65sle Jaargang. Verordening voor het Gasthuis. Zij, die zich tegen 1 Januari op w** de Goesche Courant abonneeren, ontvangen de dit jaar nog verschijnende nommers kosteloos. In het belang van hen, die adverteeren, geven wij nu reeds kennis, dat aanstaanden Woensdagavond geen nommer van ons blad verschijnt. Kennisgeving Sluiting der Jacht op klein Wild. De Commissaris des Konings in Zeeland, VERKOOP van BOOMEN. Verordening voor het Burger- nik Armbestuur. POSTERIJEN, goeschë De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag-, Woensdag- en Vrijdagavond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, 1.75. Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 et. courant. Gewone ad verten tien worden a 10 ct. per regel geplaatst. Geboorte- huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen van 18 regels a 1. Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende cn contant betaald, 20 ct. Bjj directe opgaaf van driemaal plaatsing dorzelfde advertentie wordt de prjjs slechts tweemaal berekend. Agenten voor het buitenland zijnA. STEINER en HAASENSfEIN VOGLER, te Hamburg. In ons land vervoege men ziob voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau vaa NIJGH VAN DITMAR, en verder bij alle boekverkoopers en postdirecteuren. Gezien het besluit van Gedeputeerde Staten van 13 December 1878, no. 115 Gelet op art. 11 der wet van 13 Juni 1857 (Staats blad no. 87) j Maakt bekend, dat de sluiting der jacht op klein, wild, ook met schietgeweer, met uitzondering van die op houtsnippen, in de provincie is bepaald op Dinsdag 31 December 1878, met zonsondergang, en dat het tijdstip van de sluiting der jacht op houtenippen en waterwild nader zal worden vastgesteld. Deze kennisgeving zal in het Provinciaal blad ge plaatst, en afdrukken in plano zullen aan de gemeente besturen ter aanplakking gezonden worden. Middelburg, 16 December 1878. De Commissaris des Konings voornoemd, W. SIX. OPENBARE VERGADERING van den BAAD der GMMEIMltTM GOK8 op MAANDAG den 23 DECEMBER 1878, des avonds te balf acht uren. Goes, dea 19 December 1878. De Secretaris, HARTMAN. Punteu van behandeling: I. Mededeelingen, ingekomen stukken. II. Rapport omtrent de geloofsbrieven van den heer J. J. Ochtman. III. Eigendom van het fond-kapitaal der bank van leening. IV. Depót van bet kasgeld van het Burgerlyk Arm- bestuur. BURGEMEESTER cn WETHOUDERS van GOES brengen ter kennis van belanghebbenden, dat door hun college bij hoogste inschrijving zullen worden verkocht: Zeven boomen, staande aan het zoogenaamde Bekaf, tegenover de Koebarrière. De inschrijvingsbiljetten moeten voor of op Zaterdag den 28 December 1878, middags te 12 uren, ter Secre tarie zijn ingeleverd, alwaar tot dien dag de voorwaarden ter visie liggen, terwijl bij den Bouwmeester der ge- meente nadere inlichtingen te bekomen zijn. Goes, den 19 December 1878. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, HARTMAN. De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES doen te weten, dat door den Raad der gemeente in zijne vergadering van den 23 November jl. de volgende wijzigingen zijn gebracht in de Verordening voor het Gasthuis. Art. 3 te lezen „Het bestuur over het gesticht be staat uit drie leden, waarvan éen als voorzitter iungeert. „Aan dit bestuur is een secretaris-penningmeester toegevoegd." Art. 11 te lezen: „De voorzitter en de leden van het bestuur, benevens de secretaris-penningmeester, worden volgens art. 147 der gemeentewet door den Raad be noemd, die voor iedere vacature eene aanbeveling van twee personen ontvangt. „De aanbeveling voor den voorzitter geschiedt door burgemeester en wethouders, die voor de leden en den secr.-penningmeester door het beBtuur dier instelling Art. 12 al 3 te lezen „De aanbeveling voor de ver vulling der vacatures tengevolge van periodieke aftre ding moet vóór den 1 December bevorens bij den gemeenteraad zijn ingediend. „Bij ontslag van het geheele bestuur doen burge meester en wethouders eene aanbeveling bij dubbeltal." Zijnde deze wijzigingen, ingevolge art. 6 der wet van 28 Juni 1854 (Stbl. no. 1U0), aan de Gedeputeerde Staten van Zeeland, volgens hun bericht van 5 December 1878 no. 5490/15, medegedeeld. En is niervan afkondiging geschied, waar het behoort, den 18 December 1878. De Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, HARTMAN. De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES doen te weten, dat door den Raad der Gemeente in zijne vergadering van 23 November 1878 zijn gebracht de volgende wijzigingen in de Verordening voor het Burgerlijk Armbestuur. Art. 1 te lezen: „Het Bestuur der instelling van wel dadigheid, bekend onder den naam van Burgerlijk Arm bestuur, is samengesteld uit negen leden, waarvan éen als voorzitter fungeert, vier belast zijn met de zaken der armenzorg en vitr het toezicht over en het bestuur van het Weeshuis hebben." Art. 16 te lezen: „De Voorzitter en de leden van het Bestuur, benevens de Secretaris-penningmeester, worden, volgens art.147 der gemeentewet,door den Raad benoemd, die voor iedere vacature eene aanbeveling van twee personen ontvangt." „De aanbeveling voor den Voorzitter geschiedt door Burgemeester en Wethouders, die voor de Leden en den Secretaris-Penningmeester door het bestuur der instelling." Art. 17 al. 3 te lezen„De aanbeveling voor de ver vulling der vacatures, tengevolge van periodieke aftre ding, moet vóór den 1 December bevorens bij den Ge meenteraad zijn ingediend." Zijnde deze wijzigingen, ingevolge art. 6 der wet van 28 Juni 1854 (Stbl. No. 100) aan de Gedeputeerde Staten van Zeeland, volgens hnn bericht van den 5 December 1878 No. 5490/15, medegedeeld. En is hiervan afkondiging geschied, waar het behoort, den 18 December 1878. De Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P BLAAUBEEN. De Secretaris, HARTMAN. De toetreding van Peru tot de Algemeene Postvereeniging, welke blijkens de aankondiging in de Staatscourant van 19 September jl. was bepaald, is tot 1 April 18 79 uitgesteld. De brieven en verdere stukken van en voor Peru zijn alzoo in het vervolg weder onderworpen aan het port, 't welk vóór 1 October jl. ver schuldigd was. Er zweeft een demonische geest boven de gekroonde hoofden van Europa. Geen overdreven geruchten zijn het meer, die de vorsten ver ontrusten; helaas! feiten spreken duidelijk en met klem. Die demonische geest is niet éen persoon, zoo als eertijds de eerste Napoleon, die evenmin vorsten als volken ontzag, die voor zijne colle ga's even weinig eerbied koesterde als de roodste republikein, en hun kroon en schepter trachtte te ontnemen, wanneer het hem slechts goed dacht. Die geest is een beginsel dat de hand bestuurt heden van deze en morgen van gene. Waar Frankrijk's keizer met open vizier streed zij 't ook achter diplomatische vormen ver borgen daar kenden de aangevallenen hun vijanddaar wisten zij wie hij was en wat zij van hem hadden te wachten. Men kon voor hem op zijn hoede wezen, zich tegen hem ver zetten zooveel als mogelijk waszich ver eenigen om gezamenlijk hem te bestrijden. Maar dit geldt niet van den moorddadigen geest, die thans rondwaart. In 't geheim werkt hij; zijn dienaren houden zich schuil tot op een oogenblik, waarin zij de gelegenheid schoon zien om hun plan te vol voeren. En straft men den dader met een persoon sterft die geest niet uit. Al zouden er honderd in zijn dienst vallen, weldra verschijnt de honderd-en-eerste om te beproeven te vol einden, wat zijne voorgangers aanvingen zonder het gewenschte doel te bereiken. Dat geheimzinnige is de macht van dien geest; het vormt zijn grootste krachthet maakt zijn tegenstanders het zoo moeilijk en doet hen zoo vaak mistasten. Hier meent men hem te ont dekken; ginds vermoedt men een zijner satel lieten te bespeuren, terwijl men wellicht blind blijft daar, waar wel degelijk zijn beginsel wordt gehuldigd. Men zoekt naar allerlei wapenen om hem te bestrijden, wapenen die hem ongedeerd laten. Men treft personen maar geen beginsel, en vooral niet een beginsel dat voortkomt uit een zieke lijk brein. Of is als zoodanig die demonische geest niet te beschouwen Is 't geen ongezond idee dat de hand bestuurde van een Hödel, Nobiling, Mon- casi of Passavante? Moet men niet eer denken aan een krankzinnige dan aan een gezond men- schenverstand, wanneer iemand zulk een daad verricht? In drift zich een oogenblik vergeten en in zulk een oogenblik de ergste daad begaan, die men zich denken kan, owij kunnen ons dit nog voorstellenmaar éen man te treffen met het idee, dat dan eene gansche instelling als een koning- of keizerschap valt, dat kan slechts in overprikkelde hersenen opkomen. Dat er onder vroegere en hedendaagsche koningsmoordenaars lage booswichten waren, die 't deden voor eigen winstbejag, zal ieder weten maar even zeker is 't bekend dat een manie voor een beginsel, hetzij godsdienstig of staat kundig, ook wel de hand bestuurde van derge lijke personen. En zal men nu eene gansche sekte of partij aansprakelijk stellen voor hun drijven, waar door zij niet gezond meer denken kunnen, en voor hunne daden, in zulke oogenblikken be gaan Wat zou men wraak roepen, zoo men de Katholieke, Protestantsehe of welke kerk ook eens aan banden legde voor de misdaden, waar onder ook moord geteld kan wordendoor geestdrijvende aanhangers gepleegd 1 En zou het iets baten Het verleden leert het tegendeel. En ditzelfde geldt van de sociaal democratie, die 't thans ontgelden moet, omdat sommige overdreven aanhangers misdaden be gaan. En toch wordt er over haar wraak ge roepen, toch heeft men in Duitschland alle mach ten tegen haar gekeerd, toch tracht men haar met geweld te onderdrukken. Maar evenmin als een koning- of keizerschap langs den weg van inoord en doodslag wordt vernietigd, evenmin zal de sociaal-democratie worden verdreven door haar op die wijze te bestrijden. Aan beide zijden dus overdrijving, die even gevaarlijk is. Dat er ter bestrijding van het dreigende ge vaar door de kerk ook het hare zou worden gedaan, was te verwachten. Van welke rich ting zij ook wezen moge, zij draagt, volgens de gedachten harer aanhangers, elk voor zich met zich het panacéa, dat ook deze kwaal zal genezen. Men lette slechts op den Keizer van Duitsch land. Nog onder den indruk van de aanslagen op zijn leven is hij, de aristocratisch-kerkelijke man, het meest vatbaar voor invloed, van gees telijke zijde op hem uitgeoefend. Geen wonder dan ook, dat de Protestantsehe hof-geesteüjk- heid van die macht gebruik inaakt en hein woorden in den mond legt in haar geest. En daardoor geleid drong de grijsaard bij zijn ant woord aan den gemeenteraad te Berlijn vooral aan op godsdienstige opvoeding der jeugd. En nauwelijks werd dit bekend, of ook uit Rome, dus van andere zijde, komt de verzeke ring, dat ook de Katholieke kerk niets anders beoogt. Maar ook in ons land heeft zich iemand ge haast de tolk van die verklaring te wezen en die iemand is welk een eer voor Goes niemand anders dan onze afgevaardigde ter Tweede Kamer, de heer Saaymans Vader, die in de zitting der Kamer van 11 December den Minister van Binnenlandsche Zaken, met het oog op het door Keizer Wilhelm gesprokene, vooral op het hart drukte toch toe te zien, dat het onderwijs ook op de Hoogere Burgerscholen in ons land godsdienstig zij en niet worde eene verloochening van het Christendom en huldiging van da leer van Darwin. En hij gaf daarbij een uittreksel ten beste van een werkje, waarin de wetenschap zoo hoog verheven en de godsdienst zoo vernederd wordt. Wij moeten erkennen, dat onze afgevaardigde zijn gezelschap zeer voornaam weet te kiezen. Meteen Keizer bij Gods genade zooals Wilhelm is 't lang niet on-aristocratisch en de vurige sympathie, die hij den monarch toedraagt, kan borg blijven voor eene aangename conv<rsatie. Nu heeft echter de derde persoon zich later, na de verklaring van den heer Vader, daarbij gevoegd. En of nu de harmonie er beter op zal geworden zijn 1 Rome spreekt voor zijn eigen godsdienst, en het heeft gelijkde heer Saaymans Vader wenseht onze schreden te rich ten naar Dordt en hij is in zijn recht Maar wij nu, wij, die niet weten waarheen van beide zijden wil men ons godsdienst leeren, op zoo verschillende wijzen wat moeten wij doen Daar wenkt ons de wetenschap, die ons leert dat het verstand het edelste van den mensch is, dat dit te ontwikkeleu zijn eerste plicht is, en dat hij daardoor een sieraad der schepping worden kan. Die wetenschap zegt, dat in hare tempelen men elkaar niet verkettert om dingen, die men gelooft maar niet weetmaar dat men daar met elkaar samenwerkt om voorwaarts te gaan op het gebied der ontwikkeling en dat elke overwinning, die men op onbekend terrein be haalt, met vreugde begroet wordt. „Maar", roept men ons dan toe „Ziet gij dan niet, hoe al die kennis voert tot vorstenmoord?'' Met alle eerbied voor de leden van het hooge gezel schap, dat ons die wenken geeft, blijven wij tegen die stelling protesteeren, met hetzelfde recht als zij zouden doen tegen eene bewering alsof een Balthasar Gerard, een Kühlmannwier drijven toch uit zoogenaainden gods lienstzin voortkwam, handelden overeenkomstig de leerstellingen van den stichter van het Christendom. Wij zouden zelfs durven vragen, of de dood van zoo menigen Katholieken martelaar een gods dienstige daad mocht heeten En als wij dau niet vreesden onbescheiden te worden, dan zouden wij de jaren van 1870 en 1871 eens in her innering willen brengen eu wijzen op zekere telegrammen aan eene vorstin, waarin veel van Gods genade voorkwam, wanneer er duizenden aan duizenden werden geslacht, en dan zouden wij wel eens willen weten, of dit ook godsdienst heeten moet; of er toen een God voor Duitsch land en éen voor Frankrijk was, en welken van beiden wij nu eigenlijk moeten dienen? Och neen, de heeren moesten niet zoo scher men met hun godsdienst, want iedere dag leert het ons opnieuw, dat deze met het humane edele beginsel, dat aan het Christeudom ten grondslag ligt: dat van liefde maar ook van kennen, weinig of niets gemeen heeft. En al hun redeneeringen, vreezen wij, zullen hen nog verder voeren van het doel, dat zij beoogen. Zij wenschen bestrij ding van 't kwaad, dat de vorsten in onrust over hun leven brengt, en zij beginnen met de volle schuld ervan op het volk te werpen. Zij zoeken 't in de laagte, maar van boven zien zij niets en dat juist is 't ongeluk. Als sommige vorsten wat minder zich als uit verkorenen beschouwden, wat meer doordrongen waren van de stelling, dat zij om het volk er zijn, maar niet het volk bestaat om henwan neer vooral in hunne omgeving die stelliug wat meer werd herhaald want de gansche hof- omgeving is van invloed op den persoon, die later wellicht voor hare dwaalbegrippen moet boeten dan zouden zij in hunne ingenomen heid met zich zeiven niet droomen van eigen volmaaktheid en niet elk kwaad zoeken bij het volk, maar in eigen boezem de hand steken. Onlangs nog spraken twee hooge personages, vorst Gorlschakoff en lord Lof lus, over het aan tal onderdanen van hunue meesters, en stoften er op, dat ieder der laatsten de meesten had. Alsof zoo iets hun eigen werk was! Moesten zulke mannen niet verstandiger zijn? Zoo spreekt men wel uit hooghartigheid maar niet uit be langstelling.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1878 | | pagina 1