Ingezonden Stubben. Mijnheer de Redacteur! Wees zoo goed nog éénmaal, on nu voor het laatst onderstaande op te nemen. Vóóraf wil ik doen uitkomen, dat dit of mijn vorig schrijven niet voortkomt uit lust tot schrijven, maar alleen uit zelfverdediging. De heer Frowein heeft door zijne handelwijze mij in mijne zaak aangetast! Hij heeft door zulke theorieën minstens genomen het werk volk den kop op hol gemaakt, waarvan de gevolgen m 3chade bij eventueele publieke leveringen voor nij niet te bei'ekenen zijn. Wat verder zijn antwoord op mijn eerste schrijven aangaat, ik neem niets van mijne bewering terug, want zonder letterzifterjj komt zijne bekentenis op hetzelfde neer, als waarvan ik hem beschuldigde. Hij heeft zonder kennis van zaken en omstan digheden gehandeld, wat uit zijn antwoord zelve blijkt, en dat noem ik in zulk eene teedere zaak, op zijn zachtst, voor een geleerd heer eene domheid. Het lust mij niet hem verder in zijn geschrijf te volgen. Alleen ontzeg ik hem het recht mij te beschuldigen, dat ik mijn werkvolk niet flink betaal. Het werkvolk verder een raad geven welken post van het aangehaalde lijstje zij moeten schrappen, daar zal ik mij wel voor wachten, omdat ik daar mede niet bekend ben. Een algemeene en doel treffende raad is, dat zij de tering naar de nering zetten. En mochten hunne behoeften dan wezenlijk zoo groot zijn, dat de man alléén daarin niet kan voor zien, welnu laat dan hun vrouw doen evenals de mijne en helpen wat meê verdienen. En nu hoop ik, dat ook andere werkgevers en belanghebbenden het hunne verder zullen bjjbren- gen om die opruierij van het werkvolk hier ter stede tegen te gaan. Wat verder over die zaak geschreven of gesproken wordt, ik zal er niet meer op antwoorden, daar ik wel andere bezigheden heb. Ontvang, Mijnheer de Redacteur, dank voor de opname, van Uw dienstv. Dienaar, J. LARSEN. Nog eens, M. de R., doe ik een beroep op uwe welwillendheid, naar aanleiding van het stukje van den heer harsen, die mij weder tot schrijven noopt. De heer harsen en ik zullen het waarschijnlijk wel niet spoedig eens worden, daar ons beider standpunten zoo geheel verschillend zijn. De heer h. plaatst zich geheel op particulier standpunt. Met zijn particuliere zaken nu heb ik niets te maken. Ik plaats mij zooveel mogelijk op algemeen stand punt. Ik strijd voor beginsels, niet tegen perso nen. Benadeel ik hierdoor personen in hunne bijzondere aangelegenheden ot moet ik waarheden constateeren, die hun minder aangenaam klinken, dan doe ik dit tegen mijn wil, dan doet mij dit leedmaar nooit zal het voor mij een reden zijn van gedragslijn te veranderen. Maar buitendien is er verschil in methode tus- schen ons beiden. De heer harsen komt telkens met ongegronde feiten en algemeene beschouwin gen. Ik tracht beschouwingen te leveren, op feiten gegrond. De heer h. schijnt mij veel invloed toe te schrij ven bij de werklieden. Ik was mij van dien in vloed niet bewust. In mijn vorig schrijven zijn door mij de feiten geleverd, waaruit men zien kan, in hoeverre deze door mjj werd gezocht. „Zonder kennis van zaken en omstandigheden" zoude door mg gehandeld worden. Ik gaf een lijstje van allernoodzakelijkste levensbehoeften. En nu verklaart de heer harsen zelf „daarmede niet bekend te zijn." Wie handelt hier dus zonder kennis Steeds geeft de heer h. algemeenheden. Op de vergadering van Zondag wilde hij de lui „naar de kerk zenden.'' Nu heet het„zij moe ten de tering naar de nering zetten." De vrouwen moeten dan maar mede arbeiden, heet het verder. Hierover zoude zeker een boek deel vol geschreven kunnen worden. Voor de on gehuwde vrouw, in welken stand ook, acht ik ar beid plicht. Maar de gehuwde vrouw vindt het meest eigenaardig veld voor haren arbeid m het huisgezin. Slechts wanneer de familiebelangen niet geschonden worden, kan de vrouw zich aan arbeid wijden. Werk buitenshuis door de vrouw, hoewel ik helaas het noodzakelijke in onze tegen woordige maatschappij daarvan erken, dient zoo veel mogelijk te worden tegengegaan. Ik heb een te diepen eerbied voor het huisgezin, ook van den werkman dan dat ik dit zou willen opgeofferd zien aan de belangen van een industrie. En dit geschiedt maar al te vaak in onze „beschaafde" maatschappij. De zedeleeraars verkondigen het dagelijks hoe prostitutie en dronkenschap, hoe de zedelijke verwaarloozing van de opvoeding bare wortels vinden in de vernietiging van het huis gezin door de eischen der nijverheid. Niet genoeg nog schijnt het begrepen te worden, dat de in dustrie is om den mensch, niet de mensch om de industrie. Ook de geneesheeren hebben het tot vervelens toe, maar nog lang niet genoeg, herhaald, hoe een groot deel van de misvormingen onder de kinderen der werklieden hoe de aanzienljjke kindersterfte en doode geboorten in dien stand moeten geweten worden aan overmatigen arbeid der moeder, ge durende den tjjd, dat rust noodzadelijk was. Ik raad den heer harsen een kijkje aan op de zalen van het Academisch Ziekenhuis te Leiden. Voor hem, die bekend is met de moorddadige wer king van vrouwen- en kinderarbeid, is het ver klaarbaar, dat de Duitsche letterkundige Hackldn- der kort na het verschijnen van „de Negerhut van oom Tom" zijn „Europeesch slavenleven" schreef. De slavenhouder zorgde uit eigenbelang wel voor de aanstaande moeder en voor de jonge slaven, evenals de boer uit eigenbelang zorgt voor de koe en de kalveren. Maar de industriëelen der „beschaafde" maat schappij Wat raakt het hun belang, of de moeder bezwijkt en de kinderen kwijnen Er moet ge werkt worden, geconcurreerd tegen lagen prijs. Voor ieder slachtoffer, dat neerzijgt, staan duizend anderen gereed om de ledige plaats te vervullen. Machines moet men koopenslaven moet men koopen. Zuinig dus er mee omgegaan. Maar „beschaafde" werkkrachten, zij bieden zich aan in overvloedmeisjes concurreeren tegen hun min naars, kinderen tegen de ouders, vrouwen tegen hun echtgenooten en drukken wederkeerig de loonen. Bravo, voor die verfijnde beschaving Het zij verre van mij om den industriëel in den regel zooveel koudheid en ongevoeligheid te willen verwgten, dat dit schouwspel hem niet ergert. Maar de concurrentie dwingt hem. En gewoonlijk is hij onkundig van dat alles, omdat zijn hoofd vol is van de belangen zijner zaak. Hij wordt slechts wakker geschud, doordien het ontevreden werkvolk elkander opruit, en hulp vraagt aan de mannen der wetenschap, die dan natuurlijk voor de opruiers worden aangezien. Gelukkig echter, dat de industrie zelve niet ge diend wordt door zulk een overmatige concurren tie, als ik boven schetste. De ervaring in landen, waar de arbeid eenigszins wettelijk geregeld is, toont aan dat de productieve kracht eener natie toeneemt, wanneer in dien chaos wat orde wordt gebracht. Het is daarom volstrekt niet in het belang der patroons, om den tegenwoordigen toestand te be stendigen. De heer harsen doet dus verkeerd, zoowel in het belang der werklieden als in dat der patroons, met dezen tegen mij op te ruien. Patroon en werkman mogen een verschillend be lang hebben, waar het geldt de verdeeling van de vruchten der productie, hun belang is éen, waar het geldt de productie zelve te doen toenemen door verhooging van het zedelijk en stoffelijk peil van den werkman. Juist den patroons zoude ik willen toeroepengij, die van nabij de ellende kent of dient te kennen van de werkende klasse, die niet kunt aanwijzen welke post kan ge schrapt worden op het door mij gegeven lijstje en die belang hebt bij de verhooging van den levensstandaard van den werkman, werkt gij aller minst het vereenigingsleven tegen, maar maakt van uw invloed gebruik tot steun van de Algemeene Nederlandsche Werliedenvereeniging, die naast haar rechtvaardig politiek programma tot sociaal pro gramma heeftwetten op den arbeid, zooals zjj in vele andere landen bestaan. Ook op den steun der overige Goesche burgerij doe ik een beroep. Gij hebt hier een „armenhoek", dien gij bezoekt, een „genadewerk", waar gjj den werkelooze werk verschaft, een „soepuitdeeling", waarmee gij de hongere magen voor een klein gedeelte vult enz. enz. Veel, ik geef het toe, wordt gedaan aanik zou bijna zeggen in philantropie. Maar is dit genoeg Is niet een armenhoek, een genadewerk, een soepuitdeeling een honend protest tegen de beschaving? Philantropie is niet vol doende, kennis biede haar de hand! Liefde en kennis samen vormen de macht tot hervorming der maatschappij. Niet voldoende is het de armoede te verzorgenmen moet haar dooden. Of is het bittere verwijt gegrond, dat men de armoede niet wil dooden, omdat de philantropen dan niets meer te verzorgen zouden hebben en het middel zouden verliezen, om zich de achting hunner medeburgers of een plaats in den hemel te verschaffen? V ele mannen der wetenschap strijden hoe langer hoe krachtiger voor de ontwikkeling der democra tie. Velen zijn er onder, die aanvankelijk zich het meest aangetrokken gevoelden tot de kalme rust van het bescheiden studeervertrek. Maar de schrille tonen der lijdende maatschappij heeft hun rust verstoord. Men doet ons onrecht, roepen velen, strijdt dus voor onze rechten Vrouw en kinderen lijden gebrek, roepen anderen; zorgt dus dat zg voldoend voedsel hebben Men verhaalt ons allerlei zaken, waarvan wij niets begrijpen, en het volk is dom, luidt de kreet van velen; vertelt ons dus, wat naar uw meening de waarheid is. Onze zeden zijn gehuicheld bij de hoogere stan den, en verdierlijkt bij de lagere, roepen weêr an deren; geeselt dus die zeden, en strijdt voor de oprechte zedelijkheid. Zoo klinken de stemmen, die steeds scherper en seherper zich doen hooren tot in de ruimte van het studeervertrek. Vol vertrouwen doet het volk een beroep op de krachten der geleerden. Is het wonder, dat velen ervan uitroepen vaartwel, gij droomen der jeugd, die een leven voortspiegeldet, gewijd in den dienst der wetenschap vaarwel, gij eerste liefde van het zoekend verstandhet is nut tiger de zwakke krachten te beproeven aan het op lossen dei maatschappelijke ellende, dan aan het oplossen van ingewikkelde vragen der wetenschap I Ieder weldenkende zal het streven dier weten schappelijke democraten wenschen te steunen. Moge hun toon vaak wat scherp zijn mogen de slagen wat ruw zijn toegediend, men bedenke dat het gemoed vaak verbitterd is door het zien van zoo veel ellende, en dat het soms moeite kost zich in te houden en zijn gal niet uittestorten over de domheid, de onverschilligheid, de koelheid en de lafheid van velen. P. C. F. FROWEIN. Goes. Snelpersdruk van F. Kleeuwens Sc Zoon,

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1881 | | pagina bijlage 2