1879. N°. 116. Donderdag 2 October. 66s Aanbestedingen ste Ministerie van Waterstaat, Handel en Nijverheid. RIJKS-WATERSTAAT. PARLEMENTAIRE BESCHOUWINGEN. OFFICIEELS MEI GOES, 1 October 1879. GOESCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maahdas-, Woensdag- en Vrijdagavond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, aoo binnen al* bniten Goes, 1.75. Afzonderlijke nommeri 5 et., met bijblad 10 ct. mm Gewone advertentiën worden a 10 ct. per regel geplaatst.. Geboorte- huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen van 18 regels a 1. Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20 ct. Bjj directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prjjs slechts tweemaal berekend. Agenten voor het buitenland zijn: A. STEINER en HAA8ENSTEIN VOGLER, te Hamburg. In ons land vervoege men zich voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau van NIJGH VAN DITMAR en verder bij alle boekverkoopers en postdirecteuren. PROVINCIE ZEELAND. Op Vrijdag 10 October 1879, des voormiddags te 10 uren, zal, onder nadere goed keuring, door den Commissaris des Konings in de provincie Zeeland, of, bij zijne afwezigheid, aoor een der leden van de Gedeputeerde Staten, en in bijzijn van den Hoofdingenieur van den Waterstaat in het 11e district, aan het gebouw van het Provinciaal Bestuur te Middelburg, worden aanbesteed lo. Het uitvoeren van buitengewone ver nieuwingen en heretellingen aan de havenwerken te Breskens. Raming f 4140.) 2o. Bet herttellen van den aanlegponlon in de buitenhaven van het kanaal door Walcheren. (Raming f 7500.) Deze aanbestedingen zullen geschieden bij enkele in schrijving, volgens f 441 der Algemeene Voorschriften. De bestekken liggen ter lezing aan het gebouw van het Hinisterie van Waterstaat, Handel en Nijverheid, aan dat van het Provinciaal Bestuur van Zeeland, te Mid delburg, en zijn voorts op franco aanvrage, tegen betaling der kosten, te bekomen bij den boekhandelaar M. NiJ- aon, Nobelstraat no. 18 te '«.Gravenliage, en door zijne tusachenkomat in de voornaamste gemeenten des Rijks. Op 4 en 6 October 1879 worden de noodige aan wijzingen op de plaats gedaan; voorts zijn nadert in lichtingen te bekomen bij den Hoofdingenieur van den Waterstaat te Hiddelburg en bij den Ingenieur vau den Waterstaat te Vlissingen. 'b-Gbaveniiage, 10 en 12 September 1879. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, BOOGAARD. Het waren belangrijke dagen op parlementair gebied, die de vorige weken odb deden beleven, vooral met het oog op de discussiën over het adres van antwoord op de troonrede. De beraadslagingen over de algemeene strek king en over de paragrafen van dat adres ver rijkten het bijblad met 43 pagina's druks. En geen wonder 1 Het kon immers niet anders, of eene eerste serieuse ontmoeting met het nieuwe kabinet moest aanleiding geven tot aanvallen, tot woor den van goed- en afkeuring eenerzijds, tot ver dedigen, tot betuigingen van welwillendheid en ernst aan den anderen kant. Zal men ons dus ten kwade duiden, dat wij de millioenen-speeeh en de quaestie-ZJ» Tour Van Bellinchliave slechts ter loops bespreken De eerste, ochzij is en blijft eene groepee ring van cijfers, die altijd ons te aanschouwen geeft, dat wij tekort zullen hebben, dat wij leenen moeten, vooral zoolang de oorlog met Atjeh duurt. Gelukkig, dat het eindedaarvan in het verschiet is Belangrijker zon zulk een rede ge weest zijn, wanneer wij eens iets hadden ge hoord van de plannen des ministers om de ge wone middelen door aanvulling der Staatsin- kometen uit belaetingen ie versterken. Zelfs Zijne Excellentie waagt zich niet aan eene voorspel ling over liet besluit, waartos de pverweging van dien toestand de regeering brengen zal. De quaestie-Z>u Tour kan later wel eens blij ken een storm in een glas water te zijn ge weest, die wij hopen 't van harte het resultaat zal hebben, dat men meer en meer worde overtuigd hoe noodzakelijk verbetering van ons kiesstelsel is, teneinde grove fouten, als te Harmeien er eene is gepleegd, voor het vervolg te vermijden. Slaan wij nu onzen blik op de hoofdzaak, dan vragen wij eerst eerbiedig gehoor voor een eerwaardig veteraan van de oude gardeden heer Elout Van Soeterwoude. Wat liet hij ons eerst sombere tonen hooren, om daarna de taal der hope te doen weerklinken! Ha zeventien jaren sprak bij weer van dezelfde plaats en daarom kwam hem wel de eer toe, om de besprekingen te openen. De toestand was, volgens hem, veel veranderd in die jaren, doch weinig of niet ten goede. Hoevele vragen deed hij, om in antwoord daarop te gewagen van ongunstige teekeuen in ons vaderland, maar om er ook dit bij te voe gen h Wij zullen het niet enkelen wijten, want allen, wij, on te voorgangers, onze Vorsten, onze Kerken wij hebben iedere deel in die schuld te belijden en Hooger hand te erkennen in liare gevolgen. Weinig echter baat die belijdenis, gaat ze niet gepaard met ernstige pogingen tot herstel." Behoeven wij te zeggen welke weg, van spre kers standpunt uit, dient bewandeld te worden om tot verbetering te voeren Wij weten het immers allenhet is de weg, die ons leert dat niets te doen valt dan rekening te houden met hoOgere, goddelijke eischen en van de gods dienstige behoeften. Nergens voor wetgeving en staatsbestuur, evenals voor het eigen leven, is licht en warmte te ontleenen dan aan de goddelijke dingen, aan de zon der gerechtigheid Jezus Christus. Nergens anders, althans tot aanmerkelijke hoogte, oplossing van de brandende vraagpunten des tijds, nergens anders een dam tegen het dreigend proletariaat Wat schoon vertrouwen spieekt er uit die taalMaar nog duidelijker getuigden daarvan de woorden waarmee hij zijne rede sloot en waarin hij betoogdedathoe hij ook oogen- schijnlijk met de eenvoudigenwelke hem ter zij staan nog in de minderheid was, er eenmaalmet het oog op de geschiedenis van het Christendom, een tijd zal aanbreken, waarin hunne beginselen zullen zegepralen. Wij hebben thans geluisterd naar de ge moedelijke taal van den aanvoerder der anti revolutionairen, die hem zoo gaarne onzen Elout noemen, maar wij hebben niets gehoord dan de bekende theorieën, die in praktijk fiasco ma ken, theorieën passende in den mond van een grijsaard met zijne sombere levensbeschouwing, maar wier herhaalde verdediging, daar op die plaats, ons eene groote tegenstrijdigheid toe schijnt. Wij gelooven het zeker, dat de heer Elout in de toekomst de vervulling zijner beginselen verwacht, maar daarin staat hij niet alleen zijn hevigste tegenstander bouwt op de over winning zijner beginselen, en zoodra hem de moed begeeft dat die beginselen niet kunnen en zullen overwinnen, doet hij het beet zich niet meer aan den strijd daarvoor te wagen. Natuurlijk zijn er onder elke partij intrigan ten, die de beginselen slechts als middel be schouwen voor eigen roem en eer, maar wij stellen tegenover een eerlijk strijder als de heer Elout even eerlijke mannen der tegenpartij. En hetzelfde vertrouwen, dat hem bezielt voor zijne beginselen, heerscht bij de anderen voor de hunne en doet hen met evenveel vertrouwen als hem rekenen op de toekomst. Dat staat dus gelijk. Nu heeft de anti-revolutionaire richting het eigenaardige, dat zij steeds op hetzelfde stand punt zonder een enkele wijziging blijft staan, en volstrekt geen rekening houdt met gewijzigde omstandigheden. Ditzelfde bleek ook weer al te zeer uit het hoofdpunt der rede van den heer Elout, wat natuurlek de onderwijswet-quaestie was. Trou wens, daardoor werden de troonrede-discussiën voornamelijk beheerscht. Het heengaan van het vorig ministerie, het optreden van dit kabinet werd hier geprezen, ginds gelaakt, het laatste vooral door den heer Van Houten, den vroegeren bestrijder van den heer Kappeyne, maar toch zijn beste vriend, vol gens wien de heer Van Lijnden bij de samen stelling van het ministerie niet al te kieskeurig moet zijn tewerk gegaan. Om over den loop dier crisis met juistheid te oordeelen mocht men, evenals besloten werd den leden gelegenheid geven, inzage kunnen nemen van de gewisselde stukken. Dan eerst valt er met zaakkennis te wikken en te wegen. Zoolang ons dit niet gegeven is, doen wij het best te zwijgen over die quaestie ter voor koming van onjuiste oordeelvellingen. Wellicht is er zooals de heer Fransen Van de Putte, die, zelf zoo nauw betrokken bij deze quaestie, op openbaarmaking zoo sterk aandrong, ook als bewijs van courtoisie tegenover de vorige regeering, opmerkte, bij dejbegroo- tingsdiscussiën, nadat de leden van die stuk ken keunis namen, gelegenheid te over om dit punt nog eens te behandelen. Het was dus, zooals wij zeideuvoorna melijk de ooderwijs-quaestie, die het debat be- heerschte. Na de verzekering der regeering, dat zij de nieuwe wet op het lager onderwijs wel zal uit voeren, in de laatste zittingen der Kamer her haaldelijk versterkt, was dan ook alle hoop vervlogen van de anti-revolutionairen en weten zij nu geen woorden genoeg, naar het schijnt, om de heeren Six en Van Lijnden hard te vallen. En met het oog op hetgeen de heer Elout daarover zeide, noemden wij hierboven de ver dediging en de voorspiegeling van den triomf in de toekomst van de anti-revolutionaire beginselen door dien afgevaardigde in de Kamer eene tegen strijdigheid. Wij deden dit met het oog op zijue vroegere qualiteit als leider van het volkspe- titionnemeut, op zijne woorden, in de Kamer ge sproken, en op het aanwezig zijn van den heer Van Lijndenden afvallige, achter de groene tafel. Van het volkspetitionuement behoeven wij niets meer te herinneren, maar wij wijzen erop dat zelfs de heer Elout in de Kamer met zoo velen zijner aanhangers allerlei schijngronden zocht om de regeering te overtuigen, dat zij niet verplicht was de schoolwet uit te voeren. Wij meenden, dat een man als de heer Elout daartoe te ernstig zou zijn. Hoort even een paar zijner redeneeringen. In de eerste plaats deze De wet was aange nomen met 52 tegen 30 stemmen hoevelen van die 52 namen de wet alleen aan om politieke redenenzich sterk uitlatende tegen haar financieel gedeelte Hoevelen hebben haar aangenomen omdat zij het betere niet konden verkrijgen, daarom alleen in hun oog het minder goede aangrepen, zoodat hun eischen, dezelfde blijeënde, niet be vredigd werden, telkens weder/ceeren zullen en der regeering geen ruste zullen laten Heeft men ooit zulk eene redeneering gehoord, die het gansche raderwerk van bestuur zou in de war brengen, wanneer zij iu toepassing werd gebracht bij alle wetten? Mag men, wanneer eenmaal een wet is aangenomen, vóór men haar uitvoert, gaan overwegen of zij, die haar aan namen, het wel zoo bedoelden? Zou dat geen slag in het aangezicht wezen van hen, die ge roepen worden om wetten te maken? En wie zou kunnen regeeren, wanneer hij zich liet leiden door vrees voor tegenstand Een wet is er om gehandhaafd en uitgevoerd te worden. In de tweede plaats insinueerde de heer Elout dat de vorige regeeriug de wet niet durfde uit voeren en daarom heengiug. Om die reden behoefde deze regeering dit ook niet te doen. Wat valsche redeneering, waar men weet dat het vorige ministerie om andere redenen vertrok! Het volkspetitionnement vroeg bij monde van den heer Elout van Z. M. verzet tegen hetgeen in onderlingoverleg tusscheu Regeering en Kamer was totstand gekomen en afkeuring vau hetgeen Z. M. eerst zelf had aangeboden. Dat was een slechte daad, die getuigde van een zucht om ons staatsbestuur te oudermijueu. De heer Elout in de Kamer tracht de regeering vau haar plicht af te houden, en met allerlei drogredenen te bewegen oneerlijk te wezen en verraad jegens onze coustitutie te plegen door een wet onuitgevoerd te laten. Waar een veteraan, grijs geworden in den dienst der anti-revolutionaire beginselen, dit deed en dit vordert, is bewijs te over geleverd, dat zijne daad en zijne redeneering in strijd zijn met zijne lofrede op die beginselen. Wanneer een leider zulke eischen stelt, in strijd met wet en recht tracht te doen haudelen door mannen, die de wetten moeten handhaven en daarvan een voorbeeld moeten geven, daar kunnen wij gerust verklaren, dat de anti-revo lutionairen in hun Elout den persoon gevonden hebben, die het beste bewijs levert voor de on uitvoerbaarheid hunner beginselen, tenzij men een ganseh staatsbestuur wil omverwerpen en revolutie op den troon helpen. En wil inen nog sprekender bewijsdan sla men slechts den blik op den heer Van Lijnden onzen tegenvvoordigen premier. Dat hij het vaandel verlaat, waaronder hij vroeger streed, dat hij op het cardiuale punt van het onderwijs van den heer Elout en de overige leiders der partij zich afscheidt, dat is voor ons een bewijs temeer, om met eerbied voor het vast vertrouwen van den heer Elout op de overwinning zijner beginselen te dur ven verwachten, dat die tijd van overwinning niet spoedig zal aanbreken, dat er van die partij geen regeerkracht kan uitgaan, wijl zij breekt met wetten en plichten en dat daarom ons vertrouwen in de liberale beginselen meer ge wettigd is. In Augustas 1880 zal een examen plaats hebben voor de betrekking van scheepsklerk. Jongelingen, die verlangen mochten bij dat examen mede te dingen, moeten zijn Nederlanders; alleen komen in aanmer king zij, die geboren zijn in de jaren 1863 en J864 De vereischten voor de aangifte zijn vermeld in d Staatscourant van 30 dezer. Een algemeen bekend stadgenoot, een man, die onschuldig ons vaak vreugd of smart komt brengen, de brievenbesteller J. II. Enters, viert beden zijn vijf en-twintigjarig jnbilé als ambtenaar bij de posterij. Van 1 October 1854 'tot 1 Juli 1870 was hij postbode van Zierikzee op Scherpenisse vice versa. In die betrekking kenmerkte bij zich door ijver en nauwgezetheid, terwijl hij wat zeker zeldzaam is nimmer door ziekte werd ver hinderd in de vervulling van zjjn plicht. Van 1 Juli 1870 tot I April 1871 was hij post bode op Ellewoutsdijk en s ;dert laatstgenoemd tijdstip brievenbesteller aan het postkantoor Goes. Ook die betrekkingen vervulde en vervult hij nog steeds tot genoegen zijner superieuren en wij durven zeggen ook van het publiek. Op dezen dag ontving bij dan ook van de zjjde van zijn chefs bewijzen van belangstel ling, die zeker voor hem een spoorslag zul len wezen, om op dezelfde wijze voorttegaan met bet vervullen der op hem rustende taak. Door den Minister van Financiën zijn aan de provinciale inspecteurs der directe belas tingen statistieke opgaven gevraagd betrekke lijk het patentrecht, waarschijnlijk met bet oog op een herziening der patentwet, of in verband met bet ontwerp van wet tot beteu geling van het misbruik vau sterken drank. Door nagenoeg alle reeders te Rotter dam is een adres aan den Minister van Bin- uenlandscbe Zaken opgezonden, waarin zij ver zoeken, dat 'tZ. Exc. moge behagen eene reor ganisatie van het zeevaartkundig onderwijs zoo spoedig mogeljk ter hand te nemen. De N. R. Ct. teekent hierbij bet volgende aan: Het verzoek van deze adressanten verdient on dersteuning. Goed zeevaartkundig onderwijs is in een land al3 bet onze een eerste behoefte. Thans is het met dat onderwijs zoo gescha pen, dat ouze reeders soms genoodzaakt zijn

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1879 | | pagina 1