1880. N°. 112.
Dinsdag 21 September.
6rlc Jaargang.
Eene nabetrachting op eene
nabetrachting.
(iOIÏSCII
De uitgave dezer Courant geochiedt Maasdag-, Woeksdag- en Vkijdag l-voeid
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, IJS,
Afzonderlijke nommers 5 et. met bijblad 10 et.
Gewone advertentiën worden a 10 et. per regel geplaatst.
Geboovte huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen ran 1—8 regels a ƒ.1.
Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20 et.
By directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prgs slechts tweemaal berekend.
Agenten voor het buitenland zijn A. STEINEB en HAASENSTEIN VOGLEB, te Hamburg.
In ons land vervoege men zich voor Botterdam aan het Algemeen Advertentiebureau van NIJGH VAN DITMAB en verder bij alle boekverkoopers en postdirecteuren.
In ons volgend iiftminer zal begon
nen worden met een feuilleton, ge
titeld: I>£ FAMILIE CZAltOISKY,
naar het lloogduitscli vau Moritz
von Reichenbacli.
Wie zich tegen 1 October op de
Goesche Courant abonneert, ont
vangt de nommers van 16 Septem
ber af kosteloos.
Wij ontvingen Vrijdag het navolgend schrij
ven, dat wij gaarne, om des te beter de aan
dacht van het publiek te vestigen op het ver
schil in opvatting tusschen den geërden schrij
ver en oos, een plaats aan het hoofd van ons
blad afstaan
Waarde Heer liedacteur
Mag ik bij aanleiding van uw «nabetrach
ting" over de kermis in uw nummer van 11
September mede een woordje over dit onder
werp in bet midden brengen Of noodigt u
uw lezers daartoe niet als het ware zelf uit
door uw slot: «Wie lust heeft deze nabe
trachting in stilte of op andere wijze voort te
zetten, hij ga gerust zijn gang. Wij kunnen
best nog wel wat hebban overgeslagen."
Ik zal wel niet behoeven te zeggen hoezeer
mijne nabetrachting van de uwe verschilt. Het
is voor mij een volkomen uitgemaakte zaak,
dat geen «Christen" in dergelijke vermakelijk
heden behagen kan scheppen. Wie waarlijk
het onuitsprekelijk geluk deelachtig is van in
Gods gemeenschap te verkeeren, zal er niet
aan denken om zich naar paardenspellen, ko
medies of danspartijen te begeven. Dit is zoo
waar, dat als in dergelijke plaatsen iemand
gezien wordt, die geacht wordt tot de belij
ders van Christus te behooren, men hem ter
stond met den vinger aanwijst als een, wiens
belijdenis door zijn wandel wordt weêrsproken.
Om de woorden van een der edelste mannen
onzer eeuw, F. W. Robertson van Brighton,
aan te halen «Uit een Christelijk oogpunt is
slechts hij een Christen, die de liefde des
Vaders in zich heeft. Hij, die de wereld lief
heeft, mag op zijne wijze een goed inensch
zijn, over wiens eeuwig lot wij geen gevoelen
uitspreken, maar een van de kinderen des
Koninkrijks is hij niet."
Gaarne wil ik mij echter op een lager stand
punt plaatsen en de quaestie van de kermis
uit een bloot maatschappeljjk en zedelijk oog
punt beschouwen. En dan zjj het gulhartig
erkend, geljjk ik het ook in de kerk heb uit
gesproken, dat ieder mensch en vooral zij
die voortdurend in vermoeienden lichaamsar-
beid bezig zijn behoefte heeft aan enkele
dagen van ontspanning. Verre zij het van
ons, voor wie zoovele bronnen van verstan
delijk en geestelijk genot ontsloten zijn, om
aan iemand, wien ook, eenig genoegen te mis
gunnen.
Wie zou er dan ook iets tegen kunnen
hebben als daar een of tweemalen 's jaars
eenige kramen werden opgeslagen, eenige zeld
zaamheden werden tentoongesteld, eenige ge
legenheid gegeven werd tot het hooren van
aangename, muziek of aan kinderen het ver
maak van een draaimolen werd verschaft?
Maar, mijnheer de Eedacteur, is het noodig
te zeggen, dat dat niet de dingen zijn, waarom
wij zoo met ons gansche hart tegen de ker
missen in ons land gekant zijn? U hebt zelf
in uw stuk en hoe kon het anders? op
het een en ander ook in uw oog afkeurings-
waardigs gewezen. Maar hoeveel meer is daar
van niet te zeggen? Vraagt men wat?
Het is in de eerste plaats het geraas en
getier, waardoor de burgers dagen achtereen
op de onbarmhartigste wijze worden gekweld.
Wat mij betreft, ik heb mij gelukkig, dank
aan de stille buurt, waarin mijn woning is
gelegen, hierover niet te beklagen. Maar ik
vraag met welk recht de rustige, misschien
zwakke of kranke, inwoner van een stad of
stadje op zulke wjjze dag en nacht mag ge
plaagd worden als het geval is met ben, die
het ongeluk hebben op of in de nabijheid van
eene der markten woonachtig te zijn?
Doch dit is het minste. Het is de geldver-
kwisting. die doorgaans daar het meest wordt
aangetroffen, waar ze het minst moest plaats
vinden. Als wij bedenken hoeveel armoede
en gebrek er nog nu dagelijks in ons stadje
geleden wordt en hoevele aanmerkingen er
dikwijls op gemaakt worden als nu en dan
eens in eene kerk, die men niet bezoekt, eene
kleine collecte, waartoe men niet gevraagd
wordt om hij te dragen, voor zending of Chris
telijke school wordt gehouden, alsof daardoor
den armen zou worden tekort gedaan en
men daarmede vergelijkt de sommen, die bij
zulke gelegenheid in een enkelen dag worden
weggeworpen, dan zou dit alleen reeds een
voldoend argument zijn tot veroordeeling van
de kermis.
Ten derde noem ik het dansen, als het dien
naam mag dragen, in atmosfeeren van jenever
en tabaksrook en waarvan terecht door u wordt
aangemerkt, dat in het wezen der zaak de
bals der meergegoeden niets beter zijn. Im
mers, of men jenever drinkt of champagne en
of men in een herberg staat te springen of
in «De Prins van Oranje'' cracoviennes uit
voert, is inderdaad óf even onschuldig volgens
sommigen, óf even belachelijk en den mensch
onwaardig volgens anderen.
Doch het zijn niet enkele bijzonderheden,
die ons tegen de kermis doen getuigen, het
is de gelieele geest van de kermis, waarin
alles erop toegelegd wordt om door orgels,
door straatdeunen, door cafés-chantants, door
bedwelmende draaimolens de gemoederen in
een toestand van opwinding en uitgelatenheid
te brengen en alzoo voor alle verkeerdheden
open te zetten.
Het zijn de onbetamelijke woorden, de ge-
meene liederen, de vuile grappen, de onop
houdelijke vloeken. Het is de dronkenschap
in al hare afschuwelijkheid zichtbaar, tot zelfs
bij jonge knapen en meisjes en kinderen. Het
zijn de onwelvoegelijke, onkiesche tooneelen,
die op klaarlichten dag aan de jeugd te zien
gegeven worden. Het zijn de zwierende, wag
gelende troepen langs de straten schreeuwend,
bulkend, gillend den ganschen nacht door tot
laat in den stillen Zondagochtend. Het zijn
de mannen, beschonken tehuis komend en
hunne vrouwen mishandelend. Het zijn de
zonen van ambachtslieden, handen vol zuur
verdiend geld in éenen nacht doorbrengend.
Het zijn erger dingen nog: de deuren wijd
opengezet voor zedeloosheid, en wie zal zeggen
boevelen, ook weder bij deze kermis, als slacht
offers gevallen zijn van de ontucht en wellicht
voor hun gansche leven ongelukkig gemaakt.
Zeg niet dat ik overdrijf, mijnheer de Re
dacteur, of dat dergelijke dingeu tot de zeld
zame uitzonderingen behooren, want het kan
u geene onbekende zaak zijn, dat als men de
twee laatstgenoemde factoren, dronkenschap
en wellust, van de kermissen zou verwijderen,
men er voor de echte kermisklanten de groot-
ste* om niet te zeggen alle aantrekkelijkheid
aan zou ontnemen.
En nu vraag ik, waar deze dingen alzoo
zijn, boe zou het dan anders dan dat, ik zeg
niet slechts ieder bedienaar des Evangelies,
maar ieder Christen, neen, niet met een ijze-
grimmig gemoed het fariseeuwsch gelaat van
de kermis af keert, maar meteen diep bedroefd
hart de geestelijke en zedelijke verwoestingen
gadeslaat, die jaar aan jaar, met vergunning
van de overheid, in onze maatschappij worden
aangericht.
Mijnheer de Redacteur, ik wil geen oordeel
over anderen uitspreken. Maar ik wil u toch
ook niet ontveinzen, dat ik niet kan hegrijpen
hoe iemand kan jj veren voor het opzenden van
een request tot beteugeling van het misbruik
van sterkedrank en tegelijkertijd als verde
diger kan optreden van de kermissen, waardoor
meer dan iets ter wereld het misbruik van
sterkedrank wordt bevorderd en aangemoe
digd.
Hoe iemand zijn volk kan liefhebben en kan
zeggen de veredeling van zijne landgenooten
te bedoelen en tegelijkertijd genoegen kan
smaken in datgene, waardoor, meer dan door
iets anders, ons volk tot in den grond toe
wordt gedemoraliseerd.
En hoe niet allen, die op beschaving en fat
soenlijkheid aanspraak maken, alles doen wat
in bun veimogen is om de jaarlijks terugkee-
rende bacehanaliën uit ons midden uiigeroeid
te krijgen.
Ik herinner mij een Christen geworden hei
den, die ons vaderland bezocht en, te Rotter
dam aangekomen juist toen de kermis aldaar
in vollen gang was, zijne bevreemding niet
genoeg kon uitdrukken, dat in een christen
land zulke uitgietingen van zoude werden
geduld als onder zijn eigen heidensch volk
niet werden gezien.
En r.og bij gelegenheid van de hier gehou
den kermis ontmoette ik een tweetal heeren
uit Engeland, die hier eenige dagen hadden
doorgebracht met jagen, en die insgelijks hun
verbazing erover uitspraken dat dergelijke
tooneelen van dronkenschap en nachtgeruchten
werden toegelaten en niet door de politie wer
den belet.
Doch genoeg, mijn waarde heer, om mijn
verschil van gevoelen met u in dit opzicht te
rtchtvaardigen. In de hoop dat u en allen,
die het wel met ons volk meenen, het weldra
met mij hieromtrent eens moogt worden
van harte uw L)w.
P. HUET.
Wij achten het een voorrecht dit schrijven
dat geheel en al overeenkomt met onze uit—
noodiging tot voorlzetting onzer nabetrachting
outvangen te hebben, omdat dit de gelegeu-
heid geeft eene quaestie, welke eene greep
dott in ons volksleven, eens van twee verschil
lende kant ii te doen beschouwen door hen
die, louter door persoonlijke gevoelens meege
sleept, in dezen wel eens wat al te eenzijdig
zijn.
In de eerste plaats is de gulhartige verze
kering van den heer Haet ndat ieder mensch
en vooral zij die voortdurend in vermoei
enden lichaamsarbeid bezig zijn behoefte heeft
aan enkele dagen van ontspanningvooral
in verband met hetgeen daarop volgt, voor ons
eene alleraangenaamste verklaring. Zij maakt
ons het polemiseeren gemakkelijk, en zij steekt
zeer gunstig af bij de woorden en daden van
anderen, die in eigen omgeving steeds 's werelds
ijdelheid predikende, met wirte das eu zwart,
gewaad de menschen onthouding van alle we-
reldsche vermaken voorhoudende, zeiven elders,
in Brussel of Parijs, in 't luchtjgst phantasiepakje
flaueeren lang9 de Boulevards en Eden- of
andere theaters bezoeken. En worden zulke
belijders van Christus daarvoor dan met den
vinger aangewezen, dan trachten zij zich door
allerlei diogredenen in de oogen hunner me
debelijders vrij te pleiten van wereldsgezind
heid.
Wij weten niet, of de heer Huet bekend is
met de polemiek, dezer dagen gevoerd tusschen
zijn collega, ds. Nonhebei, van Middelburg en
den redacteur van het Weekblad voor Zeeuwsch
Vlaanderen, den heer G.A. Vorsterman Van Oyen,
over het bezoek, door eerstgenoemde aan het
Eden-theater te Brussel gebracht. Zoo ja, dan
zal hij ons begrijpen, wanneer wij, juist op grond
van de allertreurigste excuses vau zijn Middel
burgsehen ambtgenoot, te meer waardeeren dat
hij zoo rondweg verklaart hoe vermaken tot
het zout des levens behooren.
Over het recht van bestaan van vermaken
hebben wij dus evenmin te diseussiëeren als
over de quaestie, welke vermaken wij beiden
bedoelen.
Wij beiden hebben slechts goede vermaken
op het oogwij schreven daarom over
genot, „waaraan men later nog eens met genoe
gen en zonder berouw kan denken", en de heer
Huet heeft dit uit de strekking van ons stuk
dan ook reeds opgemaakt.
De hoofdvraag blijft nu alleenvoldoet de
kermis daaraan
Waar de heer Huet en wij samenkomen in
éen goed doel, daar loopen wij uiteen in onze
beoordeeling over die jaarlijksclie bezoekster.
En dit is ecu ge>olg vau ous zeer verschil
lend standpunt. De heer Huet heeft uitsluitend
oog en oor voor al het leeljke, dat de kermis
aankleeft, wij hebben gezocht en gevonden het
goede dat daarin nog wordt gevonden. Niet
dat wij blind zijn voor de grove gebreken, die
de kennis aankleven, verre van dien wie
in 1876 onze beschouwingen over haar heeft
gevolgd weet dit beter maar wij meenden
dat, waar zij eene vriendin is van het volk,
waar zij een goede kern bezit, het best was haar
te behouden, al strijden wij onmeedoogend tegen
hare slechte treken.
De heer Huet doet anders: volgens hem is
de kermis ontaard, zij wordt misbruikt, daarom
weg er mee.
Waar moet het heen, als men zulk een theorie
steeds in praktijk wil brengen Het christen
dom wordt misbruikt door huichelaars eu spe
culanten. Onderzijn naam is gemoord, geplun
derd, gebrandstapeld en wat niet al Daarom
weg met het christendom Of moet het hoofd
beginsel, de liefde, niet in eere gehouden worden
De beschaving helpt zooveien om in fijner
vormen misdadig te wezen, uitgeslepener te zijn.
Daarom weg met de beschaving
In de kerken zitten maonan op het kussen,
gedreven door hoogmoed, prediken personen die
dit gemakkelijker dan werken vondenzijn
priesters, die hun heerschzucht botvieren, wor
den rendez-vous gegeven door verliefde paartjes,
kinderen gezonden om za thuis kwijt te zijn.
Daarom weg met de kerken
De schilderkunst levert sommigen de macht
het schandelijke, het lage, liet gemeene te lee-
kenen, en zij doen dit bij voorkeur. Daarom
de schilderkunst ia den ban gedaan
Doch genoeg, om het onhoudbare van de stel
ling aan te toonen.
Er wordt op de kermis geraasd, gelie,rd,geld
verkwist, gevloekt, te veel gedronken, ontucht ge
pleegd. Wij laten het dansen daar. Er is na
tuurlijk verschil in dé manier, waarop men
danst. Wij gevoelen on3 door geen enkele wijze
aangetrokken, mrar zien in het dansen op ge
wone bals op zichzelf geen ander kwaad, dan
dat men vaak zijn eigene gezondheid in ge
vaar brengt, wat op dit oogeublik hier geheel
buiten de orde is.
Voor het overige stemmen wij tos, dat al die
ondeugden op de kermis in praktijk worden ge
bracht, maar dat i9 een kenmerk van al onze
feesten. Een deel van oas volk schijnt geen
genot te kunnen smaken, zonder in dergelijke
uitspattingen te vervallen.
Neemt in de eerste plaats onze tweede chris
telijke feestdagen grover schandelijkheden en
woester tooneelen dan op die dagen kunnen
er in de kermisweek 'niet plaatshebben let
dan op onze nationale leestendeukt eens om
dagen b. v. waarop voor de nationale militie
geloot moet worden of inspectie plaatsheeft,
altijd is de kroeghouder aan den besten koop,
en zijn woorden en daden verre van kieseh.
De kermis is de schuldige niet, maar wel de
mate van ontwikkeling, waarop het volk s'aat
en die zich openbaart ook in zijn genot.
Dat sommige bewoners van de pleinen* waarop
de meeste drukte heerscht, dit lastig vinden, laat
zich begrijpen anderen daarentegen vinden het
gezicht soms zoo aardig, dat zij met opzet ken
nissen verzoeken; doch wanneer de drukte voor
een ernstigen zieke te groot is, dan wordt op
verzoek door de bevoegde macht zooveel moi
gelijk aan dat bezwaar tegemoet gekomen.
Zonderling is voor ons de verwondering van
den heer Huet over ons ijveren voor het op
zenden van een request tot beteugeling van het
misbruik van sterkedrank en tegelijkertijd ous
verdedigen van de kermissen. Het een staat
volgens ons in het nauwste verband met het
ander. Juist omdat wij onze oude kennis beter
wilden maken, verheugen wij ons over de wet
telijke bepalingen die komen zullen, om het
drankmisbruik te beperken. Er zal daardoor
dan worden meegewerkt om een barer slechte