden. Moge die vrees ongegrond blijken en mogen bij in gelanden de oogen opengaan, opdat zij niet volgen den goedkoopsten maar den bekwaamsten gids. »Niet zoozeer de bestaande lasten, schrijft de heer Lambrecht sen terecht, als wel de zekerheid van het bedrag dier lasten beheerscht de koopwaarde van gronden". Men schrijft uit Middelburg in het N. v. d. D. Hoe tegenstrijdig vaak, partijgenooten, lieden vanéén richtingover eenzelfde zaak denken leert ons we derom het onschuldig geval als het geven van een St.-Nicolaasgeschenk aan arme kinderen. Hier en in Goes werden bijna gelijktijdig daartoe pogingen aan gewend en uit den aard der zaak allereerst bij de burgerij om ondersteuning aangeklopt. Met plezier openden de Goesenaren hunne beurzen en offerden mild, onverschillig of de gevers Katholiek, Christelijk- historisch of Vrijdenkers waren. En wat geschiedt hier Dezer dagen kon men het onverkwikkelijk schouw spel genieten, dat van zekere zijde gewezen werd op adders, die in het gras scholen. Dit »feest der libe ralen" was niet zoo onschuldig als het er wel uitzag. Niet alleen dat het doel blijkbaar was het Kerstfeest te verdringenmaar ook nu alle godsdienst werd weggeredeneerd, dit feest tevens het middel was om vliet arm ledig menschenhart te vullen." Lees voor »hart" »maag", dan kan men er nog gedeeltelijk vreê mee hebben. Maar een dergelijke tegenwerking komt natuurlijk nooit ten goede, en de bijdragen vloeien toch reeds schaarsch. Toen men eenige jaren geleden de Floralia hier wilde in het leven roepen, klonk de waarschuwende stem: Wacht u voor het aankweeken der ijdelheid Bij kon. besl. van 19 Nov. is het eereteeken tot belooning van eervollen, langdurigen werkelijken dienst bij de schutterijen o. a. toegekend aan J. Weynman en H. Gort, beiden muzikant bij de dd. schutterij te Middelburg; W. C. Van Dunren Dutilh, mnj comm., W. L Winkelman, kapt., J. Hakker, serg.-maj., en C. M. Kruysse, tamboer, allen bij de dd. schutterij te Vlissingen.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1883 | | pagina 1