1879. N". 56.
Dinsdag 13 Mei.
i0) FEUILLETON.
M
Bij deze courani behoort een bijvoegsel,
Kiezerslijsten.
POSTERIJEN.
Vertrek der brievenmail naar öosl-indië.
Parlementaire beschouwingen.
LOTGEVALLEN EËi\ER JONGE VROUW.
■MM
GOESCHE
L'e uitgave dezer Courant geschiedt Maakdag-, Woensdag- en Vrijdagavond,
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binnen als bniten Goes, 1.76.
Afzonderlijke nommere 6 et., met bijblad 10 ct.
COURANT.
Gewone advertentiën worden a 10 ct. per regel geplaatst..
Geboorte- huwelijke- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen van 18 regels a 1.—.
Dienstaanbiedingen, niet meer dan i regels bedragende en contant betaald, 20 ct.
Bjj directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prj's slechts tweemaal berekend.
Agenten voor het buitenland zijn A. STEINER en HAASENSTEIN VOGLER, te Hamburg.
In ons land vervoege men zich voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau van NIJGH VAN DITMAR, en verder bij alle boekverkoopers en postdirecteuren.
bevattende de opgaaf der zomerdienstrege
ling op de spoorweglijn Eoozendaal
Vlissingen, die met 15 Mei in werking
treedt.
De BURGEMEESTER, VOORZITTER van het hoofd-
KIEsdistbict GOES, brengt bij deze ter kennis van
belanghebbenden, dat de KIEZERSLIJSTEN van al
de ONDERKIESDISTRICTEN bij hem zijn ingekomen
en dat deze ter secretarie zijn gedeponeerd, alwaar zij
dagelijks, met uitzondering der Zon- en Feestdagen,
van 's morgens 9 totnamiddags 2 uren, door iedereen
kunnen worden geraadpleegd.
Goes, den 10 Mei l->79.
De Burgemeester voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
Via MARSEILLE, 15 Mei,
Via NAPELS, 18 Mei, allen 6.17
Via AMSTERDAM, 23 Mei, 's avonds.
Via BR1NDIS1, 22 Mei,
De Fransche pakketbooteu doen Riouw, Banka
en Palembang niet aan
Het was zeker de 28e April 11. wel de meest
ongeschikte dag om langdurig te discussiëeren,
maar tevens was het wel een uitnemend oogen-
blik om verrassingen elkaar te bereiden. Waar
het Vorstelijk paar bij zijn intocht te 's-Hage
op t&Uooze manieren verrast werd, en zeker
ook de leden der Tweede Kamer wel in eene
aangename stemming waren, opgewekt door de
algemeene feestvreugde, daar meende wellicht
de regeering tegenover die leden onheusch te
handelen, zoo zij hun ook niet eens eene sur
prise bereidde.
Of zou wellicht de regeering gedacht hebben,
dat op zulk een feestdag de leden wel feeste
lijk gestemd zouden zijn en zij daardoor alles
zouden toestaan Wie weet, ja wie weet!
Door haar zelve opgeteekend.
Naar het Fransch van Octave Feuillet.
TWEEDE DEEL.
1878.
De buitengewone omstandigheden, waarin ik mij
bevind, brengen mij er toe om na vijf jaren mijn
dagboek te vervolgen. Ik kan van ondervinding
meêspreken nooit heb ik meer behoefte gehad, om
mijne gedachten den vrijen loop te laten en mijn
geweten te sussen. Ik wil nu eerst de voornaamste
gebeurtenissen, die mjjn tegenwoordigen toestand
tengevolge hebben, in mijne herinnering terugroe
pen en trachten de lichtzijde ervan te doen uit
komen, waaraan ik zooveel behoefte heb. Ik be
gin bovendien voorop te stellen, dat deze blaadjes
mettertjjd door een ander dan door mij gelezen
kunnen worden en daarom wil ik alles in 't ware
licht stellen.
Mjjn huwelijk had, zooals ik voorzien had op
denzelfden tijd plaats als dat van Cécileen wel
in 't kerkje van Louvercy. De heer en mevrouw
d'Eblis vertrokken reeds den volgenden morgen
naar Italiëwaar zij voor eenige maanden heen
gingen. Vijf of zes weken later vertrok ik zelf
met mijn man en schoonmoeder naar Nizza.
De gezondheid van mijn man baarde me in die
vier jaren, die we in dat heerlijke klimaat door-
brachten, de eenige ernstige bezorgdheid, die ik
kende. Ik kan niet zeggen, dat mijn gemoed altijd
zonder bezwaren en zonder zwaarmoedige herinne
ringen was en dat ik me altijd even goed kon
houden, als ik mg voorgesteld had. Het lijden
komt niet slechts in éenen vorm voor, zooals wjj
maar al te veel denkener is geluk in het lij
den in den vorm van plichter is toewijding,
er is opoffering; dat treft men ook, naar men zegt,
zelfs in 't martelaarschap aan Wat het laatste
Eene Nederlandsche regeeriug is ook zoo ver
niet verheven boven het alledaagsche, om het
vistchen op getij uit het oog te verliezen. En
dat er een afspraak was gemaakt bleek duide
lijk genoeg, toen alleen de Minister van Wa
terstaat achter de groene tafel verscheen. Maar
onaangenaam was voorzeker de verrassing, die
haar toen was bereid, dat hare surprise nl.
den leden zoo slecht beviel.
De 56 aanwezige heeren waren door al het
feestgedruisch nog niet eens zoo meegesleept en
opgewonden geraakt om het ernstig wikken en
wegen na te laten; integendeel, men scheen zelfs,
misschien wel als gevolg van overwegingen bij
de feestviering over het uitgeven van geld, de
financiëele zijde der quaestie dadelijk in het
hoofd te hebben. Nauwelijks had de voorzitter
in volle waardigheid gezegd:
ii Sedert eenigen tijd ie verslag uitgebracht over
het wetsontwerp tot aanleg tn verbetering van
«enige werken ten behoeve der binnenlandtche scheep
vaart. Ik stel voor de beraadslaging over dit
wetsonhoerp aan de orde te stellen op Maandag
a. s. te i uur," ot de heer Van Naamen van
Eemnes was reeds, na 36 woorden juist
geteld gesproken te hebben, geheel en al
in onze financiën verdiept. De quaestie liep dan
ook over eenige millioenen, en de geachte af
gevaardigde uit Zwolle zou het bedachtzame
en verstandige financiëele politiek gevonden
hebbenhet wetsontwerp te laten rusten.
Een ander afgevaardigde zou liever eerst de
middeleu aanwijzen. Hij was niet van meeni'.ig,
dat onze financiëele toestand van zoodauigen
aard is, dat wij den moed niet zouden moeten
bezitten om over te gaan tot de behandeling
van zulk een wetsontwerp. Hij, de heer De
Jong, was volkomen overtuigd dat ook dan,
wanneer er ia de financiëele krachten van ons
land, tengevolge van voorbijgaanden stilstand
in haodel en nijverheid of van lage prijzen van
onze landbouwproducten, een schijnbaren achter
uitgang zou bestaan, dit allerminst een spoor
slag zou moeten zijn om openbare werken te
staken, die strekken moeten tot vermeerdering
aangaat, daarvan is bij mij geen sprake geweest.
Eene taak echter als de mijne wordt niet zonder
moeite en strijd vervuld; de teederste en meest
beminde vriendenhand kan in éen dag een van
natuur onstuimig gemoed, dat door het ongeluk
verbitterd is, niet bedwingen en genezenmaar
bijna goddelijk is de vreugde, wanneer men zulk
«en gemoed aan het verzet en aan den twijfel
kan onttrekken en het langzamerhand geheel en
al gezuiverd van onder een verwoest lichaam ziet
te voorschijn komen en het ziet wedergeboren wor
den en herleven tegen alle verwachtingen in. Tegen
over tranen, in deemoedige oogenblikken geschreid,
weende ik zoo dikwijls van geluk en dankbaarheid
naarmate ik mijne pogingen meer beloond zag
Ook kwam er een tijd, waarop ik slechts even lachende
mijn vinger hoefde optesteken om de vreeseljjke
boosheid, waaraan mijn arme Roger zich over kon
geven, terstond te doen bedaren. Ik moet er bij
zeggen, om me niet al te veel te verheffen, dat
de eer van dit wonderwerk niet alleen aan mij
toekomt; want van de geboorte van mijn dochtertje
af verzoende haar vader zich geheel met den goe
den God.
Toen ik in bigde verwachting waskwamen
Cécile en baar man eenige dagen bij ons in de
Villa der palmen, waar wij woonden, doorbrengen.
Ik had in stilte opgezien tegen het oogenblik, waarop
ik den heer d'Eblis zou weêrzienmaar de groote
gebeurtenis, die voor de deur stond maakte mij
bijna onverschillig voor zijne tegenwoordigheid, of
ik meende ten minste dat het zoo was. Ik vond
bem bovendien tegenover mij in zijn manier van
doen zoo koel, dat ik begon te denken dat hij
iets tegen mij badwas hij ontevreden over Cécile
en verweet bij mij haar te mooi geschilderd te
hebben, toen hij mij geraadpleegd had Zekere
nieuwe, nauwelijks merkbare verandering in zijne
houding tegenover zijne vrouw verwonderde mij
bij scheen niet meer in zulk eene mate onder hare
bekoring te staan. Ofschoon altijd uiterst beleefd,
had hjj, wanneer hij met baar sprak, iets eentonig
spottends in zijne stemhij scheen soms met ver
van ouze welvaart. De Minister van Waterstaat
trachtte echter aan die overwegingen een einde
te maken. Hij herinnerde, dat het eenigen tijd
van den voorzitter een half jaar beteekende.
In het voorjaar van 1878 toch werd de bewuste
voordracht ingediend en in het najaar was het
onderzoek afgeloopen. De regeering verlangde
de behandeling thans, ja eischte die, want uit'
stel van de behandeling was onaannemelijk.
Zoo op eens had dus de discussie een ernstig
karakter gekregen. Nauwelijks hadden twee
sprekers zich tegen het voorstel van den voor
zitter verzet, of de Minister stelde het dilemma
haar voorstel aannemen of de regeering gaat heen.
In de volgende zitting, die van I Mei, waar
bij opnieuw het voorstel van den voorzitter
werd behandeld verzachtte de Minister van
Waterstaat die woorden eenigszins.
Maar toch hield hij vast aan de verklaring,
dat de regeering recht had om zoo te han
delen, waar het eene voordracht der regeering
gold, die sedert lang in staat van wijzen is,
en die men op het punt stond terzij te schui
ven. De regeering achtte de behandeling daar
van dringend noodzakelijk. En zoo gebeurde
het ten slotte, dat men het voorstel van den
voorzitter met eene meerderheid van 16 stem
men aannam.
En thans, nu het ontwerp iu behandeling is,
geldt de groote vraag wat eerst nuttige wer
ken tot stand brengen, en dan de middelen tot
dekking der uitgaven zoeken, of omgekeerd.
Er ligt wel veel waars in hetgeen mr. Fan
Eek o. a. sprak
„Maar wat wil men dan toch met het uit
stellen van eene nuttige zaak, als die het
draagvermogen der natie niet zal belemmeren
Dan komt de zaak daarop neêr, dat men wil,
dat er geene gewichtige maatregelen, die groote
uilgaven veroorzaken, zullen genomen worden,
of er moet eene financiëele, eene belastingwet
naast staan.
„Heeft men dat vroeger ooit gevraagd Heeft
men dat gevraagd bij de onderwijswet, of bij
de spoorwegen, of bij zoovele andere gewichtige
veling te luisteren naar bare phantastische verhalen,
die zij van de reis deed naar haar willekeurig
dooreengehaspel van namen, zaken en omstandig
heden, naar hare wjjsgeerige opmerkingen, die naar
niets geleken, en naar haar aardig gesnap als dat
van een ekster. Maar meneer De Louvercy, wien ik
mijne ongerustheid meedeelde, verzekerde mij dat
de commandant d'Eblis integendeel meer dan ooit
op zijne vrouw verzot was, doch dat hij zich wel
licht een beetje bang maakte als hij haar zoo zag
schitteren, boven allen uitblinken en door een ieder
bewonderd, doch dat was ook alles. Ik dacht er
verder niet meer aan bovendien was ik toen te
gelukkig en had ik het te druk met mijn aan
staand moederschap, om mij veel met andere dingen
bezig te houden.
We waren van plan op het einde van Mei Nizza
te verlaten en den zomer te Louvercy door te
brengen daar mijn man zich ten sterkste tegen
het idéé om te Parijs te gaan wonen, verzette.
Doch de doctoren vreesden, dat ons verblijf op het
land in het vochtige Normandische klimaat hem
kwaad zou doenop hun raad besloten wij in
't Zuiden te blijven, totdat zijne gezondheid niets
meer te wenschen overliet. De twee volgende ja
ren waren voor mjj vol kalm geluk. Grootma be
zocht ons twee of driemalen mijne schoonmoeder
was bijzonder teêr en lief voor mij dan nog
mijn dochtertje, wier geboorte, zooals ik gezegd
heb, maakte dat mijn man zich met het leven
verzoende en zich aan mij meer hechtte. Hij
had zich met ijver op zijn werk toegelegd, waarbij
ik hem in de nederige betrekking van secretaris
ter zijde stond, terwijl ik zoo goed mogeljjk de
documenten schifte, waaraan de heer d'Eblis ons
geen gebrek liet, uittreksels maakte en zoo netjes
mogelijk zijn onleesbare hanepooten overschreef.
De levendige en innige vriendschap, die hij den
heer d'Eblis ingeboezemd had, was voor mij geen
geheim meer, zooals ik beken het zij voor
heen was, toen hij slechts zijne gebreken liet zien
maar sedert hij niet meer gelooft, dat hij tot een
afgezonderd levenzonder liefde on zonder toe-
uitgaren, vroeger gedaan?
//Zoo'niet, waarom dan nu?
„Gaat eens na, M. H., de gevolgen van deze
redeneering. In het vervolg zouden dan door de
regeering geene voorstellen meer gedaan mogen
worden, die financiëele bezwaren veroorzaken
of eene belastingwet zou er moeten naast ge
plaatst worden. Maar dan maakt men het re-
geeren onmogelijkwant is de eene of andere
Minister met dergelijke zaak gereed, dan is de
Minister van Financiën maar niet zoo dadelijk
gereed, om er eene belastingwet naast te leggen."
Maar toch, aan den anderen kant dient wel over
wogen, naar ons gevoelen, voor men de natie
een schuldenlast van 30 millioen oplegt. Het
overleg tusschen de Ministers onderling moet
een gezichtspunt kunnen openen ten opzichte
der financiëele quaestie.
Gelukkig dan ook, dat de Minister van Fi
nanciën in dezen niet pessimistisch is gestemd,
en in de zitting van den 6 Mei de volgende
woorden ten slotte uitsprak
//Acht-men de voorgestelde werken te groot
of overbodig, meent men dat het illusiën zijn
wat voor het welzijn van het land van die
werken verwacht wordt; welnu, ieder, die daar
van overtuigd is, stemme deze wet af. Maar
men doe het niet op grond, dat de Nederland
sche Staat de uitgaaf niet zou kunnen lijden:
Ik herinner mij, dat ook in ongunstige tijden,
en dan soms het meest, dat ook dan, wanneer
de welvaart tijdelijk aan het tanen was, de
nationale wakkerheid hier te lande liet hoofd
heeft opgehouden. Ik herinner mij, dat men
voorheen ook in donkere dagen niet heeft ver
saagd, maar is blijven werken, overtuigd dat
ua den dag van heden de dag van morgen
kwam, die de inspanning beloonen zou. Gaan
ook wij op onze beurt voort met beradenheid,
zonder luchthartigheid, maar zonder angstval
ligheid tevens, op den toestand dien wij
zoodoende aan het land bereiden, zal een vrij
wat andere term passen dan die van noodlottig
Ons dunkt dit is het juiste standpunt, waarop
wij ons moeten plaatsen.
komst, gedoemd is, zijn zijne voortreffelijke hoe
danigheden in allen glans weêr te voorschijn ge
komen. Hij herkreeg zelfs zijne vroolijkheid weêr,
die ik in de eerste maanden van ons huwelijk
volstrekt niet bij hem gezocht had. Streelend was
voor mjj de gedachtedat ik niet vreemd was
aan al die veranderingen.
Maar 't geen me meer goed deed dan al het
overige, was het volmaakte vertrouwen dat hij in
mjj stelde. Ik had tegen mezelve gezegd, toen
ik hem trouwde, dat de wereldsche vermaken voor
mij voorbjj waren en ik was geheel besloten er
afstand van te doen bet paste mij niet aan ge
noegens deel te nemen, die mijn man niet kon
deelen. Maar wel verlangde hij, dat ik zjjne moe
der vergezelde naar enkele bijeenkomsten der
Fransebe en vreemde kolonies, die om ons heen
dwarrelden. Ik maakte van die permissie geen
misbruik maar bet deed me genoegen er gebruik
van te kunnen maken, zoodat ik ook eens iemand
bij mij kon ontvangen. Natuurljjk werd ik door
enkele onzer gasten «n buren ook blootgesteld aan
die zekere beleefdheden en vleierijen, die men tot
iedere vrouw richt, die met een redeljjk goed uiter-
ljjk of met een rappe tong begaafd is. Een ver
minkte, zwakke echtgenoot kon aan die betui
gingen een schijn van aanmoediging geven. Ik
stelde er die kalme teruggetrokkenheid tegenover,
waardoor een vrouw gemakkelijk aan de wereld kan
doen verstaan, dat zij niet voor alle genot te huis is.
Mjjn echtgenoot, die goed uit zijn oogen kijkt en
best begrijpt wat er is, sprak lachende met mij
over die ellenden hij was er trotsch op door zijn
blind vertrouwen mij te toonen, hoezeer ik in zijne
achting stond en er geen schaduw van eenig wan
trouwen bij hem was. Ik was hem er dankbaar
voor maar zijn vertrouwen scheen mjj wel eens
wat te groot toe, omdat het mij iu groote onge
legenheden bracht, die ongelukkig met het zwaarste
verdriet in mijn leven in verband staan.
(Wordt vervolgd.)
WWÊÊÊÊL