BIJVOEGSEL M GOESCHE COURANT. DINSDAG Bil 25 NOVEMBER. No. 159. Ingezonden. Een paar woorden naar aanleiding van hetgeen de heer ST. schrijft over bewaarplaatsen van kleine kinderen (Crèches.) De heer St. heeft in het voorlaatste nomrner van deze courant verklaard, niet ingenomen te zijn met kinderbewaarplaatsen, tot oprichting van éene waar van hier ter stede plan bestaat. Dat spijt mij niet, dat de heer St. niet ingenomen is met der gelijke inrichtingen, dit is zijne zaak maar dat hij van die niet-ingenomenheid zoo openlijk getuigenis geeft. Mij dunkt: de heer St. had beter gedaan, indien hij zijne bezwaren ten de/.e had kenbaar gemaakt aan de commissie, die zich belast heeft met de taak, om ten aanzien van die aangelegenheid een onderzoek intestellen, of wel ze, indien hij lid is van ons departement der Maat schappij tot Nut van 't Algemeen maar dat zal hij wel niet zijn, want dan zou hij zich zeker niet in het openbaar tegen eene van haar uitgaande zaak hebben aangekant in eene van zijne ver gaderingen ter sprake had gebracht. Dat de heer St. dit laatste niet gedaan heeft, doet mij leed, omdat hij door zijn schrijven allicht aan de zaak, die velen met mij eene goede zaak noemen, schade zal doen. Wanneer het toch eenmaal zoover komt, dat voor het tot stand brengen van zulk eene in richting de algemeene medewerking wordt inge roepen, dan zullen zonder twijfel zij, die gaarne hunne beurs gesloten houden, zich verschuilen ach ter de door den heer St. ontwikkelde bezwaren, terwijl anderen misschien te goeder trouw ons bunnen steun zullen onthouden, zich herinnerende, wat de heer St. er tegen heeft aangevoerd en dat wel onder de vlag van een Nederlandsch geleerde, thans Minister, van een drietal Engelsche schrij vers en met aanhaling van éenen Franschen. En waren nu de gronden, waarop da heer St. zijne niet-ingenomenheid met bewaarplaatsen van kleine kinderen bouwt, van dien aard, dat zij hare voorstanders moesten overtuigen, dat zij, al is het dan ook met de beste bedoelingen, eene inrich ting in het aanzijn trachten te roepen, die geene andere dan wrange vruchten kan dragen, ik zou er, al had ik dan ook liever gezien, dat er, om ben tot die overtuiging te brengen, een andere weg was ingeslagen, vrede mede kunnen hebben, want dan zou op voorstel van de leden der commissie ad hoe het departement terstond kunnen besluiten, om het geheele plan nog in zijne geboorte te smoren. Maar welke zijn de gronden, waarop des heeren St. niet-ingenomenheid met de meergenoemde zaak rust Waarlijk, zij zijn al bijzonder zwak en ik zou mij de moeite niet geven, om er een woord over te verspillen, zoo ik niet vreesde, dat som mige minder tot helpen gezinden er zich metter tijd achter zullen vei schuilen, dat andere minder helder zienden er zich door zullen laten verlei den, om, wanneer het eenmaal zoover komen mocht, hunne hulp te onthoudeu. De eerste grond, waarop de heer St. bouwt, is, dat er in Engeland bewaarplaatsen van kin deren zijn, waar de kleinen opzettelijk worden ver moord of waar zij, tengevolge van slechte ver zorging, om het leven komen. Dat klinkt verschrik kelijk en ik wil op al dat verschrikkelijke niets afdingen, omdat ik geloof, dat er dergelijke be waarplaatsen voor kinderen in Engeland worden gevonden. Wat ik evenwel weet en wat ook de heer St. wel weten zal, is, dat zulke bewaarplaat sen niet uitgaan van vereenigingen of maatschap pijen, die openlijk voor het pubiiek optreden. Wat ik bovendien geloof en wat ook door den heer St. niet zal worden betwijfeld, is, dat het departement Goes der Maatschappij tot Nut van 't Algemeen in ons goede stedeke toch wel geen bewaarplaat sen zal oprichten, waar de kinderen direct of in direct worden vermoord. Integendeel, do heer St. en ik vertrouwen beiden, dat het juist is, om te voorkomen, dat de kleinen schade lijden aan ge zondheid en leven, dat er over gedacht wordt, om eene bewaarplaats voor hen op te richten. Den tweeden grond levert mr. S. Vissering aan den heer St. Genoemde hoogleeraar, thans Mi nister, schrijft ergens »Ook de bedelaarsgestich- ten, armhuizen, de bewaarscholen en de minne zalen verdienen geene volstrekte afkeuring, of- sctioon zij niet van alle bedenking vrij zijn." Voorts eenige regels verder: nEene andere schadelijke zijde, die de bewaarscholen met de minnehuizen gemeen hebben, is, dat zij de huiselijke opvoe ding ondervangen. Het kan helaassoms uoo- dig zijn, de kinderen zoo vroeg mogelijk aan de macht van ontaarde ouders te onttrekkenliet kan soms IK onderschrap eene weldaad zijn, de moederdie buitenshuis het brood voor haar gezin moet gaan verdienen, van de zorg voor haar kroost te ontlasten, maar daartegenover staat, dat vele moeders ook maar al te gereedelijk den plicht, die in de eerste plaats op haar rust, ook waar- liet niet noodzakelijk was, op deze inrichting zul len afschuiven eigen verantwoordelijkheid moet daaronder lijden en het roekeloos hier onder streept de heer St. sluiten van huwelijken wordt er door aangemoedigd Tot zoover mr. Vissering, die blijkbaar hoofdzake lijk op ouze gewone bewaarscholen ziet. Zonder te vragen, of Z. Hgel. met minnezalen en minnehuizen hetzelfde bedoelt, wat door ons onder bewaarplaatsen voor kleino kinderen verstaan wordt, behoefik er den opmerkzamen lezer zeker niet op te wijzen, dat hij niet zoo onvoorwaardelijk tegen bewaarplaatsen van kleine kinderen is, als de heer St. wel schijnt te meenen. Integendeel, hij erkent, dat zij in sommige gevallen eene weldaad kunnen zijn, en het zijn juist die gevallen, die de voorsteller van liet plan tot oprichting van zulk eene bewaarplaats op het oog had, de gevallen namelijk, dat de moe der door de zorg, die zij voor hare kleinen dragen moet, verhinderd wordt, om een stuk brood voor haar gezin te verdienen, welke zorg zij nu vaak moet overdragen aan personen, die daarvoor min der geschikt zijn. Weuschelijk ware het, ik ben dit volkomen met den heer V. eens, dat alleen de moeder zich met de zorg van haar kroost be lastte. Wenschelijk ware het, dat onze maatschappij zoo was ingericht, dat geen moeder om des lieven broods wille genoodzaakt was, die zorg aan ande ren over te laten, maar nu die maatschappij nog niet zoo ver tot den staat van volmaaktheid ge vorderd is, nu er nog moeders zijn, die ook het hare moeten doen, om in de behoeften van het huisgezin te voorzien, nu noem ik het eene wel daad, wanneer die zorg niet behoeft te worden overgedragen aan broertjes of zusjes, die nog nau welijks voor zichzelven kunnen zorgen, of aan buurvrouwen, die soms zeiven de handen vol heb ben nn geloof ik, dat eene instelling, die de zorg daarvan op zich neemt, niet alleen genade zou vinden in de oogen van den heer Vissering, maar zelfs door hem met ingenomenheid zou worden begroet, eene inrichting die, het spreekt van zeil, niet zou openstaan voor wie maar zich van de zorg van hare kinderen zou willen ontlasten, maar alleen voor haar, wier afwezigheid uit het gezin voldoende was gewettigd. Wat de heer F. zegt van het aanmoedigen van het roekeloos sluiten van huwelijken geldt van nagenoeg alle liefdadige inrichtingen, oude man nen- en oude vrouwenhuizen misschien uitgezonderd. Toch geloof ik, dat die nadeelige invloed van be waarplaatsen voor kleine kinderen niet zoo bij zonder te vreezen is. Mij dunkt, van een paar jongelui, die tot elkander zeggen kom, laat ons maar gaan trouwen, als wij kinderen krijgen, bren gen wij ze naar de kleinkinderen-bewaai plaats, dan kunnen wij beiden arbeiden, om ons brood te verdienen, is niet zooveel gevaar te duchten. Maar- bovendien, in onze omgeving, wat is in de lagere standen bet motief tot bet huwelijk Sapienti Sat Een derden grond ontleent de heer St. aan den bekenden Stuart Mill. Of Jret aan mij ligt, of aan den beer Stuart Mill, of aan den vertaler van 's mans woorden, weet ik niet, maar gaarne beken ik, dat ik ze niet heb begrepen. De lezer oordeele De heer Mill zegt: nOvervloedig en mild aan het volk te geven onder den naam van liefdadigheid of werkverschaffing, zonder het tege lijkertijd te brengen onder de macht van invloe den, die de beweegi edenen aan de voorzichtigheid ontleent, de gelegenheid geven, hare volle werking te openbaren, is zoo goed als de middelen om de menschen wel te doen, te verspillen, zo der het doel 1e bereiken. Laat het volk blijven in een toestand, die aan allen klaar en duidelijk toont, dat hun levensomstandigheden afhankelijk zijn van hun aantal, en groot en duurzaam zalde wel dadige vrucht zijn van iedere poging, onr het stof felijk welzijn van het tegenwoordig geslacht te bevorderen en langs dien weg het peil der levens wijze en gewoonten bij de kinderen te verheffen." Wat wil de heer Mill met deze twee zinsneden zeggen Bedoelt hij er mede, dat wij de armen eenvoudig maar aan hun lot moeten overlaten Zinspeelt hij hiermede en met de volgende zin snede«Waarborgt hun eene uitkeering in geld, hetzij bij de wet, hetzij door de liefdadige ge- zindueid der maatschappij enz. enz." op de minder verstandige wijze, waarop de arme vaak geholpen wordt, op het eenvoudig geven en al weder geven van onderstand, waardoor het pauperisme gevoed,

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1879 | | pagina 5