1879. Nü. 98.
Donderdag 21 Augustus.
66
J. J. OCHTMAN.
ste
Elk woord; waarmee wij verder zouden
uitweiden over de a. s. herstemming voor
een lid van den gemeenteraadzouden
wij eene beleediging voor de kiezers ach
ten. Zij toch hebben bij de vorige stem
ming reeds getoondden huidigen toe
stand te begrijpen.
Het geldt nu alleen Vrijdag van zijn
kiezersplicht gebruik te maken. Daaraan
zijn wij zoo vrij allen nogmaals ie her
inneren. Niet éen verzuime dienen
ieder regele zijne bezigheden zoo, dat er
even een oogenblik overblijve om vóór
5 uren te stemmen op
Wij wetendat er in den laatsten tijd
veel van de kiezers wordt gevergd, maarin
het belang der gemeente verzoeken wij
hun vriendelijk ook ditmaal niet te verzui
men. Er hangt thans voor de toekomst
van Goes te veel af van den uitslag.
EINDELIJK.
"posterijen.
GOESCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag-, Woensdag- en Vbijdaoavond,
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, 1.76.
Afzonderlijke nommera et., met bijblad 10 et.
COURANT
Gewone advertentiën worden a 10 et. per regel geplaatst..
Geboorte- huwelijks- en doodbeiichteh en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen van 18 regels a 1.
Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant, betaald, 20
By d i ree te opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prjjs slechts tweemaal berekend.
Agenten voor het buitenland zijn A. STEINER en HAASENSTEIN VOGLER, te Hamburg.
In ons land ver voege men zich voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau van NIJGH VAN DITMAR en verder bij alle boek|verkoopers en postdirecteuren.
De tragisch-komische voorstelling op het Ne-
derlandsche politieke schouwtooneel spoedt teu
einde.
De regisseur is reeds voor de toeschouwers
verschenen, om van dat einde kennis te geven
en te verkondigen dat het Z. M. heeft behaagd
den heeren mr. W. baron Van Heeckeren van
Keil, mr. J. Kappeyne Van de Coppello, mr. H.
J. Smidt, jhr. H. O. Wichers, mr. J. G. Gleick-
man, mr. J. P. R. Tak Van Poortvliet, J.
C. C. Den Beer Poortugael en O. Van Rees,
op daartoe gedaan verzoek, eervol ontslag te
verleenen, onder dankbetuiging voor de vele en
gewichtige diensten, door hen aan den Koning
en aan den lande bewenen
Dan, na even deftig gekucht te hebben, gaat
hij voort met te verwittigen, wat Z. M verder
behaagd heeft.
Hij leest met diepen ernst de namen der
nieuwe titularissen voor, buigt nogmaals gratie us
en het scherm valt.
Na zulke mededeelingen is het de gewoonte
van het publiek om te applaudiseeren, hetzij
zacht of hard. Wij luisteren goed of dit soms
ook nu het geval is, maar hooren niets. Ja
tocheen geluid dringt tot ons door, maar be
driegen wij ons niet, dan drukt het verbazing
uit. Eukele uitroepen van „welk 'n combinatie
of „wie had die verwacht V' versterken ons in
de overtuiging, dat wij goed hoorden.
Er is voor beschouwingen daarover nu wel
even tijd. Achter de schermen zal het slot wor
den afgespeeld, bestaande in overdracht der por
tefeuilles, onderlinge plichtplegingen en geëin
digd is dan het stuk, waarin de minister Kappeyne
de hoofdrol vervulde. Alleen is éen geval nog
mogelijk, maar daarover straks.
Slaan wij thans liever een blik op hen die
in September als politieke personen zullen op
treden.
De meest bekende in onze omgeving is zeker
wal jhr. mr. W. Sixonze Commissaris des Ko-
nings. Wie aan zijn optreden als Minister ge
dacht zal hebben, wij niet, en wij meenen ook
niet velen. Toch is het zoo. Hij zal onze
provincie verlaten en wij durven zeggen dat
men hem hier met leedwezen zal zien heengaan.
Slechts een drietal jaren heeft hij aan het
hoofd van onze provincie gestaan, maar die
tijd was lang genoeg om zijn heengaan te doen
betreuren. Zeeland had veel van hem kunnen blijven
verwachten. En met recht. De heer Six heeft zich
doen kennen als een bekwaam, practisch, werk
zaam mandie in hooge mate innemend en
humaan was, zonder zijn rang en positie uit
het oog te verliezen. Hij heeft zich bij allen,
die hem kenden, bemind gemaakt, ook wijl hij
door daden toonde zelf te weten, wat werken
was en hoe dat werken moest geschieden. Trou
wens bij zijn komst uit 's-Hage, waar hij ge
meente-secretaris was, ging reeds een roep van
hem uit van groote administratieve bekwaamhe
den, een roep, dien hij in Zeeland heefl bevestigd.
Al is hij nu kort in onze provincie geweest,
te kort om grootsche dingen tot stand té brengen,
zijn naam zal in hare geschiedenis toch eene
eervolle plaats innemen.
Wat hij als Minister wezen zal de toe
komst alleen zal dit van hem, zoowel als van
eenigen zijner collega's, kunnen zeggen. Maar
leed zou het ons doen, wanneer de heer Six
op dat glibberig pad moest schipbreuk lijden,
daar waar hij een anderen weg ervoor verliet,
waarop hij steeds meer en meer nut kon stichten
en dank inoogsten. Groote liberale maatregelen
verwachten wij van den heer Six niet, en vooral
betwijfelen wij of hij wel de man zal wezen,
die de schoolwet uitvoert. Wij hopen echter
daarin ons te bedriegen en te ervaren, dat zijue
ideeën op kerkelijk gebied geen invloed zullen
uitoefenen op zijn politieke loopbaan als Minister.
De heer Van Lijnden van Sandenburg, het
hoofd van het kabinet, heeft de portefeuille aan
vaard, die hem wel het minst aanleiding zal
geven tot onthullingen zijner ideeën, welke zich
nogal wijzigen en bij geen der partijen ver
trouwen inboezemen, terwijl hij als premier zich
steeds achter het Ministerie zal kunnen verschuilen.
Aan bekwaamheid en werkzaamheid ontbreekt
hel hem niet, dit toonde hij toen hij Minister
van Justitie was. Thans als Minister van Buiten-
landsche zaken zullen de werkzaamheden zeker
niet zoo veel omvattend wezen.
De nieuwe Ministers van Koloniën, Waterstaat,
Handel en Nijverheid en Marine zijn eveneens oude
bekenden.
Baron Van Goltstein en jhr. Klerck toch waren
in 1876 korten tijd ambtgenooten, eerstgenoemde
evenals nu als Minister van Koloniën (27 Aug.
187411 Sept. 1876), laatstgenoemde als Minis
ter van Oorlog (1 Februari30 September
1876). De heer Van Erp Taalman Kip was
bij het optreden van het tweede Ministerie-
Heemskerk uit het kabinet-Geertsema overgeno
men en 9tond van 16 Mei 1874Nov. 187 7
aan het hoofd van het Departement van Marine,
waarbij hij opnieuw werkzaam wezen zal.
Dat de heer Modderman benoemd is met het
oog op het aanhangige wetboek van strafrecht,
is zeker wel aan te nemen.
In de commissie, die dit ontwierp, had hij
zitting, en als Minister van Justitie kan hij
zeker op dat punt groote diensten bewijzen.
De groote man op dit oogenblik die van
Financiën is professor Vissering uit Leiden. Eer
tijds was deze de vooruitstrevende richting toe
gedaan en op staathuishoudkundig gebied de
hoogste autoriteit. Maar de professor is blijven
staan op datzelfde standpunt, en hij heeft de
nieuwe richting op (Economisch gebiedaiiet ge
volgd.
Die beide titularissen nu vertegenwoordigen
overigens het liberale element in het nieuwe
kabinet.
Wat den nieuwen Minister van Oorlog betreft,
wij weten alleen dat hij werkzaam was als
onderchef aan de vierde afdeeling van het Depar
tement van Oorlog, nl. artillerie, en dat hij sedert
21 October 1870 den kolonelsrang bekleedt.
Welke richting dit kabinet zal voorstaan, welke
kracht het zal uitoefenen, of het meer admi
nistratief dan actief te werk zal gaan dit zijn
alle vragen, waarop het onmogelijk is nu een
antwoord te geven. Eene verzameling van zulke
heterogene bestanddeelen is voor ons een raadsel.
Wij willen daarom wachten totdat zij optreden,
spreken en handelen.
En de Tweede Kamer zie dan toe, luistere
goed en lette op.
In ieder geval is er dan eindelijk een
kabinetis er eindelijk een einde aan de
noodlottige crisis, maar is nu de vraag drin
gender dan ooit: zal de liberale partij in de
Kamer nu eindelijk genoeg geleerd hebben, dat
aaneensluiting en samenwerking plicht is, wil
zij haar eigen graf niet delven?
Zij heeft nu tijd, om zichzelve te worden.
Er ligt nog een geheimzinnige sluier over de
voorstelling, die in den laatsten tijd werd ge
geven op parlementair gebied in ons vaderland.
Bij menig drama is een voorspel, maar ook
wel eens een naspel. Zal dit laatste ook hierbij
gegeven worden? Dit is het geval, waarop wij
zooeven doelden. Wij zouden het, werd het ge
geven in onzen geest, willen betitelenHerstel
van eer.
En daarmee hebben wij het oog op de ver
trekkende Miuisters en voornamelijk op den
Minister Kappeyne, die zeker meer verdient dan
een officiëel afgepast bedankje van de Kroon,
nu hij heengaat, terwijl diezelfde Kroon hem de
gelegenheid weigert zich te rechtvaardigen.
Wij hebben onzen lezers het is hun bekend
met opzet de verwarde en elkander tegensprekende
geruchten bespaard over hetgeeu er voor en
tijdens de crisis moet zijn geschied, maar toch
pleit het voor den vertrekkenden premier, dat
thans zijne heftigste bestrijders van voorheen, dé
Tijd en de Standaard, den handschoen voor hem
opnemen tegenover zijne quasi-vrienden, en tegen
over hun verklaringen van het tegendeel vol
houden, dat mr. Kappeyne van het begin af aan
zich den weg had afgebakend, dien hij bewan
delen wilde. Maar daarop vond hij niet den steun,
dien hij behoefde.
z/Bij de Kroon vond hij zoo schreef dezer
dagen een correspondent van het R. N.
steun noch sympathiein de Tweede Kamer
was de liberale partij verdeeld. Men had hem
gedwongen de regeering te aanvaarden, en nu
hij als hoofd van het Ministerie opgetreden was,
liet men hem los, op een oogenblik, waarin hij
juist den steun der liberalen het meest behoefde.
z/Nu kan men vragen waarom hij niet zelf
in het debat over de Kanalenwet optrad waarom
hij zijne plannen omtrent herziening der Grond
wet niet in de Kamer openbaarde maar
inen vergete niet, dat zijne verhouding tot de
Kroon moeilijk was. Waarlijk, het zou kunnen
blijkendat mr. Kappeyne ernstiger is geweest,
dan menigeen dacht dat hij wezen kon."
En toch roepen velen//hij is niet serieus
geweest." Wat kon hij tot weerlegging daarvan
beter doen dan opening van zaken geven, bloot
leggen wat er voorviel. En tot wie anders
moest de heer Kappeyne zich daartoe wenden
dan tot de Kroon
Bij het beoordeelen van de daden van liet
vertrekkend kabinet sla men het oog op dit feit
maar ook op de verliezen, die het leed iu den
dood van de heeren De Roo en Van Bosse en
op den verlammenden invloed, dien een en ander
op den gang van zaken moest uitoefenen.
Maar ook een quaeslie van eer is in het spel,
die nog opgelost moet worden. In het dage-
lijksch leven weigert men een beschuldigde niet
zich te verdedigen en geeft men hem daartoe
de middelen.
Het is hier geen politieke quaestie. AI gold
het een vertrekkend Minister Heemskerk of
Van Lijnden, dan zouden wij de eersten wezen
die aandrongen op gerechtigheid. Dat alleen
verhoogt een volk.
Wie zal den moed der overtuiging bezitten
dit in onze Vertegenwoordiging luide te ver
kondigen Hij zon aan het vrije volk van
Nederland een grooten dienst bewijzen.
En zoolang dit niet is geschied, zoolang de
heer Kappeyne zich niet heeft kunnen verdedi
gen, heeft niemand het recht hem hard te vallen,
en betuigen wij ons leedwezen dat hij is heen
gegaan.
Het Zuiden, het anti—revolutionaire blad in
onze provincie, doet ons tegenwoordig de twij
felachtige eer aan van ons te bestrijden. Ons
dacht, dat wij voor dit uitverkoren blad in
de oogen zijner geestelijke beschermers zoo ver
boven ons verbeven te slecht waren, om
met ons in debat te treden.
Wij voor ons zijn volstrekt niet meer gesteld op
polemiek met de heeren van Het Zuiden, want
het standpunt, waarop elk onzer staat, is zoo
verschillend, dat wij toch nooit tot elkander
kunnen komen. Bovendien wordt zulk een strijd
voor het pubiiek al zeer vervelend en zou mis
schien alleen dienst kunnen doen als reclame.
Maar allerminst willen wij mannen weer
leggen, die, zooals de heeren van Het Zuiden,
oneerlijk en onzedelijk genoeg zijn niette
genstaande zij zich zeiven het brevet van braaf
heid uitreiken om valsche redeneeringen te
bouwen op valsche gronden.
De redactie van Het Zuiden levert n. 1. een
artikel over de woorden „eene zee van ellende,"
door ons gebezigd in ons antwoord aan den heer
Van Sloten.
Zij gebruikt die woorden op zich zei ven, zon
der ze in het verband te laten, waarin wij ze
bezigden zij doet dit met opzet, om daardoor
ons te kunnen beschuldigen van den heer Donner
als persoon te bestrijden en veroorlooft zich
dan een vraag als: „Is die heer Donner dan
zoo'n uitvaagsel des menschdoms een vraag
die wij zelfs niet ten opzichte van onzen erg-
sten tegenstander, laat staan, zooals zij, van een
partijgenoot zouden willen opperen.
Zoolang nu de redactie van het blad niet
de door haar van ons aangehaalde woorden
aan hare lezers te zien geeft geheel in het ver
band, waarin wij ze gebruikten, zoolang blijft
op haar de verdenking rusten van opzettelijk
te hebben willen misleiden, en verwondert het ons
niet, dat er hulp noodig is om haar blad in
stand te houden.
Want zoo zij die woorden had laten lezen
zooals wij die gebruikten, zouden hare lezers
dadelijk de valschheid harer redeneeriug heb
ben gezien en ontdekt, hoe die woorden doelden
niet op den lieer Donner zeiven, maar op de
eventueele gevolgen, die volgens den heer Van
Sloten uit zijne verkiezing zouden voortkomen,
n. 1. het bedanken van den heer Hamer en de
regeering der anti-liberale partij.
De heer Donner qua persoon kennen wij wei
nig, maar wat wij van hem weten heeft nooit
aanleiding kunnen geven tot zulke onkiesehe
redeneeringen als Het Zuiden ons toedicht.
De heer Donner ontvange hierbij dus de ver
klaring van ons protest tegen zulk eene onze
delijke uitlegging onzer bedoeling. Hij zal ver
trouwen wij beter willen en kunnen lezen
en beter zijn dan zij, die hem willen aanbevelen.
En de redactie van Het Zuiden verwondere
zich niet, wanneer wij voortaan geen acht meer
slaan op bestrijding van ons harerzijds. Waar
wij een enkele maal soms noodig oordeelen onze
lezers tegen haar geschrijf te waarschuwen, zoo
als met hare onedele woorden jegens onzen
burgemeester, daar doen wij dit om bijzondere
redenen, zooals toen, wijl men in Goes in een
strooibiljet haar geschrijf hielp verspreiden, maar
daar kan zij ons gerust zonder antwoord laten
wij van onzen kant zullen voor het vervolg
van hare betoogen tegen over ons geen notitie
meer nemen, om de hierboven aangehaalde redenen
niet alleen, maar ook omdat wij door haar hou
ding thans geleerd hebben hoe oneerlijk en on
oprecht zij is.
Staat van brieven verzonden door het post
kantoor te Goeswaarvan de geadresseerdeu
op de plaats van beslemming onbekend zijn.
Over het 2de kwartaal 1879.
Verzonden geweest naar
België.
1. J. Briel, Antwerpen. 2. Laboury, Antwerpen.