L879. Nü. 44.
Zaterdag 12 April.
66ste Jaargang.
FEUILLETON.
Bij dit nummer behoort een Bijvoegsel,
bevattendekerkelijke zaken en onderwijs,
een ingezonden stuk van den heer J. S.
Roosma, de credietvereeniging, de familie
der snippen en der piepers van dr. L.
Posthumus en inhoud van tijdschriften.
Maandagavond, 2en Paaschdag, zal geen
nommer van dit blad verschijnen.
KLEINE ATTENTIES.
LOTGEVALLEN EENER JONGE VROUW.
OFFICIEELS MEDEDEELINGEN.
GOES, 11 Apriï~187A
GOËSCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag-, Woensdag- en Vrijdagavond,
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, 1.75.
Afzonderlijke nommers 5 et., met bijblad 10 et.
COURANT.
Gewone advertentiën worden a 10 et. per regel geplaatst,.
Geboorte- huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen van 1—8 regels a 1.
Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20 et.
Bg directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prjjs slechts tweemaal berekend.
Agenten voor het buitenland zijn A. STEINER en HAASENSTEIN VOGLER, te Hamburg.
In ons land vervoege men zich voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau van NIJGH VAN DITMARen verder bij alle boekverkoopers en postdirecteuren.
Het is koud in de natuur. De vrieudelijke
Paasehzou schijnt slechts ter loops, en dan nog
wordt de warmte barer stralen bekoeld door
den scherpen wind.
De lente, die wij zoo gaarne met vrouwe
Maria Fan Ackeren zouden willen toeroepen
„Welkom, welkom, blijde Lent',
Welkom in uw bloementent
Ieder plantjen voelt uw zegen,
Ieder kruidjen juicht u tegen.
Alles zingt, uw komst ter eer
Veld en akker tooit zich weer
In den dos van 't zomerleven.
'k Zie het speelziek windjen zweven,
Dartlen om de klare vliet,
Die de zwaan verfrissching biedt."
die lente is dor.
Al wat ontluiken kon slaapt nog gerust. Waar
gij buiten uw blik ook slaat, nergens ontwaart
gij dat liefelijk, schoon herleven, dat ons ver
rukt, dat ons verwarmt, dat ons verheft tot
innige waardeering van de grootheid der natuur.
De knopjes ziju nog gesloten, de boomen
staan nog kaal, 'tis alles als 't ware dood.
Het wacht op warmte, op gloed.
Daardoor zullen de sluimerende krachten ont
waken. Dan zal er nieuw leven komen in het
geen nu dood schijnt, en ga dan naar buiten,
o mensch! om de wonderdoende kracht te leeren
kennen der verkwikkende warmte, der heerlijke
zonnestralen. Gij behoeft daarvoor geen plant
kundige, geen natuurvorscher te zijn.
Aanschouw slechts wat gij zien kunt; adem
in de frissche geureu en het ia of hetgeen met
de natuur voorvalt ook op u zeiven invloed
heeft; ook gij zult nieuw leven in u voelen
ontwaken. Sla het gade en gij ontdekt schoone
wonderen; luister aandachtig, want honderden
Door haar zelve opgeteekend.
5 JULI.
Van morgen beu ik na een bijna slapeloozen
nacht, met het krieken van den dag opgestaan, dat is
te zeggen om zeven uurik besloot eens iets bij
zonders te doen. Ik nam mijn heiliggesloten
dagboek onder den arm, mijn kleinen parasol in
do eene hand, in de andere mijn bamboezen schrijf-
étui, dat alles bevat wat men voor schrijven noodig
heeft, en stilletjes verliet ik den noordertoren door
de zuiderpoort. Tegenover die poort is eene groote
laan in die laan vindt men aan den linkerkant een
kronkelende dreefaan 't einde vau die dreef is
een priëel en in dat priëeel een beeld van Flora,
Céres of Pomona, plus een houten tafel en drie
stoelen, 't Is een bekoorlijk plekje, vooral op een
mooien zomermorgen als deze. Het is er goddelijk
half donkerde blaren vallen over elkander en
kruisen zich en vormen een dicht netwerkdat
op zijn best een streepje van den blauwen hemel
doorlaat. De zon werpt hier en daar eenige lichte
strepen op het zand op de stoelen en op de
schouders der godin, eenige stralen, die door de
geschilderde ruiten eener kerk schijnen door te
dringen. Een aangename geur van oranjebloesem
vermengt zich met dien der rozen en der witte
trossen der acacia'senom 't geheel voltallig
te maken, hoort men uit een regenbak, dien men
niet ziet, het zachte gemurmel van de kleine beek,
stemmen zullen u spreken van verjongd leven,
van nieuwe krachten, van eene blijde toekomst.
Hoe jammer, dat die stemming niet uw Paasch-
feest kan verhoogeu Zij passen zoo goed bij
elkaar. Beide zeggen hetzelfde, beide herhalen
hetzelfde refrein, dat ons leert: hoe er altijd
nieuwe krachten, nieuwe machten werken om
nieuw leven te scheppen; maar vooral: hoe warmte
en gloed de levenwekkende elementen bij uit
nemendheid zijn. En denken wij dan aan ons-
zelven, aan onzen eigen kring.
Is het daar altijd lente, altijd geurig, nooit
dor of koud?
Wie durft het eerste erkennen, wie het laatste
tegenspreken
Wat waaien er ook boven onze hoofden tal
van ijskoude winden, in grooten en kleinen
kring, die ons het leven en den omgang zoo
koel maken, die beletten dat de koesterende
stralen van zoo menig verwarmend zonnetje
doordringen
Wat verharden wij ons vaak niet als met
een ijzeren pantser, gesmeed uit haat, vijandschap,
eigenbelang en duizend andere stoffen
Zouden wij er slecht aan doen, als wij politieke,
godsdienstige en allerlei scheidsmuren eens wat
omverhaalden zoo niet geheeldan toch zoo
veel dat zij laag genoeg waren om erover
heen te reiken, teneinde elkaar zoo de hand
te drukken
Neen, de wereld zou er wezenlijk niet om
achteruitgaan. Integendeel. En aan ziende
over die muren, zouden wij wellicht bij vriend
en bij vijrnd nog zoo menig bloempje zien
treuren, dat, evenals nu in deze lente, wacht
op de koesterende stralen van een zounetje,
teneinde te ontluiken en zijne heerlijke geuren
te verspreiden. Wat zegen zou dat alles teweeg
kunnen brengen
En als wij zeiven 't dan iu onze macht had
den om dat zonnetje te ontstekenals wij zei
ven door kleinigheden eens al dien zegen konden
bewerken, wat zouden wij dan doen? Dan
zouden er echte practische menschen zooals
de wereld ze liefst noemt onder ons wezen,
die dadelijk gingen rekenen, wat dat ontsteken
zou moeten kostenDan zouden er andereu
wezen, wier harten nog niet vatbaar waren om
die gewaarwording tot gelukverspreiding op te
nemen, en die zouden lachen om zulk een streven.
Maar dan zouden er tevens nog zijn, die zich
die den vijver der zwanen vult, en die hier langs
loopt, men weet niet hoe.
Men weet niet zeker, waarom mejufvrouw Char
lotte d'Erra dit heerlijke plekje gekozen heeft om
er een verslag te schrijven van 'tgeen haar gister
avond overkomen is. Wellicht heeft zij een een
voudig voorval uit haar jonge meisjesleven rijkelijk
in goud en bloemen willen vatten, daar het, zoo
God het in zijne goedheid behaagde, de eerste blad
zijde zoude kunnen worden van het leven eener vrouw.
Gister, na den eten, hebben we ons, volgens
onze dagelijksche gewoonte, in den tuin van 't
kasteel verspreid, om de frissche avondlucht, ver
mengd met bloemen- en sigarengeur, in te ademen.
De heer De Louvercy rookte en strekte zich op
zijn lievelingsbank midden in de kussens, waarmeê
wij hem overladen hadden, uit. Cécile, altijd nog
even onbewegelijk als eene ster, kreeg op eens
den ongelukkigen inval om met de kruk van haar
neef te spelen. Eerst bekeek ze haar stilletjes
toen maakte ze zich er eigen meê en gebruikte
haar om haar eerste les in 't jagen te nemen.
Heur vader had haar dezer dagen een klein geweer
gezonden, waarmee zij van plan is de geheele plaats
van konijnen en eekhorentjes te zuiveren. Intus-
schen oefende zij zich met deze kruk in 't dragen
der wapenen en 't schouder geweer!, in 't onder
schot brengen van denkbeeldige konijntjes, voor
gesteld door de heeren Henri en Bené De Valnesse.
Ik zag echter den heer Hoger pijnlijk de wenk
brauwen fronsen en den commandant d'Eblis op
zijn snor bijten ik wierp Cécile een strengen blik
toe maar 't was moeite te vergeefs. Aangemoe
digd door de gulle bewondering harer twee aan
bidders, ging ze te ver met hare zotheid door de
te verheven achtten om met kleine attenties zich
te bemoeien.
O zijn wij niet vaak te groot iu onze op
vatting van geluk te bevorderen, en kleingees
tig bij het betrachten van het kleine? Slaan
wij den blik soms niet te ver, en willen wij
niet te veel op eens Allerlei vereeuigingen
getuigen van ons streven om volksgeluk, wel
vaart op verschillende wijzen te bevorderen,
maar hoe kwijnend is vaak haar bestaan
En middelerwijl letten wij te weinig op klei
neren kring, op andere middelen, die voor de
hand liggen. Het is vaak de schuld van eigen
eerzucht, want zonder de goedgezinden te na te
komen, vaak streeft men, quasie om geluk voor
anderen te verspreiden, naar eigen roem en eer.
En voor dezulken is het bewijzen van kleine
attenties, die zoo liefelijk zijn, zooveel kunnen
doen tot veraangenaming van het leven, van
zoo weinig beteekenis, want slechts in kleinen
kring worden zij bekend en het grootste loon
is de dankbare blik van hem of haar, wien men
ze bewees. En rijk behoeft tneD, Goddank
niet te zijn oin ze te betrachten, wat wij een
grooten zegen noemen.
Zij liggen in ieders bereik. Ze u aanwijzen
kunnen wij niet, want o, ze zijn zoo verschil
lend van aard, ze zijn zoo veelkleurig als de
bloemeu op de aarde.
Wien gij ze bewijzen moet? Ieder, ieder.
Uw naasten buurman heeft er evenveel behoefte
aau als de verst afwonende, uw grootste vriend,
zoowel als uw ergste vijand.
Uw eigen gevoel zal het u zeggen, wat en hoe
gij doen moetwanneer gij slechts eerst het ont
vankelijk hebt gemaakt voor het juiste begrip
wat het zegt kleine attenties te ontvangendan
zult gij zelf ze leeren bewijzen. Oschat ze
niet te laag. Door een geringe daad toovert
gij een gelukkigen glimlach op menig gelaat,
waarop de smart diepe groeven achterliet, en
zoo menig hart wordt er door verkwikt.
In die betrachting konden wij een wedstrijd
openen. Wien in het bewijzen van kleine attenties
het minst zich stoort aan bestaande veeten, wien
de liefste bewijzen kan, en wien daarbij op de
meest kiesche wijze te werk gaat, moet de eere
pal m worden uitgereikt. Zou dit niet veel den
hevigen strijd verzachten, die nu vaak gestreden
wordt? Zal dit niet veel kunnen bijdragen, om
geslagen wonden te heelen, en te voorkomen,
dat er nieuwe ontstaan
kruk onder haar arm te brengen en te beproeven
om, met éen been in de lucht, evenzoo te loopen
als haar verminkte neef. Ze deed op die manier
eenige passen door den tuin, in vollen ernst en
zonder een schaduw van moedwil, eenvoudig om,
zooals zij zeide, te zien of dat zoo moeielijk was.
De heer Hoger deed of hij glimlachtemaar aan
zijn voorhoofd kon men zien dat hij toornig was.
Ik merkte zulks en liep naar Cécile cm haar
te waarschuwen maar de heer d'Eblis was mij
voor. Hij liep snel op haar toe en zeide haar fluis
terend, doch driftig, eenige woorden, die ik niet
verstond. Maar ik hoorde heel goed, wat Cécile
hem antwoordde
nAltijd lessen!
n Deze is wel verdiend, zou ik zeggen, zei de
heer d'Eblis."
Zij scheen getroffen en een oogenblik streed ze
met haar duiveltje en haar engeldaarna ging ze
met versnelde schreden naar huis, zette de kruk
zachtjes tegen de bank en, na een takje jasmijn
van het lofwerk, dat om het venster zat, getrokken
te hebben, nam zij eene bekoorlijke houding aan
om het in de jas van den heer De Louvercy te
steken, terwijl ze zeide
«Laat ik u eens met bloemen versieren, neef!"
De heer Hoger trok de bloemen uit hare han
den en wierp ze op den grond
«Ge zijt zot", zeide bij.
Terstond stond hij op, groette mij even en ging
naar zijn kamer.
Zoodra hij weg was, vouwde Cécile de handen
en haalde de schouders op
nEr zijn sommige oogenblikken, waarin ik
dood zou willen zijn, riep ze uit."
Er zijn reeds zoovele punten van verwijde
ring mocht dit een punt van aanraking wor
den In het bewijzen van die attenties ligge
onze groote macht, die tevens onze kracht ver
sterken kan tot handhaving van eigen beginse
len en tot waardeering van anderer gevoelens.
Wij vragen daarbij* immers niet naar verschil
punten wij jagen slechts een ideaal na om op
deze wereld, waar toch reeds zooveel guurs en
kils ons omgeeft, wat meer warinte brengen.
Dan zal de zon doorbreken, die ons daarbij
helpen moet.
De natuur zij onze leermeesteres in deze dagen.
Nog wellicht een korten tijd en zij prijkt in
haar schoonste kleed, in jeugdigen bruidstooi.
De zon breekt reeds door die hare krachten
moet wijden aan het volmaken van dien tooi.
Zij wor.ie ons zinnebeeld in het bewijzen
van kleine attenties
Dit jaar zullen zes jongelingen na afgelegd exa
men als scheepsklerk kunnen worden aangesteld.
De jongelingen die tot dit examen, hetwelk in de
maand Augustus zal plaats hebben, wenschen te wor
den toegelaten, moeten zijn Nederlanders, en op den
lsten Januari 1879 den ouderdom van 15 jaren hebben
bereikt, doch mogen hun 18e jaar nog niet zijn in
getreden alzoo komen alleen in aanmerking zij, die
geboren zijn in de jaren 1862 of 1863.
Woensdag 30 April zal de zangvereeni-
ging van de Afdeeling Goes der Maatschappij
tot bevordering van Toonkunst in dit seizoen
haar laatste, het zoogenaamde Meiconcert, geTen.
Daarbij zal, met medewerking van eenige so
listen, het prachtige oratorium van Mendels
sohn-Barthotdy Paulas" worden uitgevoerd.
Wissekerlte. In deze gemeente heeft
de lijst van inschrijving voor de watersnoodlij
denden in Hongarije opgebracht de som van f85.
De heffing voor den hoofdelijken omslag
te Middelburg zal voor 1879 bedragen 286/ioo
pOt. van het belastbare inkomen. Het kohier
is vastgesteld op een bedrag van ƒ71941,395
over 1878 werd 29i/iqo pCt. geheven.
Aan aandeelhouders der Middelburgsche
maatschappij van stoomvaart (MiddelburgRot
terdam v. v.) zal over 1878 uitgedeeld worden
206 per aandeel, zijnde 128 uit bet saldo
der exploitatie-rekening en 78 uit de renten
der reservekas. MCt
Op 't zelfde oogenblik liet ze zich op de bank
vallen, verborg het hoofd in de handen en we
hoorden haar snikken. De heer d'Eblis wisselde
met mij een blik van verslandhouding en een glim
lachje hij boog zich naar Cécile over en zeide;
Komaan, mejufvrouw! u trekt u dat te veel
aan Voor zoo'n kleinigheid zoo'n kinder
achtigheid Nu, voegde bij er bij, terwijl hij
het takje jasmijn opraapte, wilt gjj dat ik uw
bloempje draag Geheel in tranen gaf ze te ken
nen dat zij het wel wildetoen lichtte ze haar
hoofdje een weinig op en zeide, lachende door hare
tranen heen, tegen den heer d'Eblis:
«Atjjd toch een vader voor mij!"
We verwijderden ons een beetje, opdat zjj op
haar verhaal zou komen. Al de gasten van me
vrouw De Louvercy wandelden hier en daar in
groepjes, fluisterend met elkander sprekende, als
doordrongen van de schoonheid van den avond,
die zacht en prachtig was. De schitterende maan
scheen over den uitgestrekten hof met hare heldere
klaarheid er lag een zilveren waas over den vijver,
in welks midden de twee groote zwanen onbewe
gelijk in hun sneeuwwit kleed sliepen. Terwijl
de heer d'Eblis en ik enkele onverschillige woor
den wisselden, liepen we heen en weêr tussehen
den vijver en de eerste boomen van de laan, in
welker midden bij al dat licht de duisternis bleef
heerschen als in eene kerk bij middernacht. Na
een oogenblik stilte, zei ik tegen den heer d'Eblis:
«Een zoo zacht en vredeademend tooneel moet
een scherp contrast vormen met uwe herinneringen,
aan den oorlog, niet waar, commandant
Hij bleef staan