1882. N°. 83.
Zaterdag 15 Juli.
69stc jaargang.
GOESCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdagavond
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, f 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 ct.
Agent voor het buitenland- A. STEINER, te Hamburg,
lnons land vervoege men zichvoor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau
van NIJGH VAN DITMAR, en verder bij alle Boekverkoopers en Postdirecteuren.
COURANT.
De prijs der gewone advertentiën is van 15 regels 50 ct., elke regel meer 10 ets.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts
tweemaal berekend.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen worden van 18 regels a 1,berekend.
Dienstaanbiedingenniet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald, 20 ets.
Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cents per regel.
Het K. B. van 30 Juni 1882 no. 9
in zake den heer C. RISSEEUW.
Door II. G. Hartman Jzn.
In het vorige nommer van deze courant werd me
degedeeld het Kon. besluit van 30 Juni 1882 no. 9,
houdende beschikking op het beroep van den heer C.
Risseeuw, te Goes, van een besluit van Ged. Staten
van Zeeland van 10 Maart 1882 no. 7, waarbij zijne
niettoelating als lid van den Raad dezer gemeente
is gehandhaafd. Dat besluit heeft mij, en vo.orzeker
meerdere, zoo niet aile, beoefenaren van het admini
stratief recht verwonderden ik acht het niet onge
past om rekenschap van mijn gevoelen te geven. In
mijn oog toch wordt die verbazing gerechtvaardigd
zoowel door den grond der beslissing, die erin opgeslo
ten ligtals door den vormwaarin deze wordt ge
kleed, en door de geschiedenis, die er aan voorafgaat.
I. De beslissing, die erin opgesloten ligt. Zij
luidtadressant niet ontvankelijk te verklaren in zijn
ingesteld beroep. De grondwaarop deze beslissing
rust, is te zoeken in de laatste overweging van het
besluitte wetendat het adres van den heer Ris
seeuw te laat bij liet kabinet des Konings is ontvangen.
Woordelijk staat er in het besluit«Overwegende
dat volgens art. 36 der wet van 29 Juni 1851
(St.bl. no. 85) de niet toegelatene, die in de uitspraak
van Ged. Staten niet berustgedurende veertien da
gen, te rekenen van de dagteekening dier uitspraak,
hiervan bij ons in beroep kan komen; dat de dag
teekening van de uitspraak van Ged. Staten in dezen
is 10 Maart 1882 en dat des appellants adres bij
Ons kabinet is ingekomen op den 25sten d. a. v., zoo
dat de wettelijke termijn niet is in acht genomen."
De praemisse is waar, doch niet de conclusie die
eruit getrokken wordt. Tengevolge van omstandig
heden die in het vorig nomrncr reeds zijn medege
deeld en die ik in het derde punt van mijn betoog
nog kortelijk zal releveerenkunnen de ambtenaren
van het kabinet des Konings eerst op den 25sten
Maart kennis genomen hebben van des appellants
adres, maar daarom is de wettelijke termijn nog niet
verwaarloosd. Wanneer art. 36 der gemeentewet ge
schreven was voor bet kabinet des Konings, zou men
de dagteekening van ontvang der stukken bij dat ka
binet in aanmerking moeten nemen. (Ik zet dit voorop,
omdat mij gisteren gewezen werd op de uitdrukking
sbij ons in beroep komen," welke in het artikel wordt
gevonden). Doch het artikel is geschreven voor «den
Raad, of de niet-toegelatene, die in de uitspraak van
Ged. Staten niet berust." Deze hebben veertien dagen
tijd, te rekenen van de dagteekening der uitspraak
van Ged. Staten, om bij den Koning in beroep te
komen. Het art. behelst dus een voorschrift voor hem,
die niet tevreden is met de genomen beslissing van
het gewestelijk college van dagelijksch bestuur.
De heer Risseeuw heeft den wettelijken termijn be
hoorlijk in acht genomen. De brief, waarbij hij zijn
adres ia den gewenschten vorm aan het kabinet des
Konings inzond, is gedagteekend 24 Maart 1882 en
liet postmerk wijst ook dien datum aan. De brief
kan zelfs nog dien dag aan het kabinet des Konings
bezorgd zijn, doch werd wellicht nitt geopend, omdat
de ambtenaren dit reeds hadden verlaten. Waar het
eene zaak van zoo belangrijken aard betrof als hier,
te wetenvernietiging te vragen van een vermeende
onwettige beslissingherstel te erlangen van een
vermeend onrechthad men met meer accu
ratesse moeten te werk gaande omstandigheden
moeten raadplegenen moeten nagaanof werkelijk
binnen den bepaalden termijn het beroep is ingesteld,
en niet, op welken dag aan het kabinet des Konings
kennis is genomen van het ingesteld beroep. Doch
er is nog meer. De beslissing, of zoo men wil, de
conclusie der overweging, waarop de beslissing berust,
getuigt van inconsequentie. Er is een antecedent in
de jaarboeken van ons staatsrecht, dat ik aanhaal, om
die uitdrukking te rechtvaardigen. Ged. Staten van
Gelderland hadden den 24 April 1867 eene beslissing ge
nomen omtrent de door den raad der gemeente Ilaaf-
ten vastgestelde suppletoire begrooting voor 1866,
waarin de raad vermeende niet te mogen berusten,
en waarvan bij in hooger beroep kwam bij den Ko
ning. (Voor zoodanig beroep is 30 dagen toegelaten.)
Het adres, gericht tegen het besluit van Ged. Staten
van 24 April 1867 was eerst den 25 Mei bij het
kabinet ingekomen. Het werd om advies gesteld in
handen van Ged. Staten, en deze wezen in hun bericht
op de gemelde omstandigheid, grondende daarop hun
twijfel aan de ontvankelijkheid van het beroep. Bij
Kon. besluit van 1 Sept. 1867 no. 56 (te vinden in
/laad van State, VII, 254 en Gemeentestem no. 843)
werd echter die grond niet aannemelijk verklaard,
omdat het adres, ofschoon eerst op 25 Mei bij het
kabinet ingekomen, blijkens de nadere door den raad
overgelegde verklaringen, op 23 Mei, en in allen ge
valle blijkbaar vóór het verstrijken van den 30sten
dag na 24 April uit llaaften was verzonden." Is
het nu niet meten met twee maten wanneer men
thans bij het adres van den heer Risseeuw de niet-
ontvankelijkheid van het beroep grondt op de om
standigheid, dat het adres bij het kabinet des Konings
is ingekomen op den 25 Maart, terwijl de uitspraak
van Ged. Staten de dagteekening van 10 Maart draagt?
In het verslag der zitting van den Raad van State
(Afdeeling geschillen) van 17 Juli 1867, waarin het
beroep van den raad der gemeente llaaften behandeld
werd, lees ik bovendien, dat de rapporteur te kennen"
gaf, dat de voorziening binnen den wettelijken termijn
was gevraagd, szoodat het er niet toe doetof het
adres, door welk onvoorzien oponthoud dan ook,
eerst op 25 Mei bij 's Konings kabinet is ingekomen.
II. De vorm, waarin de beslissing is gekleed.
Behalve de onder punt I behandelde overweging bevat
het Kon. besl. in zijn considerans nog de volgende
«Overwegende, dat Cornells Risseeuw op 2 Februari
1882 tot lid van den gemeenteraad vail Goes verkozen
werd, doch dat die raad in zijne vergadering van
27 Februari d. a. v. met 7 tegen 2 stemmen heeft
besloten hem niet als raadslid toetelaten, aangezien
hij bekleedt de betrekking van geagreëerde ten kantore
van den gemeente-ontvanger, en mitsdien eene open
bare betrekking, vallende in de termen van art. 23
al. en g der gemeentewet; dat de niet toegelatene,
evenals het raadslid J. J. Ramondt, zich van dat be
sluit ill hooger beroep hebben voorzien bij Ged. Staten
van Zeeland, doch dat deze bij hun besluit van 10
Maart 1882 no. 7 bet besluit van den raad van Goes
van 27 Februari hebben gehandhaafd". Een glimlach
is nauwelijks te onderdrukken, wanneer men deze
overweging leest, omdat zij voorkomt in een besluit,
dat alleen niet-ontvankelijkheid in het ingestelde be
roep tot conclusie heeft, en onwillekeurig rijst de vraag,
of men niet verlegen is geweest met het zoeken naar
redenen, om tot zulk eene conclusie te komen. Het
is, alsof men het «la mort sans phrases" zoekt te
bemantelen, en daarom nog eenige regelen aan de
doodende beslissing liet voorafgaan. Het zijn echter
regelen, die niets afdoen en althans geene gronden
opleveren voor de rechtmatigheid der beslissing.
XII. De geschiedenis, die aan de beslissing voor
afgaat. Ik verwijs voor dit punt in de eerste plaats
naar het vorig nommer van deze courant, doch voeg
er nog het volgende bij. De heeren Risseeuw en Ra-
mondt hebben zich, op mijn advies, bij hun adres
aan Ged. Staten van ongezegeld papier bediend. Ik
meende deze adressen te mogen rangschikken onder
«stukken van openbaar bestuur", die bij art. 27 A
no. 3 der wet van 3 Oct. 1843 (Stbl. no. 47) van
het zegelrecht zijn vrijgesteld. Een kon. besl. van
1875 (voorkomende in Gem.-st. no. 1263) gaf mij
daartoe, naar mijn bescheiden oordeel, de vrijheid.
En dat ik goed, althans niet misgezien had, bewees
de beslissing van Ged. Staten, die de zaak op de
ongezegelde adressen berechtten. De heer Risseeuw
wendde zich nu, eveneens op ongezegeld papier, tot den
Koning, doch ontving daarop de mededeeling, dat het
stuk op gezegeld papier moest gesteld worden. Al
aangenomen, dat men nu in strijd met het K. B.
van 1 Sept. 1867 vorderde, dat het adres, inhoudende
beroep, vóór het verstrijken van den wettelijken ter
mijn bij het kabinet van den Koning moest zijn in
gekomen, had men dan niet in aanmerking moeten
nemen, dat alleen de vordering, om gezegeld papier
te gebruiken, oorzaak was van de late inzending, en
had men niet moeten aannemen, dat het beroep den
20 Maart, zij het dan al met eene manque in het
gebruikte papier, was ingesteld?
Eindelijk nog iets. Toen de heer Risseeuw zijn be
roep op ongezegeld papier had ingesteld, ontving hij
oogenblikkelijk van het kabinet des Konings berieht,_dat
dit niet kon behandeld worden. Nu hij aan den eisch
om zijn adres op gezegeld papier te schrijven, voldoet,
komt dit, naar de decisie, welke genomen is, telaat
bij het kabinet inmaar toch wordt het in behande
ling gebracht bij den Raad van State (afdeeling ge
schillen van bestuur). Deze laat de procedure haar
gewonen loop hebben, noodigt den heer Risseeuw en
den gemeenteraad, bij brief, en belanghebbenden bij
openbare oproeping uit, om, des gewenscht, stukken
intezenden, of bij de behandeling tegenwoordig te zijn,
en eerst na afloop dier behandeling, drie en twintig
dagen later) komt men tot de ontdekking, dat des
adressants beroep telaat is ingekomen. Zonderlinge
geschiedenis
Ik ben het volkomen eens met de uitspraak van
den raad en van Ged. Staten omtrent de niet-toelating
van den heer Risseeuw. Indien ik tegenwoordig ware
geweest in de vergadering der kiezers, waarin de heer
Risseeuw candidaat werd gesteld, ik zou die candida-
tuur bestreden en ontraden hebben, omdat zij, naai'
mijn bescheiden oordeel, doelloos mocht heeten. Maar
nu de heer Risseeuw gekozen is en de beslissing der
hoogste administratieve autoriteit werd ingeroepen,
had men mogen hopen, dat het resultaat anders zou
zijn geweest en had rnen den adressant niet alleen,
maar ook de talrijke belangstellenden in de quaestie,
niet moeten afschepen met eene exceptie van niet-
ontvankelijkheid, die allen grond mist.
Mededeelingen op verschillend gebied.
GOES, 14 JULI 1882.
Wij herinneren eraan, dat Zondag a. s. de toe
gangsprijs voor de tentoonstelling is gesteld op 10,25
per persoon. Tusschen half drie en half vijf uren zullen
er eenige pianostukken worden uitgevoerd. Donderdag
zonden wij de opgaaf der bekroningen aan onze ge-
abonneerden in Zeeland. Hun, die daarbuiten wonen en
die opgaaf nog niet ontvingen, wordt zij met dit
nommer toegezonden.
Natuurlijk heeft de uitspraak der jury bij velen
teleurstelling teweeggebracht. Een ieder acht zoo licht
zijn eigen werk het volmaaktst, en begrijpt niet, waarom
anderen dat ook niet vinden.
Geen wonder, dat de leden der jury blootstaan aan
allerlei op- en aanmerkingen van bedillers, die alles
geheel anders en natuurlijk veel beter gedaan zouden
hebben. Die jury-leden zullen zich boven al die oor
deelvellingen van ontevredenen en betweters welver
heven achten, en niet eens de moeite doen om daarvan
notitie te nemen.
Bovendien zullen zij later in een rapport rekenschap
geven van hun doen en laten.
Tot zoolang zal zeker wel elk waarlijk belangstel
lende in deze tentoonstelling zijn oordeel opschorten,
altijd wanneer tiij zich sterk genoeg acht om dan een
gevestigd oordeel daaromtrent te kunnen uitspreken.
Dadelijk na het bekend zijn van de bekroningen
zond de commissie aan Z. K. H. Prins Alexander,
kroonprins, per telegraaf bericht aan wien de door Z.
K. H. uitgeloofde medaille was toegekend.
Hierop ontving de commissie hedenmorgen het na
volgend telegram
Namens Z. K. II. aan de commissie vriendelijk dank
voor de mededeeling. Het is den Prins aangenaam
geweest iets voor de tentoonstelling te hebben kunnen
bijdragen. (w.g.) Uojel, adjudant.
De leden der Rijkscommissie tot het afnemen
van examens voor stuurlieden ter koopvaardij hebben
zich tot eene commissie gevormd om giften in ont
vangst te nemen voor de behoeftige achtergelaten
betrekkingen der omgekomen opvarenden van de Adder.
In Goes heeft de heer L. G. Kakebeeke ons in
kennis gesteld van zijn hoogst loffelijke bereidwillig
heid, om zich met de ontvangst te belasten van voor
genoemd doel bestemde gelden. Wie zal niet gaarne
iets willen bijdragen ter leniging van den nood van
hen, die op zulk een noodlottige wijze hun kostgan
ger verlorenWij behoeven tot opwekking niet vele
woorden te bezigenhet is genoeg bekend hoe in
zulke gevallen de liefdadigheidszin zich bij onze land-,
gewest- en stadgenooten nooit verloochent.
De heer J. Risseeuw, burgemeester van 's-Gra-
venpolder, schrijft ons:
Gij houdt u blijkens uw schrijven var. 12 Juni aan
bevolen voor nadere mededeelingen betreffende het
tramplan GoesEllewoutsdijk. Nu er heden eene
maand verstreken is sedert wij de bekende advertentie
plaatsten, meld ik udat er volgens onze meening
van den aanleg van bedoelde lijn in de eerste jaren
niets zal komen.
Wij hebben een zeer eenvoudigen weg ingeslagen
om te weten te komen, of er hij de inwoners van Goes,
Kloetinge, '-Gravenpolder, Nisse, Ovezand, Driewegen
en Ellewoutsdijk behoefte bestond aan een tram. Wij
hebben eenvoudig om de medewerking voor de voor
bereidende werkzaamheden gevraagden die mede
werking is ons geweigerd behalve voor Ellewoutsdijk.
Wanneer men niet eens éen gulden overheeft voor
de voorbereidende aangelegenheden, die ik opgenoemd
heb, wat mogen wij dan verwachten wanneer de ver-
wezelijking van ons plan voor de deur staat Het
is bijna onbegrijpelijk, en toch spreek ik de waarheid
wanneer ik u zeg, dat ik uit Goes van slechts 6 per
sonen bewijzen van instemming ontving en van alle
andere gemeenten niet éen, behalve van Ellewoutsdijk
ruim 40.
En wanneer ik u dan de redenen ging opnoemen
die de voornaamste ingezetenen der genoemde ge
meenten opsommen, als zij mij bewijzen wilden, dat
een tram in Zuid-Beveland een onding zou zijn, dan
zoudt gij tot de overtuiging komen, dat de oude geest,
die van Jan Salie en Compagnie, nog in onze streken
de heerschende is. En als ik u dan de personen
noemde die mij drie, vier maanden geleden hun steun
beloofden en thans, nu het er op aankomt, terugkrab
belen, dan zoudt gij zeker onaangenaam u gestemd
gev oelen.
Onze poging is dus met geen gewensctiten uitslag
bekroond. Willen anderen op eene andere manier
onze poging herhalen, dan ben ik bereid hun mede
te deelen, op welke flinke gronden de medewerking
geweigerd wordt.
RillandBath. Na den dood van onzen burge
meester is hier alles in rep en roer. Clericale partijen
staan lijnrecht tegenover elkander en weten van geen
verbroedering.
Verleden week werden in de gemeenteraadsverga
dering de beide wethouders candidaat gesteld voor
burgemeester, die, zooals zij zeiden, elkander bij even-
tueele benoeming niet zuur zouden aanzien.
De eerste wethouder het hoogst in aantal jaren
stond nommer 1. De gemeenteveldwachter liep rond
en deed menigeen op 't adres teekenen, dat aan den
Commissaris des Konings verzonden werd.
Kort daarop evenwel werden er uitsluitend hand-
teekeningen voor nommer 1 der voordracht gevraagd
Dit adres verzond men aan Z. M. den Koning. Ver-
scheidenen, die verder zien dan hun neus lang is, krij
gen argwaan en zullen een adres presenteeren, waarin
zij verzoeken om geen inwoner der gemeente tot Bur
gemeester te benoemen.
Benoemd tot gezworen van het waterschap Baar
land J. Nieuwenhuhe.
Aan C. Bergsma is, op verzoek, eervol ontslag
verleend als kantonr.-plaatsverv. te Hulst.
Naar de 2.2. N.-Bode verneemt, is de heer mr.
J. Mauritsz Ganderheijden voornemens zijn ontslag te
vragen als burgemeester van Zierikzee, en heeft mr.
J. M. Isebree Moens zijn ontslag genomen als lid van
den raad dier gemeente.
Te Veere is hij de verkiezing van twee leden
voor den gemeenteraad gekozen de heer G. P. Wijn
malen, burgemeester, terwijl er eene herstemming moet
plaatshebben tusschen de heeren A. Volkers Jz., M. J.
Van Beweren en J. De Bree.
De opbrengst der rijksmiddelen over Juni jl.
bedroeg f 7.860.898,94, tegen een raming van
f8.435.975.35 voor éen maand en een opbrengst van
f7.558.092.33 in Juni 1881.
Sinds 1 Jan. jl. was de opbrengst f 48.983.753.23
tegen een raming van f50.615.852.50 en een opbrengst
ad f 47.927.737.30 over dat tijdvak van 1881.
De heer baron Van Lijnden van Sandenburg
die zich vóór eenige dagen naar Creuznach had be
geven, is Donderdag in de residentie teruggekeerd.
Blijkens het Dinsdag in de vergadering van de
Maatsch. tot bevordering van nijverheid uitgebrachte
verslag bedroeg het ledental op 1 Juli ji. 2591, zijnde
80 meer dan in 1881.
In zake de al pf niet wenschelijkheid om tot het
octrooistelsel terug te keeren, is-het voorstel van het
Hoofdbestuur aangenomen, waarbij de ingekomen ant
woorden van de afdeelingen niet genoeg met redenen
omkleed geacht werden en bet niet wenschelijk ver
klaard werd zich nu reeds weder tot de Regeering te
wenden. Er zou echter eene prijsvraag kunnen uitge
schreven worden voor de beste grondslagen van zuik
eene wet.
Eene subsidie van f500 werd beschikbaar gesteld
voor de afdeeling, die bereid is eene poging te doen
tot oprichting van eene kookschool. Ook werd f500
beschikbaar gesteld in het algemeen voor de vestiging
van nattige instellingen door de afdeelingen.
Nog werd besloten voorloopig het aanbod der Mij.'
van f 1000 ter ondersteuning van een Alg. Ned. pensi
oenfonds voor werklieden in te trekken.
Zondag heeft te Utrecht eene vergadering plaats
gehad van gedelegeerden van verschillende vereenigin-
gen, welke wijziging van ons kiesrecht noodzakelijk
achten in dien zin, dat zij tot grondslag hebbe af
schaffing van den census. Uit de gedachtenwisseling
bleek, dat men het hierover eens is, dat de Grondwet
behoort te erkennen, dat het kiesrecht in beginsel aan
alle staatsburgers toekomt, en dat er alleen verschil
van meening is over de vraag of en in hoeverre er
enkele beperkingen in hét algemeen belang behooren
te worden vastgesteld. Men stemde echter ook daarin
overeen, dat in geen geval zulke beperkingen in de
Grondwet moeten worden opgenomen, en dat het aan
den gewonen wetgever kan worden overgelaten die te
bepalen, voor zoover zij noodig worden geacht.
De uitslag was, dat met bijna algemeene stemmeu
door de gedelegeerden besloten werd gezamenlijk aan
te dringen op afschaffing van den census en dat overi
gens ieder vrij bleef in zijne meening over het al 'óf
niet wensehelijke van beperkingen bij de gewone wet.
Deze uitslag werd samengevat in de volgende formule,
welke men meent, dat in de plaats van art. 76 dei-
Grondwet zou kunnen treden
«De leden der Tweede Kamer worden rechtstreeks
door de kiezers bij geheime stemming gekozen.
»Om kiezer te zijn moet men zijn meerderjarig in
gezeten, Nederlander, in het volle genot z;jner buiger
lijke en burgerschapsrechten.