deze betrekking verbonden bezoldiging reeds door den
Raad was vastgesteld. Ged. Staten zijn echter een
ander gevoelen toegedaan, en wel, dat de Raad tot
bedoelde opdracht het besluit moet nemen, en het is
burg. en weth.blijkens de overgelegde correspon
dentie, niet mogen gelukken, dat college van zijne
denkwijze terug te brengen. Burg. en weth. stellen
nu voor de opdracht te bevestigen, en wel met be
paling, dat dit besluit geacht zal worden te zijn in
gegaan den 1 Augustus jl.
Niemand het woord verlangende, wordt het voorstel
in omvraag gebracht en met algemeene stemmen aan
genomen.
IV. Aan de orde is de kennisgeving van Jacob
Zandee Jz.dat hij het jachtrecht der gemeente op
de hem toebehoorende perceelen land wenscht af te
koopen en bereid is daarvoor te storten de som van
f 197,76, gelijkstaande met de som, die voorgelijken
afkoop onlangs door den heer Kakebeeke is voldaan.
Het rapport der financiëele commissie, concludeerende
tot genoegenneming, wordt gelezen, en die conclusie,
door burg. en weth. in een voorstel veranderd, zonder
hoofdelijke stemming aangenomen, met bepaling, dat
aan den pachter van het jachtrecht eene vermindering
van f 6,pachtsom per jaar wordt toegestaan.
V. Aangezien den 1 Januari 1882 de termijn ver
streken is, waarvoor concessie is verleend tot heffing
van Sas- en Havengeld, hebben burg. en weth. het
gevoelen ingewonnen van de financiëele commissie of er
ook veranderingen in het tarief wenschelijk zijnten
einde den Raad te kunnen voorstellen op nieuw con
cessie voor de heffing aan te vragen.
Het tarief komt thans in behandeling en wordt
het rapport der gezegde commissie gelezen, waarbij zij
adviseert tot vrijstelling van het betalen der retributie
ook »van de schepen die (zonder vracht of lading te
hebben) alleen de schutsluis doorvaren, om binnen de
gemeente Goes te overwinteren of om welke reden ook
te verblijven."
De Voorzitter zegtdat burg. en weth. zich niet
met dit advies kunnen vereenigen. In de eerste plaats
zou het zijne eigenaardige bezwaren hebben om te
constateeren of de schepen al dan niet vracht hebben.
Wat is vracht Eene volle lading, eene halve lading,
of een enkel colli Bovendien zou het eene onbillijk
heid wezen tegenover de vaste schippers, die een abon
nement sluiten en dat abonnement betalenal zijn de
vrachten zoo luttel, dat de reis soms slechts enkele
stuivers beloopt. Nu zou aan de schippers van elders
eene vrijhaven opengesteld worden, om te overwinteren,
maar tevens gelegenheid gegeven worden voor on
bemiddelde schippersom hier te vertoeven en op
de liefdadigheid van particulieren of van armbesturen
te leven. In den afgeloopen winter is er een zooda
nige hier geweest en de treurige resultaten daarvan
zijn bekend. De vrijstelling zou meerdere onbemiddelde
schippers hierheen lokken. Burg. en weth. gevoelen
wel dat er een voordeel in kon gelegen zijn voor den
handel door het verkrijgen van meerdere gelegenheden
tot verzending van goederenmaar een onderzoek op
dit punt heeft hun geleerd, dat zij ten bate van
enkelen het publiek belang niet mogen benadeelen.
De heer Den Boer kan zich niet vereenigen met
het denkbeeld van burg. en weth. Het is waar, het
voorbeeld van het afgeloopen jaar is niet aanmoedigend,
maar spr. gelooft, dat men om dat eene de scheep
vaart niet bemoeielijken mag. Bovendien zal de vrij
stelling vele schippers trekken, die voordeel aan de
gemeente opleveren, en den handel vergemakkelijken.
De heer Ochtman zegt, dat het hem voorkomt,
dat de heer Den Boer het voordeel van den handel
wel wat veel op den voorgrond plaatst. Gegoede
schippers zullen om de weinige guldens retributie niet
nalaten hier te komen, als zij vracht zoeken. En als
zij die guldens niet willen betalen, zonder zeker te
zijn van vracht, dan kunnen zij de buitenhaven binnen-
loopen en zelf van het Sas naar de stad wandelen.
De schippers komen zelfs wel van Hansweert, om hier
vracht te zoeken.
De heer Den Boer voert nog aan, dat ten vorigen
jare schippers met hun vaartuig overwinterden en
zelf vertrokken, terwijl zij ingezetenen de wacht over
hun schip toevertrouwden, hetgeen toch ook voordeel
oplevert.
De heer mr. De Jonge Van Ellemeet wijst erop,
dat er nu reeds vrijstelling van de retributie is verleend
voor een zekere categorie van schepen, als zij geen
vracht of lading hebben. Als het constateeren daarvan
geen moeielijkheid heeft opgeleverd, dan kan het dit
voor de nieuwe vrijstelling ook niet doen.
De heer Ochtman antwoordt, dat nu alleen vrijstelling
wordt verleend voor ledige schepen, die men voor
ijsgang wil beveiligen, of die op de werf gerepareerd
moeten worden, en dat de buiten-, sas- en havenmeester
dit gemakkelijk kan constateeren, maar dat het denk
beeld van den heer Den Boer geheel iets anders is.
Sprekers ervaring heeft hem geleerd, dat de vrijstelling
niet noodig is.
De heer Massee beaamt het denkbeeld van den heer
Den Boer. De kansrekening is, dat er meer gegoede
dan arme schippers zullen komen.
De heer mr. De Jonge van Ellemeet herinnert, dat
voor een schip van 100 ton toch f 10 moet betaald
worden.
De Voorzitter zegt, dat de schipper daarvoor ook
eene veilige ligplaats erlangt.
De heer Van Asperen Vervenne verklaart zich
wel te kunnen vereenigen met het voorstel der finan
ciëele commissie, maar met bepaling, dat de schippers
het sasgeld betalen moeten, als zij vracht hebben.
De Voorzitter zegt, dat men dus een controleur
van de gemeente zou moeten aanstellen.
De heer Den Boer herneemt, dat deze taak aan
den binnenhavenmeester kon opgedragen worden.
Het voorstel der financiëele commissie wordt in
omvraag gebracht en verworpen met 8 stemmen. Yóor
de heeren mr. De Jonge Van Ellemeet, Massee, Den Boer
en Van Asperen Vervenne.
Voorts heeft de fin. comm. te kennen gegeven, dat
zij zich bij de vrijstelling der rijks- en provinciale
vaartuigen slechts dan kan neerleggen, wanneer het
vaststaat, dat van zoodanige vrijstelling het verleenen
der concessie wordt afhankelijk gesteld.
De Voorzitter zegt, dat burg. en weth. de zekerheid
daarvan niet kunnen geven, maar dat de vrijstelling
in 1875 in het tarief is gebracht, omdat in 1874
een recherche-vaartuig van het rijk de haven was
binnengeloopen en geen sasgeld daarvan kon verkregen
worden, hetgeen toen nogal tot moeielijkheden aanleiding
heeft gegeven. De rijks- en provinciale vaartuigen
hebben alleen het publiek belang ten doel, en dit is
eene reden, waarom zij van sas en havengeld belmoren
te worden vrijgesteld.
De heer mr. De Jonge Van Ellemeet verklaart,
dat alleen het gevaar dat de concessie niet zou verleend
worden de commissie in de vrijstelling doet berusten.
De heer Massee zegt nog iets anders te hebben.
De vaste schippers kunnen een abonnement sluiten
en betalen dan maar twaalf maal de retributie van
eene reis. Er zijn schippersdie 26 reizen per jaar
doen. Hij vindt dit abonnement eene onbillijkheid
tegenover inwonende kooplieden, die meer dan twaalf
maal per jaar eene vracht ontvangen.
De heer Ramondt vraagt, of vreemde schippers
ook niet kunnen abonneeren?
De Voorzitter antwoordt toestemmend.
De heer Massee zegt den koopman, den geconsigneerde
te bedoelen.
De Voorzitter vraagt, of de heer Massee de bepa
ling van het abonnement wil laten vervallen.
De heer Massee antwoordt, dat hij wenscht, dat
wanneer een geconsigneerde een abonnement wil
sluiten, daartoe ook gelegenheid gegeven worde.-
De Voorzitter ziet niet in, hoe uitvoering daaraan
te geven, daar het abonnement voor een bepaald schip
moet worden aangegaan.
De heer Massee zegt dan alleen te willen vragen,
of de voorzitter het met hem eens is, dat er eene
onbillijkheid in gelegen is.
De Voorzitter antwoordt ontkennend.
De heer Den Boer voert aan, dat, wordt het denk
beeld van den heer Massee verwezenlijkt, dan niet de
schipper, maar de geadresseerde een abonnement sluit.
De heer jhr. De Marees van Swinderen meent, dat
de heer Massee wil, dat de niet-geabonneerde ook de
voordeelen van het abonnement kan genieten.
De heer Massee antwoordt ontkennend.
De heer Ramondt gelooft de bedoeling van den
heer Massee wel te begrijpen. Deze wenscht dat, als
b. v. iemand twaalf ladingen of meer in éen jaar
ontvangt, deze, d. i. dus de geconsigneerde, abonneeren
kunne, onverschillig of die ladingen met diverse schepen
zijn aangebracht.
De heer Massee zegt, dat dit zijne bedoeling is.
De Voorzitter wijst op art. 1 der voorwaarden van
uitvoering der concessie, door Ged. Staten vastgesteld,
waarin voorkomt, dat het sasgeld door de schippers
verschuldigd is en verzoekt den heer Massee zijne be
doeling in een voorstel te willen formuleeren.
De heer Massee zegt, dat, als de voorzitter er niets
op weet, hij het ook niet weet, maar het eene onbil
lijkheid te noemen.
De Voorzitter vraagt, of de heer Massee dan het
recht van abonnement wil doen vervallen
De heer Massee stelt voor het recht tot abonnement
te doen vervallen.
De heer mr. De Jonge van Ellemeet merkt op, dat
dit een zeer gewichtig voorstel is en daarom wenscht
de behandeling daarvan uittestellen.
Dit wordt door den heer dr. Callenfels ondersteund.
In omvraag gebracht, wordt het voorstel om de be
handeling aantehouden, verworpen met 8 stemmen.
Vóór de heeren mr. De Jonge van Ellemeet, Massee,
Den Boer en dr. Callenfels.
Alsnu komt het voorstel van den heer Massee,
om het recht tot abonnement te doen vervallen, in
behandeling.
De heer Quist verklaart zich tegen het voorstel.
De aanneming zou hij een middel achten, om de schip
perij totaal in den grond te boren.
De heer dr. Callenfels zegt van hetzelfde gevoelen
te zijn.
De heer Den Boer geeft te kennen zeer ingenomen
te zijn met het abonnement.
De heer Massee zegt geen beter equivalent te heb
ben kunnen vinden voor de onbillijkheid, daar straks
door hem genoemd.
De heer Vervenne wijst op de achting, die men heb
ben moet voor de burgers der gemeente.
De heer Massee merkt op, dat zijn voorstel geen on
dersteuning vindt en vraagt: szouden we het maar
niet in de doos steken?"
De Voorzitter vraagt, of de heer Massee zijn voor
stel intrekt?
De heer Massee antwoordt toestemmend.
Het voorstel maakt dus geen punt van verdere be
handeling uit.
De heer Den Boer wil bij deze gelegenheid een
ander punt ter sprake brengen en vraagt, waarom de
schippers, die buiten de brug laden of lossen, 50 cents
van iedere lading moeten betalen, en zij die binnen de
brug lossen niet?
De Voorzitter zegt, dat de heer Den Boer amalgëeft
het Sas- en havengeld met het liggeld, en dat dit
laatste thans niet aan de orde is.
liet tarief, zooals liet ligt, wordt in omvraag ge
bracht en met algemeene stemmen aangenomen.
VI. Aan de orde is de vaststelling der verorde
ningen tot regeling der heffing en invordering van het
vergunningsrecht voor de uitoefening van den klein
handel in sterkedrank.
Allereerst komt in behandeling de verordening op
de heffing, luidende, dat het recht, bedoeld in art. 6
der wet van 28 Juni 1881 (Stbl. no. 27) zal bedra
gen 25 gulden van iedere f100 huurwaarde, waarop
de localiteit, waarin de handel wordt uitgeoefend, in
verband met den omvang van het bedrijf, wordt geschat.
liet rapport der fin. comm. wordt gelezen, waarin
betrekkelijk deze verordening de volgende zinsnede
voorkomt: »De minderheid der commissie was van
oordeel, dat het verkieselijk ware, aanvankelijk althans,
niet het recht ad 25 pet. te heffen. Zij was van oordeel,
dat een lager recht, reeds in 1882 te heffen, voldoende
bezwarend zou zijn en in den geest der wet."
De heer Massee verklaart het in beginsel eens te
zijn met burg. en weth. omtrent de heffing van het
ultimatum ad 25 pet., maar voor 1882 eene uitzon
dering te willen, teneinde de kleine handelaars, die
geen tijd hebben, naar eene andere broodwinning uit-
tezien, gelegenheid daartoe te geven. Hij zegt de min
derheid te zijn geweest, waarvan in het rapport der
iin. commissie sprake was. Hij kan zich voorstellen,
dat er arme drommels zijn, die geen f25 bezitten,
en om deze nu zoo zwaar te treffen wil hij niet.
De Voorzitter merkt op, dat men bij deze quaestie
vooral in het oog moet houden wat de bedoeling der
wet is. Zij heettot regeling van den kleinhandel
in sterkedrank en tot beteugeling van openbare
dronkenschap. Hare bedoeling is de gelegenheden,
waar sterkedrank verkocht wordt, zooveel mogelijk
te beperken. De wetgever is zich bewust geweest,
dat verscheiden Nederlanders gekwetst zouden worden
in hunne private belangen, maar dat het privé belang
moest wijken voor het algemeen belang. En de klein
handelaar, die zich bezwaard gevoelt met de wet,
heeft ruim den tijd om naar iets anders uittezien.
De wet is van 28 Juni 1881 en wie geen recht wil
of kan betalen, mag nog tot 1 Mei 1882 met den
handel voortgaan. De bepaling is hem dus niet zoo
onverhoeds overvallen. Die betalen, betalen ook voor
het privilege, om na 1 Mei 1882 te mogen voort
gaan met tappen. Het recht wordt hier voorgesteld
op 25 gulden voor iedere 100 gulden huurwaarde,
waarop de localiteiten, in verband met den omvang
van het bedrijf, worden geschat. Spr. acht f 25 niet
te hoog. Men bedenke toch, dat niet de huurwaarde
van het geheele gebouw, maar alleen die van de lo
caliteiten, waarin de handel wordt uitgeoefend, in
aanmerking komt.
De heer Massee acht den tijd zoo ruim niet, dien de
kleine handelaars gehad hebben om naar iets anders
uittezien. Die menschen lezen de couranten niet. Eerst
nu, nu er sprake komt van betalen, wordt hunne
aandacht erop gevestigd.
De heer Ramondt zegt mede overtuigd te zijn, dat
de geest van de wet meebrengt het maximum te heffen.
Evenwel is het niet te ontkennen, dat door dit maxi
mum een zeker getal kleine tappers in hun bedrijf
werkelijk zullen benadeeld worden. Om nu in den
geest van den heer Massee den overgang gemakkelijk
te maken en toch het maximum te behouden, vraagt
spr. of er wettelijk bezwaar bestaat dat maximum
het eerste jaar slechts van 1 Mei af, dus over 8
maanden of van het bedrag te heffen. Hij oppert
dit denkbeeld, omdat het patent loopt tot 1 Mei en
zij, die geen vergunning vragen en dus geen license-
recht zullen betalen, het recht behouden om tot dien
datum te tappen. Meent men, dat hiertegen bij de
wet bezwaar bestaat, dan zal hij vóór het maximum
stemmen.
De Voorzitter wijst op de artikelen 27 en 28 der
wet en maakt hieruit de conclusie op, dat de heffing
moet geschieden van i Januari tot 31 December.
De heer Den Boer zegt het eens te zijn met burg.
en weth.
De heer Massee gelooft, dat de gemeenteraad locale
toestanden in aanmerking moet nemen, en waar
zoovele gemeenten slechts 20, 15, ja 10 pet. heffen,
is er geen reden om voor Goes 25 pet. en nog wel
dadelijk in het eerste jaar te bepalen.
De Voorzitter vraagt of nog iemand het woord
verlangt
De heer Ramondt vraagt of de heer Massee niet
een bepaald voorstel heeft gedaan tot verlaging van
het maximum
De heer Massee zegt, dat hij, als hij geen onder
steuning vindt, zijn voorstel intrekt.
De verordening wordt in omvraag gebracht en vast
gesteld met 11 stemmen. Tegen de heer Massee.
Nu volgt de verordening tot regeling der heffing en
invordering van het recht.
Art. 1, bepalende, dat jaarlijks in de maand Octo
ber door burg. en weth. een schatter en een plaats
vervanger worden benoemd, wordt gelezen met het
rapport der financiëele commissie, waarin het denk
beeld wordt geopperd, som meer dan een schatter te
benoemen, en zulks tot waarborg van meerdere on
partijdigheid, daargelaten de vraag of zich wel iemand
zoude laten vinden voor eene schatting als de bedoelde,
zonder medewerking van anderen."
De Voorzitter merkt op, dat alle partijdigheid wordt
buitengesloten door het recht, dat de tapper heeft om
herschatting te vorderen, waarbij hij zelf dan een
persoon aanwijst, van zijnentwege met die herschat
ting belast.
De heer mr. De Jonge van Ellemeet zegt, dat het
bezwaar der financiëele commissie daarin gelegen was,
dat de herschatting alleen gevraagd kan worden tegen
betaling van tien gulden. Een mensch is een mensch,
en het vermoeden dus wel gewettigd, dat niet altijd
de onpartijdigheid in alles betracht zal worden, het
geen met 3 personen minder te vreezen is.
De heer Massee stelt het geval, dat de schatter
tegen drankgebruik gekant is, en dan allicht eene
hoogere huurwaarde zal schatten.
De heer dr. Callenfels acht éen schatter voldoende,
ook met het oog op de financiëele gevolgen der zaak.
De heer Den Boer vindt 3 schatters beter. Het is
waar: zij moeten bezoldigd worden, maar men kon
hun eene mindere jaarwedde geven.
De Voorzitter zegt, dat burg. en weth. met hun
voorstel gevolgd hebben den wensch van den Minister
van Binnenlandsche Zaken, die in zijne circulaire tot
uitvoering der drankwet ook éen schatter voldoende
acht. En hoe zou het gaan bij herschatting, als de
gemeente 3 schatters had dan zou de tapper een per
soon en de ontvanger der directe belastingen ook
een persoon aanwijzen, en zouden er dus vijf zijn en
de drie schatters der gemeente de andere twee over
stemmen.
De heer Steketee gelooft, dat de uitvoering zeer ge
makkelijk aan éen persoon kan worden toevertrouwd.
Met behulp van de gegevens, die de ontvanger heeft,
kan de schatting zooveel moeielijkheid niet opleveren.
Art. 1 wordt in omvraag gebracht en aangenomen
met 9 stemmen. Tegen de heeren mr. De Jonge van
Ellemeet, Massee en Den Boer.
Art. 26 worden zonder hoofdelijke stemming goed
gekeurd.
Bij art. 7 vraagt de heer mr. De Jonge van Ellemeet,
waaroin er sprake is van eed of belofte. Hij meende
dat men met belofte kon volstaan.
De Voorzitter zegt, dat burg. en weth., met het oog
op de beraadslaging die dezer dagen in de Tweede
Kamer over de eedsquaestie plaats heeft, gemeend heb
ben, den eed OF de belofte in de verordening te moe
ten opnemen, en de redactie van de wetten uit den
laatsten tijd, zooals de onderwijswet, de wet op de
beëedigde vertalers enz. gevolgd hebben.
De heer mr. De Jonge van Ellemeet vraagt wat de
wet zelve ten dien opzichte zegt.
De heer Ramondt merkt op, dat de wet zelve daar
van zwijgt, maar spreker releveert de nadrukkelij ke
verklaring van den Minister van Binnenlandsche Zaken
in de Kamer-zitting van 19 Mei jl., dat de schatters be-
eedigde deskundigen zullen zijn. Brengt men daarmee
in verband het antwoord der Regeering op de inter
pellatie -Ileydenrijck, dan gelooft spreker, dat de be
doeling niet twijfelachtig is.
De heer mr. De Jonge van Ellemeet zegt, dat hem
dit niet bekend was en ziet van verdere bespreking af.
Het artikel, benevens de artt. 813, worden zonder
hoofdelijke stemming goedgekeurd.
De verordening, in haar geheel in omvraag gebracht,
wordt met algemeene stemmen vastgesteld.
VII. De Voorzitter deelt nu mede, dat tengevolge
van de aanstaande invoering der drankwet de veror
dening op de tapperijen eenige wijzigingen moest on
dergaan, bijv., omdat geene kennisgeving van het op
richten of overnemen van een drankgelegenheid meer
gevorderd wordt, maar de aanvrage .om vergunning
een vereischte is; voorts dat het schenken van sterke
drank aan kinderen beneden de 16 jaren bij art. 454
van het nieuwe strafwetboek, evenals bij art. 17 der
drankwet, in het algemeen verboden wordt; nog dat
het niet duidelijk iswaarom de zorg van den
wetgever zich bij uitzondering over jongelieden, opge
voed wordende in huizen van liefdadigheid, boven dien
leeftijd zou moeten uitstrekken en vooral hoe de tapper
zich kan vergewissen, dat het bedoelde jongelieden zijn,
wanneer zij eens niet aan hun kleeding kenbaar zijn.
Al de wijzigingen worden zonder hoofdelijke stem
ming goedgekeurd en de verordening in haar geheel
met algemeene stemmen vastgesteld.
VIII. De Voorzitter geeft nu te kennen, dat, door de
invoering der wet van 23 April 1880 (St.bl. no. 67)
en het K. B. van 31 Juli 1880 (St.bl. no. 121) be
treffende de openbare middelen van vervoer, art. 9 der
Verordening tot handhaving der orde op de buiten
pleinen en de toegangen tot het spoorwegstation be
hoort te vervallen en dat is ontdekt, hoe verzuimd is
in die verordening eene strafbepaling op te nemen
tegen bemoeielijken der reizigers in de keuze van een
koetsier drager of dergelijke.
De wijzigingen worden zonder hoofdelijke stemming
goedgekeurd en de gewijzigde verordening in haar ge
heel, met algemeene stemmen, opnieuw vastgesteld.
IX. Aan de orde is de rekening van het Burgerlijk
Armbestuur over 1880.
De heer Den Boer, lid van het bestuur der instel
ling, verlaat de vergadering.
Het rapport der finanicëele commissieconcludee
rende tot goedkeuring, wordt gelezen en de rekening,
zonder beraadslaging of zonder hoofdelijke stemming
vastgesteld in ontvang op f 50524,50%
in uitgaaf 83807,67
alzoo met een batig saldo van f 16716,83%
De heer Den Boer, ter vergadering wedergekeerd,
wordt met 's raads besluit bekend gemaakt.
X. Op gelijke wijze wordt vastgesteld de rekening
van het Gasthuis over 1880bedragende
in ontvangst op f 14732,01
in uitgaaf 14392,05
alzoo een goed slot opleverende van f 339,96%
XI. Nog wordt op dezelfde wijze voorloopig vast
gesteld de begrooting van het Gasthuis voor 1882
in ontvang en uitgaaf op f 14890,64, met een sub
sidie uit de gemeentekas van f 2346,13.
XII. Ten slotte moet nog voorzien worden in de
vacature van een lid der commissie uit den Raad voor
het nazien der rekening van de Blaaubeenbeurs, ver
oorzaakt doordien de heer Pilaar als lid van den
Raad is afgetreden.
De Voorzitter noodigt de heeren Kakebeeke en mr.
De Jonge van Ellemeet uit als stemopnemers te fun-
geeren, met mededeeling dat de heeren dr. Van Ren-
terghem en Van der Hoek leden der commissie zijn
en de heer Massee zitting heeft in het bestuur der
beurs.
Na herhaalde stemmingen wordt de heer mr. De
Jonge van Ellemeet benoemd, die zich deze benoeming
laat welgevallen.
De vergadering wordt daarna op de gewone wijze
gesloten.
Landbouw en Veeteelt.
Op de tentoonstelling der Hollandsche maat
schappij van landbouw te Schagen, ontving de heer
E. Van den Bosch, te Goes, een bestuursprijs voor
(niet bij het programma gevraagde) dikkoptarwe uit
Zeeland, Essex dito, Zeeuwsche tarwe, dito rogge,
dito kortstroo erwten, dito paardenboonen, dito platte-
boonen, dito wintergerst en dito zomergerst, Deensche
haver uit Zeeland, Engelsche dikkoptarwe uit 't bui
tenland, dito gladarige Square headtarwe en dito als
voren Chiddamtarwe, gladarige Kleefsche tarwe.
Behalve den in ons vorig no. vermelden len prijs
ontving de firma J. C. Massee Zoon alhier nog
den 2en voor een eenpaards schoffelwerktuig van
Woolnough Co. met het lemoen, ter bearbe.ding
van het met de machine Smyth bezaaide.
Buitenlandsch Overzicht.
De minister Gladstone bezoekt thans Leeds, waar
hij met geestdrift werd ontvangen. Natuurlijk houdt
hij daar redevoeringen, over de binnenlandsche zoowel
als over de buitenlandsche politiek. Vrijdag sprak hij
op een feestmaal over Ierland, en sprak de premier
zijne afkeuring uit over Parnel's houding. Luide werd
hij toegejuicht en met 2500 fakkeldragers bracht mén
hem naar zijne woning.
Zaterdag voerde hij het woord op eene groote
meeting. Daarbij wenschte hij de liberale partij geluk
met da tenuitvoerlegging van het tractaat vaii