1881. N°. 98.
Zaterdag 20 Augustus.
68ste jaargang.
DE EEDSQUAESTIË.
Verpachting.
Personeele Belasting.
PATENTRECHT.
GOES, 19 AUGUSTUS 1881.
Mededeelingen op verschillend gebied.
hG£»~
C.OESCH
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdagavond
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, f 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 ct., rnet bijblad 10 ct.
Agent voor het buitenland; A. STEINER, te Hamburg.
In ons land vervoege men zich: voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau
van NIJGH VAN DITMAR, en verder bij alle Boekverkoopers en Postdirecteuren.
COURANT.
De prijs der gewone advertentiën is van 15 regels 50 ct., elke regel meer 10 ets.
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts
tweemaal berekend.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen worden van 18 regels a f 1,berekend.
Dienstaanbiedingenniet meer dan 4 regels beslaande en contant betaald20 ct.
Aanvragen om en vermelding van liefdegaven 5 cents per regel.
Wie het laatste nomraer van het Engelsche geïl
lustreerde blad The Graphic leest, wordt bij de eerste
plaat met zijne gedachten verplaatst naar het deftige
parlementshuis en wel in het bijzonder bij de geschie
denis van Bradlaugh, den bekenden atheïst, die wei
gerde den eed afteleggen, vóór hij zijn zetel als par
lementslid voor Northampton innam, en wien daai'op
het inbezitnemen van dien zetel werd geweigerd. Toen
hij later verklaarde wel te willen zweren, werd hem
ook dat niet meer toegestaan, zoodat hem nu eigen
lijk voorgoed de toegang tot het Lagerhuis is ontzegd.
Wij zien hem voorgesteld in de laatste, zoo gerucht
makende, periode, waarin hij met geweld zich den weg
wil banen tot den zetel, die hem zoo willekeurig
wordt onthouden.
Eerst zien wij zijn deftige entree, om hem ach
tereenvolgens in eene allertreurigste worsteling met
de mannen der wet en met gescheurd jaspand te
aanschouwen.
Die voorstelling maakte op ons een onaangenamen
indruk. Vanzelf dachten wij aan de zoo hoogge
roemde vrijheid van godsdienst en van denken, waarop
men in onze eeuw zich zooveel laat voorstaan.
En die plaat nu herinnerde ons aan wat zoo da
gelijks helaasons wordt gezegddat op dit gebied
hier en daar adders onder het gras schuilen, die aan
allerlei schoone theorieën den groei en den bloei der prak
tijk ontnemen. Maar vooral was dit bij die plaat ons
onaangenaam, wijl hierbij weer aan het licht komt
hoe klein vaak grooten kunnen wezen.
Het Engelsche Lagerhuis, de mannen, door het volk
gekozen, als vertegenwoordigers het volk regeerende,
zijn zoo kleingeestig om, uit vrees voor tekortkoming,
te blijven hangen aan een vormin plaats van het te
waardeeren wanneer iemand rondweg verklaart niet
te willen huichelen.
Bij Bradlaugh blijft het in onze oogen altijd nog
zijne zwakste zijde, dat hij teruggekomen is op zijn
eenmaal genomen besluit om geen eed te willen af
leggen. Er zijn er velen met wie wij volmondig in
stemmen, dat hij fermer gehandeld had door de te
blijven volharden bij zijn eerstgenomen besluit.
De beschouwing, in zijn blad The National refor
mer geleverd om die houding te rechtvaardigen, heeft
ons niet kunnen overtuigen, dat hij daardoor aan het
goed recht zijner zaak geen afbreuk deed.
De quaestie is daardoor onzuiver geworden, en zoo
wij ons eens voor een oogenblik durven vermeten ons
voor te stellen, lid van het Britsche Lagerhuis te
zijn, en dus gerechtigd in dezen mede onze stem te
doen gelden, wij zouden ons er vóór verklaard hebben,
dat het lid voor Northampton binnenkwam zonder
het doen van een eed alleen na het afleggen eener
belofte, maar stellig ons verzet hebben om toetelaten
dat hij, trots zijne eerste weigering, toch later een eed
zou doen.
Wel binnen laten, maar dan als huldiger van een
z. g. nieuw beginsel, al is het eeuwenoud dat zelfde
recht, dat nu wordt verkracht, waarhij men vrij moet
wezen om zijne waarheidsliefde te doen bezegelen op
de wijze, zooals men dat zelf wenscht.
Het Lagerhuis zit nu in een zeer moeilijk parket;
moeielijker dan toen de quaestie alleen gold het schen
den van een oud gebruik toetestaan.
Thans heeft het den schijn van stelselmatige wering
van den godloochenaar, wat misschien voor vele vrome
Britten een welgevallig werk is, maar toch zeker niet
past in een parlementairen staat, waar de kiezers
toch het recht hebben hun vertegenwoordiger te zenden
zonder dat deze vooraf een geloofsbelijdenis aflegt, en
wat in elk geval strijdt tegen de zuivere begrippen van
persoonlijke vrijheid op dit gebied.
De Britsche eedsquaestie heeft al lang genoeg, neen
reeds te lang de gemoederen in beweging gebracht.
En nog is het einde niet te voorzien.
Zal Nederland ook op dat terrein, zij het dan in
kleiner omvang, eenige beweging te aanschouwen
geven
Er doen een paar teekenen zich voor, die het wel
doen verwachten.
Hier zal de oplossing ervan eehter niet gepaard gaan
met vechtpartijen; wellicht komt er gevangenisstraf
bij te pas» maar dat geldt eene strafvervolging voor
eene rechtbankterwijl op het gebied der vertegen
woordiging de gemeenteraad van Assen het tooneel
kan worden van eene BraïRcftq/A-voorstelling in mi
niatuur.
En die quaestiëiï, al zijn ze niet hieuw, kunnen
haar nut hebben.
Bij zulke gelegenheden toch vbespeurt men" zoo
als de heer Van Houten in de Tweede Kamerzitting van
3 April 1878 bij de hedandeling der wet, houdende
bepalingen omtrent de beëeddigde vertalers zei »dat
er nog allerlei meeningen bestaan, zelfs in het mid
den van deze vergadering (dit was ons Lagerhuis), die
men zou denken dat lang tot het verledene behoorden".
En al werd hij die wet de quaestie in milden, vrij
zinnigen geest opgelost, het is er nog verre van dat
dit idee algemeen is doorgedrongen. Dezelfde rede
neeringen, toen door kamerleden, tegenstanders van die
oplossingen, daartegen gehouden, doen zich ook nu
nog daar buiten hooren.
Het eerste geval, waarop wij het oog hebben, is
de behandeling eener eedsquaestie voor het gerechts
hof te Amsterdam.
Voor eenigen tijd nl, had ter correctioneele zitting
der Amsterdamsche rechtbank een getuige geweigerd
den gebruikelijken eed af te leggenzijne gemoeds
bezwaren waren voor hem op dit punt onoverkomelijk
en in deze omstandigheden meende hij Gode meer te
moeten dienen dan de menschen. Het O. M. echter
requireerde tot toepassing der strafwet, op grond van
eedsweigering, maar de rechtbank ontsloeg den be
klaagde van rechtsvervolging, daar het te laste gelegde
feit haars inziens noch misdaad noch wanbedrijf op
leverde.
De wet toch (art. 183 strafvordering) beveelt
dat ieder getuige den eed of belofte zou afleggen over
eenkomstig zijne godsdienstige gezindheid en dit woord
yigezindheid" moest worden opgevat in de beteekenis
van persoonlijke overtuiging, afgescheiden van de leer
van eenig bepaald kerkgenootschap.
Beklaagde had dus geen strafbaar feit gepleegd,
toen hij op grond zijner godsdienstige overtuiging wei
gerde den eed afteleggen, ofschoon hij niet tot de
doopsgezinde kerk behoorde.
Tegen zulk een vrijzinnige opvatting der quaestie,
al moge die uit juridisch oogpunt ook betwistbaar
wezen, kunnen wij geen bezwaar hebben.
Het betwistbare ervan werd echter volgehouden door
den ambtenaar van het openbaar ministerie bij ge
noemde rechtbank, die in appèl kwam.
Zoo kwam de zaak voor het hof in onze hoofd
stad, waar de advocaat-generaal mr. A. C. J. Jolles
een resiquitoir nam, waarin hij tot de slotsom kwam,
dat eedsweigering in dit Jgeval wel degelijk een straf
baar feit was, dat met een gevangenisstraf van 6
dagen behoorde te worden geboet.
Zijn redeneering was aldus het woord gezindheid
of gezindtezijn hoogedelgestrenge begaat hier
ook dezelfde fout als honderden ja duizenden, zelfs in
ons parlement, om die beide gelijk te stellenhad
volgens hem een meer beperkte beteekenis dan de
rechtbank eraan had gehecht en zag zonder twijfel
op de leerstellingen van bepaalde kerkgenootschappen.
Wie doopsgezind was, kon met eene belofte volstaan.
Al de anderen mochten zich niet aan de verplichting
tot eedsaflegging onttrekken. Sinds jaren was dit de
constante jurisprudentie geweest. Wel had beklaagde
later beweerd tot geen enkel kerkgenootschap te be-
hooren en als bewijs aangevoerd dat hij nooit tot
lidmaat was aangenomen, maar uit het doopboek der
Westerkerk bleek, dat beklaagde indertijd daar was
gedoopt, en dit was voldoende.
Het reglement der Hervormde kerk maakte nadruk
kelijk onderscheid tusschen leden en lidmaten.
Leden waren zij, die door den doop waren toege
treden en verder onder het Hervormde geloof waren
blijven levenlidmaat werd men bovendien door het
afleggen zijner belijdenis.
Volgens hetzelfde reglement kon men ook alleen
door uitdrukkelijke feitelijke opzegging van zijn lid
maatschap uit het kerkelijke verbond worden ontsla
gen, en daar de beklaagde zich vergenoegd had met
zich eenvoudig niet als lidmaat te doen bevestigen,
moest hij geacht worden nog lid te zijn.
Die redeneering kan opgaan.
Zij past geheel in het kader van hetgeen de heer
Godefroi in dezelfde hierboven aangehaalde kamerzitting
van 3 April 1878 zeide: Zoolang er in de Nederland-
sche wetgeving nog niet incidenteel een ander be
ginsel wordt gehuldigd mag menal is men zelf
gestemd voor een vrijzinnig principe op dat punt,
daaraan toch niet toegeven.
De heer Godefroi was uit zuiver rechtsbegrip dus
tegen de vrijheid om den eed of de belofte naar ver
kiezing af te leggen, en zoo kan het ook wezen, dat
om dezelfde reden mr. Jollesalvocaat-generaal, zich
gedrongen gevoelde te spreken zooals hij deed, en te
vorderen wat hij eischte.
De andere quaestiedie wij bedoelenbetreft den
heer Hartogh Heys Van Zouteveen, die bezwaar maakt
om den gebruikelijken eed afteleggen bij de aanvaar
ding van het lidmaatschap van den raad te Assen.
Hij wenscht te volstaan met de woorden hdat beloof
ik", al behoort hij niet tot het doopsgezinde kerkge
nootschap.
De Arnhemsche Courant, die meent, dat de zaak
wel hoogerop zal behandeld moeten worden daar de
voorzitter aan het verzoek van den heer Hartogh Heys
niet zal voldoen, beweert tevens, op grond van de
beslissing, eertijds genomen door de Tweede Kamer
in zake de beëedigde vertalers, dat de wensch van
het bewuste raadslid zal ingewilligd worden.
Toetsen wij» die verwachting aan hetgeen thans het
hof te Amsterdam bezighoudtdan is het mogelijk
dat de bewuste ambtenaren van het openbaar minis
terie ook de beslissing tot in het hoogstejressort slechts
verlangen, om toch maar eene afdoende beslissing te
verkrijgendoch tevens blijkt daaruit duidelijk ge
noeg, dat de zaak nog niet is opgelost door de beslis
sing der Kamer, toen zij den translateurs het recht
toekende bij hunne toelating den eed of de belofte af
teleggen, terwijl het quaestieuse punt omtrent hunne
godsdienstige gezindte uit het oorspronkelijk ontwerp
werd gelicht.
Zou het dan geen tijd worden om die quaestie voor
goed uit te maken? En waar de aangehaalde feiten
daartoe kunnen meewerken, kunnen wij ze met inge
nomenheid begroeten, en zien wij met verlangen eene
beslissing tegemoet.
»De groote vraag blijft steeds of het afleggen van
den eedZoo waarlijk lielpe mij God almachtig"
boven de woorden der belofte: sDat beloof ik" meer
waarborgen oplevert: bij rechtszaken voor het spreken
van de waarheid, bij de aanvaarding van verschillende
betrekkingen of waardigheden voor eene getrouwe
plichtsbetrachting.
Wij zien dit niet in.
Valsche eeden en valsche beloften zullen wel steeds
worden afgelegd en gedaan, maar het straffen van
hem of haar, die verdacht wordt van niet f>de waar
heid en niets dan de waarheid" te hebben gezegd,
geschiedt eerst dan, als bewezen is dat er werd ge
logen. Men wordt daarvoor dus gestraft, en wie als
waarborg dat hij dit niet zou doen slechts zijne be
lofte gaf, wordt even zwaar gestraft als een ander,
die een eed deed.
Wij zouden wenschen dat men eens voorgoed besliste,
dat elk vrij is in het doen van een eed of het afleg
gen eener belofte naar eigen overtuiging, zonder dat
dit met een kerkgenootschap werd in verband gebracht.
Wie menige terechtzitting heeft bijgewoond weet,
hoe machinaal zulk een eedsformule den president
wordt nagezegd, en de waarde van die formule in
de oogen van hen, die daaraan hechten, kan daardoor
niet verhoogd wordenevenmin als door het op
zeggen van die woorden door hen, die zeiven aan
geen God gelooven.
Het is dus ook uit dat oogpunt, ter wille van den
eerbied voor die woorden, wenschelijk dat in dezen
vrijheid worde gelaten.
In de eerste plaats dient zulk een eed waarde te
hebben in de oogen van hen, die hem afleggen.
Er zijn er die, zeiven niet ingenomen met hetgeen
hun in den mond wordt gelegd, het afleggen van zulk
een eed slechts als een blooten vorm beschouwen en
het weigeren om dat te doen, wijl men zich met den
inhoud niet vereenigen kan, als eene zekere aanstellerij.
Ook dezen helpen mee om onzuivere toestanden in
het leven te roepen, door den weg op te gaan dien
Bradlaugh ten slotte wil bewandelen.
Dit kweekt halfheid, onbestemdheid en huichelarij
het is in onze oogen daarom niet eerlijk, niet conse
quent en vooral niet goed, omdat men waar moet wezen
tegenover zaken, waarin de waarheid gevraagd wordt.
Men beginne daar toch vooral niet met zeiven onwaar
te zijn, maar nog veel minder met meêtewerken on
waarheid aantekweeken en te bestendigen.
De waarde van den eed, uit godsdienstig oogpunt,
zal er door verhoogd worden, wanneer men in dezen
de vrijheid laat, die wij wenschen.
De Tweede Kamer gaf eertijds in dien geest eene
oplossing aan de quaestie; laat men nu meewerken
om zooveel mogelijk dat beginsel als geldend te ver
krijgen. Het zal alle dubbelzinnigheid doen verdwij
nen en voor het vervolg rechtsquaestiën als hierboven
onnoodig maken.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
brengen ter kennis van belanghebbenden, dat z\j op ZATERDAG
den 27 AUGUSTUS a. sdes namiddags te 1 uur, in hunne
vergaderkamer ten raadhuize zullen beproeven te verpachten
lo. den grond in de zoogenaamde oude haven
thans in pacht bij ChGornu;
2o. den grond aan de oostzijde der haventhans
in pacht bij W. Mijnsbcrgen
3o. de grasetting van de wegen langs den West
singel en in den Poelthans in pacht bij J.
Q. C. Peman Kakebeeke
4o. de grasetting van de wegen in den Goeschen
polderthans in pacht bijL. De Jonge.
Alles voor den tyd van 7 jaren en op de voorwaarden, die
ter secretarie gedurende eiken werkdag, van des voormiddags
9 tot 'a namiddags 2 uren, ter lezing liggen.
Goes, den 18 Augustus 1881.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
J. G. DE AVI TT HAMER.
De Secretaris,
HARTMAN.
De BURGEMEESTER van GOES brengt hij deze ter kennis
van een ieder, wien het aangaat, dat «iet kohier uo. 2 van het
personeel voor deze gemeente over het dienstjaar 18811882
op heden ter invordering is gesteld in handen van den ont
vanger dier belasting binnen deze gemeente.
Goes, den 18 Augustus 1881.
De Burgemeester voornoemd,
J. G. DE WITT HAMER.
De BURGEMEESTER van GOES hrengt hij deze ter kennis
van een ieder, wien het aangaat,
dat het kohier van het PATENTRECHT no. 3 voor deze
gemeente, voor het dienstjaar 188182, op heden ter invor
dering is gesteld in handen van den ontvanger dier belastingen
binnen deze gemeente, en ieder verplicht is zijnen aanslag ten
gestelden tijde te voldoen.
Goes, den 19 Augustus 1881.
De Burgemeester 'voornoemd,
J. G. DE WITT HAMER.
St.-Maartensdijk. Met ingang van 19 dezer is de
heer A. Van Nieuwenhuijze, brievengaarder alhier,
benoemd tot directeur van het telegraafkantoor, terwijl
dan de waarnemend directeur, de heer A. Klok, van
zijne betrekking als zoodanig ontheven wordt, en ge
plaatst wordt aan het kantoor te Rotterdam.
Onder de leiding van den inspecteur van den
waterstaat Conrad is de ingenieur van den waterstaat
in het 4e rivier-arrondissement M. B. G. Hogerwaard,
te Gorinchem, belast met de werkzaamheden van het
kanaal van Amsterdam naar de Merwede en is aan
hem toegevoegd de ing. van den waterstaat in het
2e rivier-arr. P. II. Kemper, te Utrecht.
Daar de regeering de werkzaamheden aan dat kanaal
zoo spoedig mogelijk wenscht te zien aanvangen, heb
ben bovengenoemde ingenieurs de aanschrijving ont
vangen om uiterlijk 15 September zich op hun stand
plaats te Utrecht te bevinden.
In verband met die plaatsing wordt de ingenieur
Hogerwaard te Gorkum vervangen door den ingenieur
van den waterstaat C. De Bruijn te Brielle, en de
ingenieur Kemper te Utrecht door den ingenieur Cas-
tendijk te Breskens, terwijl de ingenieur Van Nes
Van Meerkerk van Zierikzee naar Briefte overgeplaatst
wordt ter vervanging van den ingenieur De Bruijn.
Bij kon. besluit is aan de volgende gemeenten
in deze provincie, die door de uitgaven, tot eene be
hoorlijke inrichting van haar lager onderwijs vereischt,
in verhouding tot lure middelen en andere uitgaven
onbillijk zouden worden bezwaard, eene rijkssubsidie
verleend: t. w. aan Clinge f1050, Hoofdplaat f350,
Koewacht f850, Nissef 450 en Westkapelle f530.
Met 1 October is er gelegenheid tot plaatsing
van 12 leerlingen aan de rijkskweekschool voor vroed
vrouwen te Amsterdam. Die leerlingen genieten van
het rijk huisvesting, voeding, verpleging en onderwijs
gedurende twee jaren, ten ware zij zich door wange
drag of door gebleken ongeschiktheid voor de be
trekking van vroedvrouw, een verder verblijf aan dé
school onwaardig toonen. Bovendien kunnen eenige
uitwonende leerlingen aan de lessen deelnemen.
De voorwaarden zijn vermeld in de St.-Ct. van 18
dezer.
Belanghebbenden worden uitgenoodigd van haar ver
langen om geplaatst te worden vóór 10 September
e. k. schriftelijk kennis te geven aan den voorzitter
van den geneeskundigen raad der provincie, waarin zij
hare woonplaats hebben; voor Zeeland dr. J. P. Dozy,
te Middelburg.
Dinsdag herdacht te 's-Hertogenboscli de heer
J. F. Meijerluitenant-kolonel, Rommandant der di
visie kon. marechaussées in Noord-Brabant en Zeeland,
den dag waarop hij vóór vijftig jaren in militairen
dienst trad.
Onder de vereenigingen, aan welker statuten,
blijkens deSt.-Ct. no. 194, de kon. goedkeuring is ver
leend, behoort ook de vereeniging Willem Barents, te
Amsterdam. Het doel van de vereeniging is: a. het
instellen van een onderzoek naar de ijstoestanden in
het hekken van de IJszee; b. het doen van weten
schappelijke waarnemingen op zeevaartkundig meteoro
logisch en aardrijkskundig gebied en van de Fauna
en de Flora van de zee; c. verbetering te brengen in
de chartographie der bezochte streken, met herstel
zooveel mogelijk van vaderlandsehe namend. hei
voorbereiden van handelsbetrekkingen tusschen Neder
land en plaatsen aan dc Siberische rivieren en elders
in de Poolzee; e. het oefenen onzer zeelieden op moeiè^
lijlie en soms gevaarvolle tochten.
Tot de tegenwoordige leden van het bestuur, döor' de
vergadering van 4 December 1880 gemachtigd om dé
vereeniging als rechtspersoon door de Regeering te
doen erkennen, behoort ook de heer I. 1). Frans et\
Vttfi de Putte, voorzitter.