De voor den Landbouw nutlige en schadelijke dieren. INHOUD VAN TIJDSCHRIFTEN. iet publiek met blijkbare verstomming en weêrzin langeboord. De wending die daardoor aan het ;tuk gegeven werd bedierf den indruk totaal. We konden ons nog eenigszins vereenigen met le overige onmogelijkheden, die het stuk aankleven, naar die verdenking, in zulke platte bewoordingen litgesproken, wekte onzen afkeer op. Er komt og iets bij. De zinspeling op dien hartstocht was eheel overbodig; we laten bet zinnelijke nog daar, naar voor de intrige, of liever voor de spanning an bet publiek, behoefde geen nieuwe argumentatie langevoerd te worden. Overdaad schaadt, en dan og al zulk een misselijke overdaadDergelijke stukken werken demoraliseerendwe wenschen niet van dien Franschen kost gediend en hopen hem zoo weinig mogelijk voorgezet te worden. Tusschen het stuk zelf en de vertolking is een hemelsbreed onderscheid; konden we onze afkeu ring over het eerste niet bedwingen, over de laatste mogen we met lof gewagen. In de laatste tijden hadden we Driessens hier zoo goed niet zien spelen; hij speelde bedaard en .envoudig en was rolvast. Eén oogenblik was hij weder overdreven in zij tie gesticulatie en was de das ouder gewoonte het middel om hevige beroe ring uit te drukken. Het was in dat gewichtige oogenblik, waarin de steenhouwer de rekening brengtdoor die zich zoo dikwijls herhaalde beweging viel deze scène in 't water. De overigen speelden zeer goed; mis schien had Clotïlde wel een weinig minder bedaard zich kunnen voordoen, ze kwam ons soms wat al te onverschillig voor doch dat zij eene uitstekende actrice is bewees haar keurig spel in het aller aardigste nastukje «Schijn bedriegt", waarraeê de voorstelling gesloten werd. J. O. S. Uit achterstaande annonce blijkt, dat het too- neelgezelschap onder directie van de heeren Edu- urd Bamberg en J. D. Blaaser, uit Amsterdam, Donderdag a. s. eene voorstelling in onzen schouw burg geven zal. De drie Witjes. Vervolg. (Zie ons no. van 7 Februari.) Het kleinere Witje gelijkt veel op het groote Kool witje, doch is wei de helft kleiner. De zwarte kieur aan de spits der voorvleugels is minder don ker. Het wijfje legt de eieren elk afzonderlijk, niet in hoopjes. De pop, die ook aan muren en hekken hangt, is geel of groenaohtig grauw met drie gele strepen en zwarte punten. De 1 Spootige rups is vuilgroen met fijne haartjes, een gele streep op den rug en dergeljjke punten op zjjde. Ofschoon de rups ter verpopping dezelfde plaatsen opzoekt als de vorige, houdt zjj er toch ook van om aan de bladnerven der voedsterplant hare gedaanteverwisseling te ondergaan. Behalve op alle kool- eu raapsoorteu komt zij ook op de resida onzer tuinen voor, die zij dikwijls geheel kaal eet. Het groengeaderd Witjezoo groot als de vorige vlinder, de vleugels wit, de voorste met zwarte spit sen, en bij het mannetje met één, bij het wijfje met 2 of 3 zwarte vlekken. De achtervleugels heb ben aan de onderzijde groene aderen. De vlinder vliegt in April en Juli. Het wjjfje legt de eieren ook elk afzonderlijk. De pop, die op dezelfde plaatsen als de vorige te zotken is, heeft een geelgroene kleur en punten op den kop en den rug. De Rups komt tweemalen in den zomer voor, in Juni en in Augustus; zij is mat-of bruinachtig groen, lichter op de zijden met roodgele luchtgaten en zwarte stippels. Vatten we nu de verschillende vijanden der kool soorten samen, dan komen we tot de volgende: 1. Mei keverlarven, 2. Ritnaalden, 3. Snuittorren, 4. Kool- vlieg, 6. Aardvlooien, 6. Slak, 7. Koolbladluis, 8. Witjes, 9. Kooluil. Het volgende overzicht kan dienen om te weten te komen met welken dier vjjauden men te doen heeft. Achter het volgDommer der navolgende lijst vindt men twee kenmerken tegenover elkander ge steld. Men ziet na, welk van beide past. Achter het kenmerk, waarmede dit het geval is, vindt men een cijfer, dat verwjjst naar een nieuw volgnommer der lijst, waarachter wederom twee, soms ook drie, kenmerken tegenover elkander zijn gesteld: Men onderzoekt, welk van deze passend is, en wordt daarna weder tot een ander nommer verwezen, totdat men eindelijk, achter een kenmerk dat beantwoordt aan hetgeen men heeft waargenomen, een naam, den naam van den vijand vindt aangeteekend. 1. Van buiten niet zichtbare larven 2. Van bui ten zichtbare dieren (rupsen, torren, slakken), die op de bladen jacht maken 5. 2. Aan de wortels geene andere misvormingen voortbrengend, dan door het afvreten der wortelvezels ontstaan 3. Aan den onderaardachen strouk tot iets boven den grond knolvormige uitwassen of oppervlakkige gangen voortbrengend 4. 3. De gekromde, geplooide, witachtige Meikever larve of Engerling. De rechte, gladde, harde en geel glanzende Ritnaald. 4. In de knolvormige uitwassen gekromde, sterk geplooide, pootlooze larven van Snuittorren. Op vochtige, min of meer gerotte, gangvormige plaatsen, die meer of minder diep zijn, de glinste rende, voor spits toeloopende made der Kooltlieg. 6. Vooral nadeel toebrengeud aan de zaadlobbon en eerste bladen, die geheel doorboord en spoedig geheel verteerd worden 6. Aan de bladen der meer volwassen planten 6 en 7- 6. De Aardvlooien. De Slak. 7. Rupsen met 16 pooten 8. De blauw-witte zes- pootige Koolbladluis. 8. Behaarde rupsen, (meer aan de losse bladen) 9, Naakte rupsen, die zich gaarne verbergen tusschen de gesloten bladen, 10. 9. De geel en zwart geteekende rups van het Groote Koolwitje. l)e groene rupeen~der beide andere Witjes. 10. De vuilgele of grauwbruine rups, wier aanwe zigheid vooral door het vuildat in de hoeken der bladen blijft liggen, verraden wordt, Kooluil. Sedert 1860 wordt hier te lande Suikerbiet, eene verscheidenheid van den beetwortel of kroot, in het groot verbouwdzooals algemeen bekend isvoor suiker- en siroopbereiding. De eerste beetwortel-fabriek werd in ons land in 1861 opgericht. In 1862 waren er 30, in 1863 550 en in 1872 1300 hectaren met beetwortels bezet. In laatstgenoemd jaar bedroeg de opbrengst 393.700.000 kil. ter waarde van ƒ4.724.000. Cijfers zijd dikwijls zeer welsprekend en maken de belangstelling levendig in het onderwerp, waarop zij be trekking hebbeD. Nemen we nn verder in aanmerking, dat bet aantal vijanden van den suikerbiet nog al vrjj groot is, en het te lijden nadeel dus daaraan ge- evenredigd groot zijn kan, dan zal men ook wel be lang er bij hebben die vijanden nader te leeren kennen. Zq zijn de meikever, de aardvlooien die dikwijle geheele zaaisels bjj het ontkiemen vernielen, het ge wone koolwitje, het knollenwitje, de kooluil, de gan- zevoetuil, de aardrupsen, draadwormen, duizendpooten, aaskevers, schildkevers, beetwortelvlieg en nog een paar andere insecteD, die nog niet voldoende bekend zijn. Zoo men ziet, zjjn ons verscheidene dier vijanden reeds genoegzaam bekend, en zullen we ons dus alleen heb ben bezig te houden met de nog niet besprokene. De Aaskever, een kever, dien men den geheelen zomer op akkers, wegen, ondersteenen, aardkluiten enz. kan aantreffen, en die, evenals andere soorten van zijn geslacht, een onaangenaam riekend vocht afscheidt, wanneer men hem aanpakt. Hij heeft eene ellipsvor mige gedaante, aan de rugzijde eenigszins gewelfd en is glinsterend zwart van kleur. De recht naar be neden gerichte kop is betrekkelijk klein en smal en draagt voor de oogen de langzamerhand dikker wordende sprieten. Deze bestaat uit 11 leden, een lang, knods- vormig onderste lid en 10 duidelijk van elkander ge scheiden leden, die naar boven een snoer paarlen ge- ljjken. De dekvleugels, wier buitenrand omgebogen is, zjjn naar achteren afgerond; op elke vleugel ver- loopen drie stompe verhevenheden op geljjke af standen van elkander. De schenen der pooten zijn met korte borstels bezet. Alle Aaskevers voeden zioh, zooals de naam aan geeft, met doode dieten. De larve is op den rug zwart en hard, aan den buik lichter van kleur en week. Haar lichaam be staat van boven gezien nit 12 schilden, die van den kop naar het midden toe in breedte toenemen, dan echter langzamerheid smaller worden. Aan de drie eerste ringen staan zes tamelijk korte borstpooten, die in stekels eindigen het laatste, spitse lichaamslid draagt aan zjjn uiteinde op de rugzijde twee vlee- zige aanhangsels. Kop met sprieten, die uit drie lange leden bestaan, en drie enkelvoudige oogen daarnaast. De larve houdt zieh gaarne verborgen; men ziet haar nochtans ook snel rondloopen. Zij is buitengewoon vraatzuchtig en voedt zich evenals de kever; zjjn er echter buitengewoon veel larven en is het dierljjk voedsel niet voldoende voorhanden, dan heeft men haar wel eens op de jonge bladen der beetwortels aangetroffen, die zij geheel skeleteerden, (het groene bladmoes wegvraten, zoodat alleen de nerven overble ven) en daardoor de planten vernielden. Zjj groeit zeer snel, vervelt viermaal, en als zij volwassen is dringt zij, om in pop te veranderen, den grond bin nen. Na tien dagen komt uit de pop de kever te voorschjjn, die, bjj het naderen van den winter, zjjne geliefkoosde schuilplaatsen opzoekt, om tegen de koude beschut le zyn en daar zijn winterslaap hondt. In het begin der lente weder ontwaakt zijnde volgt op de eerste warme dagen de paring en terstond daarna begint het wijfje eieren te leggen. De eieren zjjn rond en wit en worden onder vermolmend loof of even onder den grond gelegd. Het eier-leggen duurt nog al lang, zoodat men 's zomers kevers en larven tegeljjk kan vindeD. Na veertien dagen komen de jonge larven te voorschijn en gaan terstond op voed sel uit. l aar zij zeer snel groeien, hetgeen overigens ook hier door droog, warm weder begunstigd wordt, zijn twee generaties in één jaar zeer waarsohjjnljjk. Wanneer zich de larven op de beetwortels vertoo- nen, dan zal dit waarschjjnlijk daaraan moeten worden toegeschreven, dat het aantal kevers, dat overwin terde, zeer groot is geweest, en de lente buitengewoon vroeg begon en aanhield. Mocht zieh bet geval voordoen, dat zij zioh in groote menigte op de beet wortels vertoonden, dan zon men hoogstwaarschjjnljjk door hier en daar kleine doode dieren neer te leggen, haar van de beetwortels zien verdwjjnen. Dordrecht. L. POSTHUMUS. (Wordt vervolgd) DE INDISCHE GIDS (uitgave J. H. de Bussy te Amsterdam) April. Een bjjdrage over methoden van landrente-onderzoek, door F. H. van der Kemp, een dito over de waarsehjjnljjkheid van droogte-voor spellingen in tropische gewesten, door prof. dr. J. A. C. Oudemans; ongeteekende opstellen over de be langrijkheid van Telok-Semawé, op Atjeh's Noordkust, en over de toes'andeB in de Minahassa; een brief van den heer B. V. Bouthuijsen, oud-notaris te Sa- marang en ond-lid der commissie vau den aanslag in het patentreoht aldaar, gericht aan den minister van koloniën, bevatlende zeer belangrjjke onthullin gen over hetgeen in zake dien aanslag is voorgeval len; voorts maandeljjksch overzioht, varia, briefwis seling, feuilleton enz.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1880 | | pagina bijlage 2