schelijk is, dat die zuivelbereiding als het ware den
landbouw vervange, en Z.-B. worde wat het grootste
gedeelte van Zuid- en Noord-Holland is: veeteelt.
Zoolang de tegenwoordige toestanden heerschende zijn,
acht ik de veehouding een noodzakelijk kwaad. Men
kan het vee niet missen voor de mestmakerij, en
daarom moet het worden gehouden, maar wanneer
andere toestanden in het leven kunnen worden geroe
pen, dan, maar ook dan eerst, zal de veehouding en
vooral de zuivelbereiding de plaats van den landbouw,
is het dan niet geheel dan toch gedeeltelijk, kunnen
innemen. Dien tegenwoordigen toestand tegenover den
wenschelijken toestand te plaatsen acht ik noodig.
Laten wij eerst beginnen met den landbouwer en zijn
verhouding bij de zuivelbereiding. De meeste Z.-B.
boeren weten van die afdeeling van bun bestaan niets,
letterlijk niets. De melkerij en alles wat daarmede
in verband staat berust bij de vrouw. Deze toestand
is in zooverre goed, dat de vrouw, met behulp van
het vrouwelijk personeel, de werkzaamheden, aan de
melkerij verbonden, uitvoert. Ze is minder goed, waai
de vrouw daaromtrent alleen alles weet, en de man
niets. Ze is slecht, waar de vrouw alle inkomsten
der melkerij geniet, terwijl de man alle uitgaven kan
bestrijden. Dit laatste is het juist, wat de man als
het ware onverschillig maakt omtrent de opbrengst.
Hij kent niet eens de opbrengst van zijn melkvee, al
leen de verkoop van jong vee is voor hem. De vrouw
bestrijdt met de inkomsten der melkerij alle huishou
delijke uitgaven. De boer levert voor onderhoud van
het gezin de tarwe voor brood; gemeste varkens en
koeien voor vleesch; alle overige uitgaven bestrijdt de
boerin. «Met de koemelkerij moet mijn vrouw het
doen", ziedaar een uitroep van zoo menig land
bouwer. Is dit een groote melkerij, dan zijn de in
komsten ruimer, is ze klein, ook dan moet de vrouw
ermede rondspringen. Er bestaan twee kassen, waar
van de een zeker geheel zonder boekhouding, dus ook
zonder rekening van winst en verlies. Dat de land
bouwer zelf geheel onverschillig is in de inkomsten
der éene kas: die van zijne vrouw, waarlijk ik over
drijf niet, maar zulks is zeer zeker. Dezer dagen nog
met een zeer groot landbouwer daarover sprekende,
deelde de man mij onbewimpeld mede dat het hem
weinig kon schelenwant hij trok toch niets van de
koeien. En juist die onverschilligheid doet aan den
vooruitgang op dat gebied veel, zeer veel nadeel. Om
slechts een paar voorbeelden aantehalen. Omtrent de
keuze van goed melkvee kan men niet te voorzichtig
wezen. Met de meeste nauwlettendheid behoort na
gegaan te worden de afstamming van het rund, dat
men koe wil maken. De afkomst der stieren dient
men te kennen, om zeker te zijn, dat men niet in
melkrijkheid achteruit gaat. De opfokking van het
jongvee, dat men voor melkvee wensclit te bezigen,
moet met zorg geschieden. Alle slechte moeten wor
den verwijderd, opdat men enkel een veestapel be-
zitterijk aan melkboter en kaas. De voeding
van het melkvee moet zorgvuldig worden nagegaan.
In den zomer goede weilanden, goed drinkwater.
In den winter goed gewonnen hooi, met bijvoeging
van krachtvoeder, b. v. haver, boonen enz. "Wat het
laatste betreft, gaan de boeren liever naar de markt
en verkoopen hun graan, want anders komt er niets
van in den zak. Waarom zou de boer zelf ook dat
alles met zooveel zorg en nauwlettendheid nagaan en
zooveel aan de koeien vervoederen Ilij trekt er toch
niets van. Hij moge de schouders eens ophalen en
zeggen«vrouw, ik kan er niets aan doen", indien
ze'n vrouw klaagt «de koeien geven zoo weinig melk",
of «deze of gene koe is zoo afgevallen." Daar blijft
de zaak bij. Een nauwkeurig onderzoek naar de oor
zaak instellen doet hij niet, «het is slechts bijzaak."
Omtrent de invoering van eene of andere verbetering
op het gebied van zuivelbereiding moge hij eens den
ken, uitvoering daaraan geven kan hij toch niet. In de
laatste jaren zijn op het gebied van landbouw groote
verbeteringen ingevoerd; er is geene boerderij op Zuid-
Beveland meer waar niet een of ander nieuw werktuig
wordt aangetroffen, maar noem mij éene verbetering
op het gebied van zuivelbereiding Dezer dagen nog
hoorde ik van landbouwers, die bij het karnen een
thermometer hadden gebruikt, maar de vrouw kon,
of laat ik liever zeggen, wilde er geen weg mede. Zij
kon beter de warmte met de hand voelen. Toen ik
in de kerk dezen zomer al die instrumenten, die karnen,
die afkoelingsvaten enz. zag, dacht ik bij mij zeiven:
«ach, wat zal dat alles helpen? Jaren zullen moeten
verloopen eer men op Z.-B. vele dezer werktuigen in
gebruik ziet." En waarom De allereerste reden is,
dat de toestand daarvoor niet rijp is. Zoolang de
opbrengst van de melkerij niet, evenals alle andere
inkomsten, in den zak van den landbouwer zeiven vloeit;
zoolang die landbouwer de inkomsten niet kentzoo
lang weet hij ook niet of het voor- of nadeel is, en
zoolang ook geene verbeteringen. Dat die nieuwe
toestand nog ver af is, wie zal daaraan twijfelen? Wie
de Z.-B. landbouwers kent, zal begrijpen, dat eene zoo
groote omwenteling voor hen niet geschikt is. Dat
het eene ware omwenteling is, staat vast. Geen enkele
Z.-B. boerin zal gaarne hare kas afstaan. Zou dit
dan voor geene verandering vatbaar wezen? M. i. zeer
zeker. In welken stand van de maatschappij zal men
een dergelijken toestand vinden? Waarom zou dit
dan bij den landbouwer eene uitzondering moeten
wezen Indien de winkelier, wiens vrouw toch ook
zeker de ontvangsten helpt innen, alles in éene kas
doetwaarom dan de landbouwer ook niet Van
den landbouwer zeiven moet m. i. de verandering
uitgaan. Hij moet trachten zijne vrouw te overtuigen,
dat de tegenwoordige toestand verkeerd is. Hij moet
zijne vrouw overreden, om de geheele ontvangst aan
hem ter hand te stellen. Hij moet zijne vrouw
zooveel geld geven, dat zij de huishouding daarvan
doet, evenals in alle andere standen van de maat
schappij. Moge hij in het eerst minder goed sla
gen, zijn plicht is om de leus te stellen: een aan
houder overwint. Met goede grondige redenen zal hij
zijn vrouw overwinnen. Dan past het hem nauwkeu
rige aanteekeningen te doen, wat de inkomsten en
uitgaven van de geheele veehouding zijn, om te kun
nen zien welke resultaten deze opleveren. Men moge
zeggen, dat dit eene te groote werkzaamheid is, bij
den landbouwer in de tegenwoordige dagen mag van
zoo iets geen sprake zijn. Elk landbouwer is ter
wille van zijn bestaan verplicht tegen geene meerdere
werkzaamheden, tegen geene lastige quaesties optezien.
Het wordt een levensquaestieeen quaestie van be
staan, hoe men werkt. Welnu, dat dan niemand ver-
getehoe meer hij in het belang van zijn zaak werkt,
hoe beter zijn zaak moet en zal gaan. Dat er dan
langzamerhand verbetering zal ontstaan is zeker. De
landbouwer zal, evenals de Noord- en Zuid-Hollandsche
boer, zich op de zaak toeleggen. Dat zal bem leeren
dat de zuivelbereiding veel kan opbrengen, maar dat
zal hem ook leeren, dat de tegenwoordige wijze van
zuivelbereiding zeer veel te wenschen overlaatdat
de wetenschap ook hier, zoowel als op het gebied
van landbouw, een handje heeft geholpen; dat nieuwe
werktuigen zijn uitgevonden, om beter boter en na
afrooming der melk er nog kaas van te maken. De
geheele boerderij moet dan als het ware een gelijken
tred houden. Nadat de landbouwer in de gelegenheid
is gesteld om met die nieuwe werktuigen te zien
werken, zooals in den afgeloopen zomer in Goes, mag
hij niet stilstaan, maar moet onderzoeken of deze zaak
voor hem geschikt is al of niet. Ik erken, dat de
tegenwoordige dagen niet zeer opbeurend voor den
landbouwer zijn, dat in de laatste jaren de toestand
veel is achteruitgegaan, dat groote sommen zijn ver
loren en vele kassen uitgeput geraken, en er dus bij
de meesten niet het noodige geld voorhanden is, om
in het groot zich van al die nieuwe werktuigen te
voorzien, maar dat neemt niet weg, dat er velen ge
vonden worden, die, al is het niet alles dadelijk, dan
toch een gedeelte konden aanschaffen. En hiermede
tot later.
EEN BOER MET HART EN ZIEL.
Marktberichten.
MIDDELBURG, 29 September 1881.
Heden was de aanvoer bijna alleen uit Walcheren. Jarige
Tarwe werd weinig; Nieuwe Tarwe, Zomergerst, Bruine boonen
en Groene Erwten nog al ruim aangeboden. Jarige Walchersche
Tarwe werd door verbruikers prijshoudend gekocht. Nieuwe
puike Walchersche Zaaitarwe werd eender in prijs betaald.
Geschotene als genoteerd. Dito Zaai- en Bakrogge onveranderd.
Walchersche Winter-en Zomergerst tot vorige prijzen gekocht.
Van Nieuwe Walchersche Witte boonen werd iets meer dan
vorige week aangeboden, van zeer wakke en gevlakte qualiteit
de aanhoudende zware regens veroorzaken zeer veel nadeel
aan de te veld staandebeletten hunne binnenhaling en
benadeelen ze meer en meer; volgens de noteering zijn de
heste ervan gekocht. Nieuwe Walchersche Bruine hoonen
komen ook niet verbeterd op en zijn f0,25 a f0,75 lager
naar deugd betaald. Van dito Paarden- en Platte boonen waren
eenige monsters ter veil, mede van geringe soort, die volgens
noteering gedeeltelijk gekocht zijn. De huitenlandsche verzen
ding-vraag voor Walchersche Groene Kook-erwten blijft aanhou
den de heste zijn prijshoudend gekocht. Afwijkende minder
begeerd. Niet kokende zijn volgens de noteering afgegeven.
Winter-koolzaad wordt nominaal eender genoteerd. Walchersch
Zomerzaad niet getoond.
Jarige Walchersche Tarwe f 12,75 a f13,Mindere soort
f 12,50 a f 12,60. Nieuwe Walchersche Zaaitarwe f 11,25 a
f 11,50. Geschotene soort f 10,af-10,50. Nieuwe Zaairogge
f9,Dito Walchersche Wintergerst f6,90 a f7,Dito
Zomergerst f 6,10 a f 6,30. Dito Witte hoonen f 13,50 a f 14,50
naar qualiteit. Dito Bruine boonen f12,75, f13,a f 13,50.
Dito Paardenboonen f 7,50 a f8,Dito Platte boonen f6,50
a f7,Dito Groene Kook-erwten f 11,25 a f 11,50. Afwij
kende f 10.50 af 10,75. Nietkookerwten f 10,10 a f 10,25. Win
ter-koolzaad f 11,90 a f12,
Boter fl,20 a fl,30. Eieren per 100 stuks f4,60.
Goes. Snelpersdruk van F. Kleeuwens Zoon.