deze betrekking verbonden bezoldiging reeds door den Raad was vastgesteld. Ged. Staten zijn echter een ander gevoelen toegedaan, en wel, dat de Raad tot bedoelde opdracht het besluit moet nemen, en het is burg. en weth.blijkens de overgelegde correspon dentie, niet mogen gelukken, dat college van zijne denkwijze terug te brengen. Burg. en weth. stellen nu voor de opdracht te bevestigen, en wel met be paling, dat dit besluit geacht zal worden te zijn in gegaan den 1 Augustus jl. Niemand het woord verlangende, wordt het voorstel in omvraag gebracht en met algemeene stemmen aan genomen. IV. Aan de orde is de kennisgeving van Jacob Zandee Jz.dat hij het jachtrecht der gemeente op de hem toebehoorende perceelen land wenscht af te koopen en bereid is daarvoor te storten de som van f 197,76, gelijkstaande met de som, die voorgelijken afkoop onlangs door den heer Kakebeeke is voldaan. Het rapport der financiëele commissie, concludeerende tot genoegenneming, wordt gelezen, en die conclusie, door burg. en weth. in een voorstel veranderd, zonder hoofdelijke stemming aangenomen, met bepaling, dat aan den pachter van het jachtrecht eene vermindering van f 6,pachtsom per jaar wordt toegestaan. V. Aangezien den 1 Januari 1882 de termijn ver streken is, waarvoor concessie is verleend tot heffing van Sas- en Havengeld, hebben burg. en weth. het gevoelen ingewonnen van de financiëele commissie of er ook veranderingen in het tarief wenschelijk zijnten einde den Raad te kunnen voorstellen op nieuw con cessie voor de heffing aan te vragen. Het tarief komt thans in behandeling en wordt het rapport der gezegde commissie gelezen, waarbij zij adviseert tot vrijstelling van het betalen der retributie ook »van de schepen die (zonder vracht of lading te hebben) alleen de schutsluis doorvaren, om binnen de gemeente Goes te overwinteren of om welke reden ook te verblijven." De Voorzitter zegtdat burg. en weth. zich niet met dit advies kunnen vereenigen. In de eerste plaats zou het zijne eigenaardige bezwaren hebben om te constateeren of de schepen al dan niet vracht hebben. Wat is vracht Eene volle lading, eene halve lading, of een enkel colli Bovendien zou het eene onbillijk heid wezen tegenover de vaste schippers, die een abon nement sluiten en dat abonnement betalenal zijn de vrachten zoo luttel, dat de reis soms slechts enkele stuivers beloopt. Nu zou aan de schippers van elders eene vrijhaven opengesteld worden, om te overwinteren, maar tevens gelegenheid gegeven worden voor on bemiddelde schippersom hier te vertoeven en op de liefdadigheid van particulieren of van armbesturen te leven. In den afgeloopen winter is er een zooda nige hier geweest en de treurige resultaten daarvan zijn bekend. De vrijstelling zou meerdere onbemiddelde schippers hierheen lokken. Burg. en weth. gevoelen wel dat er een voordeel in kon gelegen zijn voor den handel door het verkrijgen van meerdere gelegenheden tot verzending van goederenmaar een onderzoek op dit punt heeft hun geleerd, dat zij ten bate van enkelen het publiek belang niet mogen benadeelen. De heer Den Boer kan zich niet vereenigen met het denkbeeld van burg. en weth. Het is waar, het voorbeeld van het afgeloopen jaar is niet aanmoedigend, maar spr. gelooft, dat men om dat eene de scheep vaart niet bemoeielijken mag. Bovendien zal de vrij stelling vele schippers trekken, die voordeel aan de gemeente opleveren, en den handel vergemakkelijken. De heer Ochtman zegt, dat het hem voorkomt, dat de heer Den Boer het voordeel van den handel wel wat veel op den voorgrond plaatst. Gegoede schippers zullen om de weinige guldens retributie niet nalaten hier te komen, als zij vracht zoeken. En als zij die guldens niet willen betalen, zonder zeker te zijn van vracht, dan kunnen zij de buitenhaven binnen- loopen en zelf van het Sas naar de stad wandelen. De schippers komen zelfs wel van Hansweert, om hier vracht te zoeken. De heer Den Boer voert nog aan, dat ten vorigen jare schippers met hun vaartuig overwinterden en zelf vertrokken, terwijl zij ingezetenen de wacht over hun schip toevertrouwden, hetgeen toch ook voordeel oplevert. De heer mr. De Jonge Van Ellemeet wijst erop, dat er nu reeds vrijstelling van de retributie is verleend voor een zekere categorie van schepen, als zij geen vracht of lading hebben. Als het constateeren daarvan geen moeielijkheid heeft opgeleverd, dan kan het dit voor de nieuwe vrijstelling ook niet doen. De heer Ochtman antwoordt, dat nu alleen vrijstelling wordt verleend voor ledige schepen, die men voor ijsgang wil beveiligen, of die op de werf gerepareerd moeten worden, en dat de buiten-, sas- en havenmeester dit gemakkelijk kan constateeren, maar dat het denk beeld van den heer Den Boer geheel iets anders is. Sprekers ervaring heeft hem geleerd, dat de vrijstelling niet noodig is. De heer Massee beaamt het denkbeeld van den heer Den Boer. De kansrekening is, dat er meer gegoede dan arme schippers zullen komen. De heer mr. De Jonge van Ellemeet herinnert, dat voor een schip van 100 ton toch f 10 moet betaald worden. De Voorzitter zegt, dat de schipper daarvoor ook eene veilige ligplaats erlangt. De heer Van Asperen Vervenne verklaart zich wel te kunnen vereenigen met het voorstel der finan ciëele commissie, maar met bepaling, dat de schippers het sasgeld betalen moeten, als zij vracht hebben. De Voorzitter zegt, dat men dus een controleur van de gemeente zou moeten aanstellen. De heer Den Boer herneemt, dat deze taak aan den binnenhavenmeester kon opgedragen worden. Het voorstel der financiëele commissie wordt in omvraag gebracht en verworpen met 8 stemmen. Yóor de heeren mr. De Jonge Van Ellemeet, Massee, Den Boer en Van Asperen Vervenne. Voorts heeft de fin. comm. te kennen gegeven, dat zij zich bij de vrijstelling der rijks- en provinciale vaartuigen slechts dan kan neerleggen, wanneer het vaststaat, dat van zoodanige vrijstelling het verleenen der concessie wordt afhankelijk gesteld. De Voorzitter zegt, dat burg. en weth. de zekerheid daarvan niet kunnen geven, maar dat de vrijstelling in 1875 in het tarief is gebracht, omdat in 1874 een recherche-vaartuig van het rijk de haven was binnengeloopen en geen sasgeld daarvan kon verkregen worden, hetgeen toen nogal tot moeielijkheden aanleiding heeft gegeven. De rijks- en provinciale vaartuigen hebben alleen het publiek belang ten doel, en dit is eene reden, waarom zij van sas en havengeld belmoren te worden vrijgesteld. De heer mr. De Jonge Van Ellemeet verklaart, dat alleen het gevaar dat de concessie niet zou verleend worden de commissie in de vrijstelling doet berusten. De heer Massee zegt nog iets anders te hebben. De vaste schippers kunnen een abonnement sluiten en betalen dan maar twaalf maal de retributie van eene reis. Er zijn schippersdie 26 reizen per jaar doen. Hij vindt dit abonnement eene onbillijkheid tegenover inwonende kooplieden, die meer dan twaalf maal per jaar eene vracht ontvangen. De heer Ramondt vraagt, of vreemde schippers ook niet kunnen abonneeren? De Voorzitter antwoordt toestemmend. De heer Massee zegt den koopman, den geconsigneerde te bedoelen. De Voorzitter vraagt, of de heer Massee de bepa ling van het abonnement wil laten vervallen. De heer Massee antwoordt, dat hij wenscht, dat wanneer een geconsigneerde een abonnement wil sluiten, daartoe ook gelegenheid gegeven worde.- De Voorzitter ziet niet in, hoe uitvoering daaraan te geven, daar het abonnement voor een bepaald schip moet worden aangegaan. De heer Massee zegt dan alleen te willen vragen, of de voorzitter het met hem eens is, dat er eene onbillijkheid in gelegen is. De Voorzitter antwoordt ontkennend. De heer Den Boer voert aan, dat, wordt het denk beeld van den heer Massee verwezenlijkt, dan niet de schipper, maar de geadresseerde een abonnement sluit. De heer jhr. De Marees van Swinderen meent, dat de heer Massee wil, dat de niet-geabonneerde ook de voordeelen van het abonnement kan genieten. De heer Massee antwoordt ontkennend. De heer Ramondt gelooft de bedoeling van den heer Massee wel te begrijpen. Deze wenscht dat, als b. v. iemand twaalf ladingen of meer in éen jaar ontvangt, deze, d. i. dus de geconsigneerde, abonneeren kunne, onverschillig of die ladingen met diverse schepen zijn aangebracht. De heer Massee zegt, dat dit zijne bedoeling is. De Voorzitter wijst op art. 1 der voorwaarden van uitvoering der concessie, door Ged. Staten vastgesteld, waarin voorkomt, dat het sasgeld door de schippers verschuldigd is en verzoekt den heer Massee zijne be doeling in een voorstel te willen formuleeren. De heer Massee zegt, dat, als de voorzitter er niets op weet, hij het ook niet weet, maar het eene onbil lijkheid te noemen. De Voorzitter vraagt, of de heer Massee dan het recht van abonnement wil doen vervallen De heer Massee stelt voor het recht tot abonnement te doen vervallen. De heer mr. De Jonge van Ellemeet merkt op, dat dit een zeer gewichtig voorstel is en daarom wenscht de behandeling daarvan uittestellen. Dit wordt door den heer dr. Callenfels ondersteund. In omvraag gebracht, wordt het voorstel om de be handeling aantehouden, verworpen met 8 stemmen. Vóór de heeren mr. De Jonge van Ellemeet, Massee, Den Boer en dr. Callenfels. Alsnu komt het voorstel van den heer Massee, om het recht tot abonnement te doen vervallen, in behandeling. De heer Quist verklaart zich tegen het voorstel. De aanneming zou hij een middel achten, om de schip perij totaal in den grond te boren. De heer dr. Callenfels zegt van hetzelfde gevoelen te zijn. De heer Den Boer geeft te kennen zeer ingenomen te zijn met het abonnement. De heer Massee zegt geen beter equivalent te heb ben kunnen vinden voor de onbillijkheid, daar straks door hem genoemd. De heer Vervenne wijst op de achting, die men heb ben moet voor de burgers der gemeente. De heer Massee merkt op, dat zijn voorstel geen on dersteuning vindt en vraagt: szouden we het maar niet in de doos steken?" De Voorzitter vraagt, of de heer Massee zijn voor stel intrekt? De heer Massee antwoordt toestemmend. Het voorstel maakt dus geen punt van verdere be handeling uit. De heer Den Boer wil bij deze gelegenheid een ander punt ter sprake brengen en vraagt, waarom de schippers, die buiten de brug laden of lossen, 50 cents van iedere lading moeten betalen, en zij die binnen de brug lossen niet? De Voorzitter zegt, dat de heer Den Boer amalgëeft het Sas- en havengeld met het liggeld, en dat dit laatste thans niet aan de orde is. liet tarief, zooals liet ligt, wordt in omvraag ge bracht en met algemeene stemmen aangenomen. VI. Aan de orde is de vaststelling der verorde ningen tot regeling der heffing en invordering van het vergunningsrecht voor de uitoefening van den klein handel in sterkedrank. Allereerst komt in behandeling de verordening op de heffing, luidende, dat het recht, bedoeld in art. 6 der wet van 28 Juni 1881 (Stbl. no. 27) zal bedra gen 25 gulden van iedere f100 huurwaarde, waarop de localiteit, waarin de handel wordt uitgeoefend, in verband met den omvang van het bedrijf, wordt geschat. liet rapport der fin. comm. wordt gelezen, waarin betrekkelijk deze verordening de volgende zinsnede voorkomt: »De minderheid der commissie was van oordeel, dat het verkieselijk ware, aanvankelijk althans, niet het recht ad 25 pet. te heffen. Zij was van oordeel, dat een lager recht, reeds in 1882 te heffen, voldoende bezwarend zou zijn en in den geest der wet." De heer Massee verklaart het in beginsel eens te zijn met burg. en weth. omtrent de heffing van het ultimatum ad 25 pet., maar voor 1882 eene uitzon dering te willen, teneinde de kleine handelaars, die geen tijd hebben, naar eene andere broodwinning uit- tezien, gelegenheid daartoe te geven. Hij zegt de min derheid te zijn geweest, waarvan in het rapport der iin. commissie sprake was. Hij kan zich voorstellen, dat er arme drommels zijn, die geen f25 bezitten, en om deze nu zoo zwaar te treffen wil hij niet. De Voorzitter merkt op, dat men bij deze quaestie vooral in het oog moet houden wat de bedoeling der wet is. Zij heettot regeling van den kleinhandel in sterkedrank en tot beteugeling van openbare dronkenschap. Hare bedoeling is de gelegenheden, waar sterkedrank verkocht wordt, zooveel mogelijk te beperken. De wetgever is zich bewust geweest, dat verscheiden Nederlanders gekwetst zouden worden in hunne private belangen, maar dat het privé belang moest wijken voor het algemeen belang. En de klein handelaar, die zich bezwaard gevoelt met de wet, heeft ruim den tijd om naar iets anders uittezien. De wet is van 28 Juni 1881 en wie geen recht wil of kan betalen, mag nog tot 1 Mei 1882 met den handel voortgaan. De bepaling is hem dus niet zoo onverhoeds overvallen. Die betalen, betalen ook voor het privilege, om na 1 Mei 1882 te mogen voort gaan met tappen. Het recht wordt hier voorgesteld op 25 gulden voor iedere 100 gulden huurwaarde, waarop de localiteiten, in verband met den omvang van het bedrijf, worden geschat. Spr. acht f 25 niet te hoog. Men bedenke toch, dat niet de huurwaarde van het geheele gebouw, maar alleen die van de lo caliteiten, waarin de handel wordt uitgeoefend, in aanmerking komt. De heer Massee acht den tijd zoo ruim niet, dien de kleine handelaars gehad hebben om naar iets anders uittezien. Die menschen lezen de couranten niet. Eerst nu, nu er sprake komt van betalen, wordt hunne aandacht erop gevestigd. De heer Ramondt zegt mede overtuigd te zijn, dat de geest van de wet meebrengt het maximum te heffen. Evenwel is het niet te ontkennen, dat door dit maxi mum een zeker getal kleine tappers in hun bedrijf werkelijk zullen benadeeld worden. Om nu in den geest van den heer Massee den overgang gemakkelijk te maken en toch het maximum te behouden, vraagt spr. of er wettelijk bezwaar bestaat dat maximum het eerste jaar slechts van 1 Mei af, dus over 8 maanden of van het bedrag te heffen. Hij oppert dit denkbeeld, omdat het patent loopt tot 1 Mei en zij, die geen vergunning vragen en dus geen license- recht zullen betalen, het recht behouden om tot dien datum te tappen. Meent men, dat hiertegen bij de wet bezwaar bestaat, dan zal hij vóór het maximum stemmen. De Voorzitter wijst op de artikelen 27 en 28 der wet en maakt hieruit de conclusie op, dat de heffing moet geschieden van i Januari tot 31 December. De heer Den Boer zegt het eens te zijn met burg. en weth. De heer Massee gelooft, dat de gemeenteraad locale toestanden in aanmerking moet nemen, en waar zoovele gemeenten slechts 20, 15, ja 10 pet. heffen, is er geen reden om voor Goes 25 pet. en nog wel dadelijk in het eerste jaar te bepalen. De Voorzitter vraagt of nog iemand het woord verlangt De heer Ramondt vraagt of de heer Massee niet een bepaald voorstel heeft gedaan tot verlaging van het maximum De heer Massee zegt, dat hij, als hij geen onder steuning vindt, zijn voorstel intrekt. De verordening wordt in omvraag gebracht en vast gesteld met 11 stemmen. Tegen de heer Massee. Nu volgt de verordening tot regeling der heffing en invordering van het recht. Art. 1, bepalende, dat jaarlijks in de maand Octo ber door burg. en weth. een schatter en een plaats vervanger worden benoemd, wordt gelezen met het rapport der financiëele commissie, waarin het denk beeld wordt geopperd, som meer dan een schatter te benoemen, en zulks tot waarborg van meerdere on partijdigheid, daargelaten de vraag of zich wel iemand zoude laten vinden voor eene schatting als de bedoelde, zonder medewerking van anderen." De Voorzitter merkt op, dat alle partijdigheid wordt buitengesloten door het recht, dat de tapper heeft om herschatting te vorderen, waarbij hij zelf dan een persoon aanwijst, van zijnentwege met die herschat ting belast. De heer mr. De Jonge van Ellemeet zegt, dat het bezwaar der financiëele commissie daarin gelegen was, dat de herschatting alleen gevraagd kan worden tegen betaling van tien gulden. Een mensch is een mensch, en het vermoeden dus wel gewettigd, dat niet altijd de onpartijdigheid in alles betracht zal worden, het geen met 3 personen minder te vreezen is. De heer Massee stelt het geval, dat de schatter tegen drankgebruik gekant is, en dan allicht eene hoogere huurwaarde zal schatten. De heer dr. Callenfels acht éen schatter voldoende, ook met het oog op de financiëele gevolgen der zaak. De heer Den Boer vindt 3 schatters beter. Het is waar: zij moeten bezoldigd worden, maar men kon hun eene mindere jaarwedde geven. De Voorzitter zegt, dat burg. en weth. met hun voorstel gevolgd hebben den wensch van den Minister van Binnenlandsche Zaken, die in zijne circulaire tot uitvoering der drankwet ook éen schatter voldoende acht. En hoe zou het gaan bij herschatting, als de gemeente 3 schatters had dan zou de tapper een per soon en de ontvanger der directe belastingen ook een persoon aanwijzen, en zouden er dus vijf zijn en de drie schatters der gemeente de andere twee over stemmen. De heer Steketee gelooft, dat de uitvoering zeer ge makkelijk aan éen persoon kan worden toevertrouwd. Met behulp van de gegevens, die de ontvanger heeft, kan de schatting zooveel moeielijkheid niet opleveren. Art. 1 wordt in omvraag gebracht en aangenomen met 9 stemmen. Tegen de heeren mr. De Jonge van Ellemeet, Massee en Den Boer. Art. 26 worden zonder hoofdelijke stemming goed gekeurd. Bij art. 7 vraagt de heer mr. De Jonge van Ellemeet, waaroin er sprake is van eed of belofte. Hij meende dat men met belofte kon volstaan. De Voorzitter zegt, dat burg. en weth., met het oog op de beraadslaging die dezer dagen in de Tweede Kamer over de eedsquaestie plaats heeft, gemeend heb ben, den eed OF de belofte in de verordening te moe ten opnemen, en de redactie van de wetten uit den laatsten tijd, zooals de onderwijswet, de wet op de beëedigde vertalers enz. gevolgd hebben. De heer mr. De Jonge van Ellemeet vraagt wat de wet zelve ten dien opzichte zegt. De heer Ramondt merkt op, dat de wet zelve daar van zwijgt, maar spreker releveert de nadrukkelij ke verklaring van den Minister van Binnenlandsche Zaken in de Kamer-zitting van 19 Mei jl., dat de schatters be- eedigde deskundigen zullen zijn. Brengt men daarmee in verband het antwoord der Regeering op de inter pellatie -Ileydenrijck, dan gelooft spreker, dat de be doeling niet twijfelachtig is. De heer mr. De Jonge van Ellemeet zegt, dat hem dit niet bekend was en ziet van verdere bespreking af. Het artikel, benevens de artt. 813, worden zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd. De verordening, in haar geheel in omvraag gebracht, wordt met algemeene stemmen vastgesteld. VII. De Voorzitter deelt nu mede, dat tengevolge van de aanstaande invoering der drankwet de veror dening op de tapperijen eenige wijzigingen moest on dergaan, bijv., omdat geene kennisgeving van het op richten of overnemen van een drankgelegenheid meer gevorderd wordt, maar de aanvrage .om vergunning een vereischte is; voorts dat het schenken van sterke drank aan kinderen beneden de 16 jaren bij art. 454 van het nieuwe strafwetboek, evenals bij art. 17 der drankwet, in het algemeen verboden wordt; nog dat het niet duidelijk iswaarom de zorg van den wetgever zich bij uitzondering over jongelieden, opge voed wordende in huizen van liefdadigheid, boven dien leeftijd zou moeten uitstrekken en vooral hoe de tapper zich kan vergewissen, dat het bedoelde jongelieden zijn, wanneer zij eens niet aan hun kleeding kenbaar zijn. Al de wijzigingen worden zonder hoofdelijke stem ming goedgekeurd en de verordening in haar geheel met algemeene stemmen vastgesteld. VIII. De Voorzitter geeft nu te kennen, dat, door de invoering der wet van 23 April 1880 (St.bl. no. 67) en het K. B. van 31 Juli 1880 (St.bl. no. 121) be treffende de openbare middelen van vervoer, art. 9 der Verordening tot handhaving der orde op de buiten pleinen en de toegangen tot het spoorwegstation be hoort te vervallen en dat is ontdekt, hoe verzuimd is in die verordening eene strafbepaling op te nemen tegen bemoeielijken der reizigers in de keuze van een koetsier drager of dergelijke. De wijzigingen worden zonder hoofdelijke stemming goedgekeurd en de gewijzigde verordening in haar ge heel, met algemeene stemmen, opnieuw vastgesteld. IX. Aan de orde is de rekening van het Burgerlijk Armbestuur over 1880. De heer Den Boer, lid van het bestuur der instel ling, verlaat de vergadering. Het rapport der finanicëele commissieconcludee rende tot goedkeuring, wordt gelezen en de rekening, zonder beraadslaging of zonder hoofdelijke stemming vastgesteld in ontvang op f 50524,50% in uitgaaf 83807,67 alzoo met een batig saldo van f 16716,83% De heer Den Boer, ter vergadering wedergekeerd, wordt met 's raads besluit bekend gemaakt. X. Op gelijke wijze wordt vastgesteld de rekening van het Gasthuis over 1880bedragende in ontvangst op f 14732,01 in uitgaaf 14392,05 alzoo een goed slot opleverende van f 339,96% XI. Nog wordt op dezelfde wijze voorloopig vast gesteld de begrooting van het Gasthuis voor 1882 in ontvang en uitgaaf op f 14890,64, met een sub sidie uit de gemeentekas van f 2346,13. XII. Ten slotte moet nog voorzien worden in de vacature van een lid der commissie uit den Raad voor het nazien der rekening van de Blaaubeenbeurs, ver oorzaakt doordien de heer Pilaar als lid van den Raad is afgetreden. De Voorzitter noodigt de heeren Kakebeeke en mr. De Jonge van Ellemeet uit als stemopnemers te fun- geeren, met mededeeling dat de heeren dr. Van Ren- terghem en Van der Hoek leden der commissie zijn en de heer Massee zitting heeft in het bestuur der beurs. Na herhaalde stemmingen wordt de heer mr. De Jonge van Ellemeet benoemd, die zich deze benoeming laat welgevallen. De vergadering wordt daarna op de gewone wijze gesloten. Landbouw en Veeteelt. Op de tentoonstelling der Hollandsche maat schappij van landbouw te Schagen, ontving de heer E. Van den Bosch, te Goes, een bestuursprijs voor (niet bij het programma gevraagde) dikkoptarwe uit Zeeland, Essex dito, Zeeuwsche tarwe, dito rogge, dito kortstroo erwten, dito paardenboonen, dito platte- boonen, dito wintergerst en dito zomergerst, Deensche haver uit Zeeland, Engelsche dikkoptarwe uit 't bui tenland, dito gladarige Square headtarwe en dito als voren Chiddamtarwe, gladarige Kleefsche tarwe. Behalve den in ons vorig no. vermelden len prijs ontving de firma J. C. Massee Zoon alhier nog den 2en voor een eenpaards schoffelwerktuig van Woolnough Co. met het lemoen, ter bearbe.ding van het met de machine Smyth bezaaide. Buitenlandsch Overzicht. De minister Gladstone bezoekt thans Leeds, waar hij met geestdrift werd ontvangen. Natuurlijk houdt hij daar redevoeringen, over de binnenlandsche zoowel als over de buitenlandsche politiek. Vrijdag sprak hij op een feestmaal over Ierland, en sprak de premier zijne afkeuring uit over Parnel's houding. Luide werd hij toegejuicht en met 2500 fakkeldragers bracht mén hem naar zijne woning. Zaterdag voerde hij het woord op eene groote meeting. Daarbij wenschte hij de liberale partij geluk met da tenuitvoerlegging van het tractaat vaii

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1881 | | pagina 2