1878. N°. 115. Zaterdag 28 September. 65ste Jaargang Hoe het in Indië gaal. OFFICIËELE MEDEDEELLVGEIV. GOES, 27 September 1878. GOiSCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag-, Woensdag- en Vrijdagavond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, 1.75. Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 ct. COURANT. Gewone advertentiën worden 10 ct. per regel geplaatst^ Geboorte- huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels a 1. Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 30 ct, By directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prjjs slechts tweemaal berekend. Agenten voor het buitenland zijn: G. L. DAUBE Co., te Parijs. A. STEINER en HAASENSTEIN YOGLER, te Hamburg. In ons land vervoege men zich voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau van NIJGH TAN DITMAR, en verder bij alle boekverkoopers en postdirecteuren. Dit is geen titel, door ons gekozen. Reeds geruimen tijd geleden ontvingen wij een werk, dat dit opschrift draagt, en geschreven werd door den heer C. E. Van Kenterenredacteur van de te Samarang verschijnende n Locomotief" een man, in Indië bekend, een man, die onze koloniën een warm hart toedraagt. Een aandachtige lezing van zijn schrijven over tuigde ons daarvan steeds meer en meer, en met tegenzin moesten wij de laatste nommers van ons blad voorbij doen gaan, zonder op zijn werk de aandacht te kunnen vestigen. Maar gelukkig, 't is of in korten tijd de wensch van den schrijver, in zijn voorrede uitgedrukt, bewaarheid zal wordenof, nu de onderwijswet is aangenomen, en die wrijfpaal voor 't oogen- blik, zij 't niet geheel dan toch tot nader orde, gedeeltelijk werd weggeschoven, of nu de oogen meer op Indië zullen gevestigd worden. Yier maanden geleden sprak de heer De» Amorie Van der Hoeven in de Kamer o. a. 't volgende: «Toen onlangs ons geacht medelid uit Hoorn, de heer Fransen Van de Putte, de vraag deed „„Met welk recht zijn in de laatsteik meen twintig jaren p. m. 400 millioen uit Indië in de Nederlandsche schatkist gestort zou ieder Engelsch staatsman zonder onderscheid dadelijk ten antwoord gegeven hebben zonder recht, of wilt gij met een recht, dan met het recht dat hier eenmaal door een voormalig lid der Kamer, wijlen den heer De Brauw,' werd uitgedrukt met de woorden l)u droit qu'un esprit fort et ferme en se» desseins A sur le faible esprit du reste des humains; of, korter gezegd, met het recht van den sterkste. Maar,"" zegt men, „„Nederland en Indië zijn immers éen Het is immers éen staat Al wat de eene heeft komt ook den andere toe."" Die financiëele eenheid van Indië en Ne derland is inderdaad niets anders dan een pre text, dat gebezigd wordt en gebezigd is, zoo dikwijls het in de kraam te pas komt. Het is dezelfde eenheid als bestond tusschen die twee vrienden, waarvan de een zeideNous aurons tout en communtout ce que l'un aura, sera aussi a V autre,"'' en de andere antwoordde: HnOui, mon dier, et toi tu se ras toujours l' un, et moi je serai toujours I' autre."" Sinds die woorden gesproken werden, is 't of van alle kanten opnieuw wordt aangedrongen op recht en billijkheid tegenover Insulinde. Hier de heer Van Resteren, die, behalve het boven aangehaalde werk, ons thans met behulp van anderen 't eerste stuk verschafte van Vlug schriften over Indische aangelegenheden, ginds de talrijke dagbladartikelen, die meewerken om de aandacht te vestigen op de wondeplekken, welke in Indië te vinden zijn, en eindelijk het kolo niaal verslag over 1877, dat weer evenals zoovele vorige ons duidelijk leert, dat Max Ha- velaar'8 noodkreet nog al dien tijd te vergeefs heeft weêrklonken. Al wat in die richting wordt geschrevengeeft op de woorden, hierboven geplaatst, zoo zij als vraag waren gedaan, ten antwoordslecht, schandelijk, te slechter en schandelijker omdat alle misbruiken verborgen worden achter verschillende categorieën van waar heid, waarvan de ofiiciëele door den heer Van Kesteren precies hetzelfde genoemd wordt „als hetgeen men in het dagelijksch leven met den leelijken naam bestempelt, die het tegenover gestelde van de waarheid aanduidt." De schrijver stelt zich ten doel in zijn werk een proef te nemen met de ofiiciëele verkla- ring, dat de toestand der kolonie bevredigend is, en daarop geeft hij door een objectief on derzoek een antwoord, dat, getoetst aan de fei ten en ook aan officiëele verklaringen, ons wel 't tegendeel zal leeren. Voor de Inlandsche bevolking kan die toe stand niet bevredigend wezen, omdat „de be volking nog altijd niet gevrijwaard is tegen knevelarij of een andere willekeurige beschik king van gezaghebbenden over hetgeen zij bezit dat zij de schrijver herhaalt volgens zijn beweren hier welbekende woorden nog al tijd mishandeld wordt." Daarvoor haalt de heer Van Kesteren be wijzen aan, en hij wijst er op hoe de inlander vooral ook daartegen niet waken kan, omdat hij onbekend is met hetgeen er van regeerings- wege wordt gelast of verboden ten opzichte van die knevelarijen, omdat het gros der be volking gemeenlijk onbekend wordt gelaten met haar rechten. Autoriteiten worden aange haald om zijne meening te staven, maar zelfs al kent de inlander zijn rechten, het Indisch bestuur is zoo ingericht, dat hij klagen moet bij hen, die zelf schuldig zijn en dus hem geen recht zullen doen. En dan, de verhouding tus schen de Inlandsche bevolking en de Europee- sche ambtenaren werkt ook niet mee om ver trouwen te wekken. Bij de laatsten ligt de fout daarin, dat hunne bezigheden hoofdzakelijk ingenomen worden door hunne rapporten en brievenschrijverij, zoodat zij geen tijd hebben zich op juiste kennis van toestanden en bewo ners toe te leggen. Stel u voor, dat menig ondergeschikt Europeesch, ja menig Inlandsch ambtenaar, met behulp meestal van een of twee klerken, 2 a 3000 ofiiciëele brieven per jaar ontvangt en beantwoordt. Geen wonder, dat de schrijver uitroept: „De schepter is in Indië ver werkt tot een kolossalen inktkoker met toe- behooren." In die ambtenaarswereld schuilt dus 't kwaad. De schildering, door den heer Van Kesteren gegeven van de Dessa (dorps) hoofden, wordt opnieuw volkomen bevestigd door het laatste koloniaal verslagen dat hij aandringt op ver betering, is even natuurlijk als de vervulling van dien wensch dringend noodig is. Zijn programma luidt, dat „geen afdoende verbetering denkbaar is zonder 1°. het dessa-besluur te zuiveren en te rele veeren; 2°. den inlandschen hoofden, zoowel als den inlandschen ambtenaren, voldoende wettige in komsten toe te kennen; 3°. alle heerendiensten ten behoeve van die ambtenaren en hoofden te verbieden; 4°. der bevolking haar rechten en verplich tingen duidelijk en bij herhaling bekend te makenen 5o. een strenge controle op de naleving der wettelijke bepalingen te doen uitoefenen door verantwoordelijke, en met taal en zeden en plaat selijke toestanden vertrouwde, Europeesche amb tenaren." En waar hij die eischen stelt, komt hij tot deze conclusie „De aanspraken der liberalen „„op de on sterfelijke eer"", dat zij in het belang der in landers veel verordend en gedaan hebben, zijn betwistbaar. De maatregel, tot bescherming der bevolking genomen, en als de schoonste vrucht van de liefde voor den inlander geprezen, is een vergissing of een mystificatie. Wel verre van bevredigend, is de toestand der inlandsche bevolking zeer beschamend en zeer bedroevend." Hard zal dit vonnis wellicht velen in de ooren klinken. Het is de echo van hetgeen Max Ha- velaar ons eenmaal liet hooren. Hard maar is het onbillijk tevens? Waar deskundigen, die den toestand van nabij kennen, spreken, waar de heer Van Kesteren zich beroept op vele autoriteiten bovendien, die met hem den toe stand kennen, daar zou 't verkeerd wezen, wan neer wij niet naar hem luisterden, wanneer wij met zelfgenoegzaamheid ons verbeeldden, dat wij liberalen op den rechten weg waren. Liever nagegaan, of hij waarheid spreekt. Aan de batige sloten uit Indië, en het exploitatiestelsel om in ons land werken tot stand te brengen met Indisch geld, zal men nu een einde makeu maar er is nog veel meer te doen: de koffie cultuur men leze hetgeen de heer Van Kesteren schrijft over deu daaruit ontstauen toestand van 700000 huisgezinnen op Java en de land rente moeten veranderd worden. Het is daarom dat wij, evenals wij het flinke woord van dien schrijver met sympathie voor zijne oprechte beljjdenis begroetten, de vlug schriften, waarop wij straks doelden, welkom heeten. Zij kunnen steeds meer licht versprei den over toestanden, die, helaas't moet ge zegd worden, velen van ons Nederlanders geheel onbekend zijn. En onbekend maakt niet alleen hier onbemind, maar maakt ons onverschillig omtrent een kolonie, van wier bloei voor ónzen bloei zooveel afhangt, wier bezit ons zoozeer wordt benijd, en die velen alleen beoordeelen naar de vette baantjes, welke daaruit voor hen en de hunnen voortvloeien. Ons dunkter is nu lang genoeg getwist over conservatieve of li berale koloniale politiek, over vrije cultuur of gedwongen arbeid, door mannen, die den fei telijken toestand niet kenden. Dat alles beschermt den Inlander niet meer of minder, dat alles belet niet, dat „dief te zijn in het algemeen voor de Javanen is: onder protectoraat van liet een of andere I>essahoofd ten koste der publieke veiligheid te leven." Op die misbruiken moet onze blik nu gericht wezen, en wie daaraan meêhelpt doet een goed werk en verdient allen lof, om 't even of hij zich liberaal of conservatief noemt. Liefst zagen wij den handschoen, door den heer Van Kesteren den liberalen toegeworpen, door een uit hun kamp opgenomen, teneinde hem dien terug te geven zoodra er vruchten geplukt zullen worden door de Javanen van een nieuw, recht vaardig beleid. Brengen wij geene verbetering, dan wordt de toestand gevaarlijk. Dat 't zoolang reeds is goed gegaan, pleit niet voor de toekomst, en wie daarom meent niet bezorgd te moeten wezen, is een onprak tisch man. Terecht zegt de heer Van Kesteren, dat men zwijgt, wanneer men met iemand in discussie wil treden, die beweert, dat hij zonder gevaar nog langer in een bouwvallig huis kan wonen, omdat hij er reeds zoo veel jaren on gedeerd is gebleven. Of dan ons gezag soms onwrikbaar daar staat, niettegenstaande al onze tekortkomingen? Yelen denken zoo hier in ons land, maar op pag. 73 en 74 wekt de schrijver die denkers uit hun zoeten droom. In Indië maken volgens hem de meeste ambtenaren en particulieren zich geen illusie van de stevigheid van ons gezag. Die allen weten, zoo leest men op die blad zijden, „dat men zich ten onrechte geruststelt met de overweging, dat er vier en vijf jaar geleden nergens in den Archipel een geduchte opstand losbarstte, ofschoon destijds het grootste gedeelte van onze macht tegen Ateliin gecon centreerd moest worden, zoodat de kans voor de ontevredenen bijzonder gunstig was. De gewezen Gonverneur-Generaal Loudon kan daar van meespreken. De bange dagen, welke hij in die jaren sleet, zal hij zeker nimmer vergeten, en nu had reden voor groote ongerustheid. Alles werd dan ook op haren en snaren gezet, om de meest invloedrijke inlanders nauwkeurig gade te slaan en welwillend te stemmen. Zeer dikwijls werd dat door onhandige personen over dreven. De inlanders toonden hier en daar te begrijpen, hoe zwak de regeering zich gevoelde! „Gij hebt een ernstige vermaning te wachten," zei een Europeaan tot een hooggeplaatst in boorling op Java, „de regeering is over u als ambtenaar zeer ontevreden." „Geen nood," was het antwoord, „de oorlog met Atehin is nog niet uitl" Dat is gebeurd! We zijn blijkbaar aan het dalen. Geen won der ook! Redelijk zijnde, moeten wij erkennen, dat de inlander, indien hij nadenkt en hij doet dit veel meer dan men meent geen diep ontzag betoonen kan, zonder te huichelen. Was het anders, we zouden hem als verbijste rend exceptioneel moeten beschouwen, we zouden hem moeten beschouwen als een schepsel van zóo singulier maaksel, dat onze wensch om hem door onderwijs te ontwikkelen de grootste van alle dwaasheden zou worden." Er moet dus gebroken met het verleden, er moet billijk, rechtvaardig worden gehandeld. De heer Van Kesteren geeft aan het slot van zijn schrijven een middel aan, maar noemt dit geen panacea. Geen wondermiddel dus voor alle kwalen, zooals sommigen zijner bestrijders dit lieten voorkomen. Doch wie zou dat ver langen Hij wenscht Indië's belangen in de kamer door vertegenwoordigers, gekozen door de in Indië gevestigde Europeanen, te doen be spreken, en onze vertegenwoordiging, die uit onbekendheid zooveel misslagen beging, daar door beter te doen voorlichten. Èn voor het moederland èn voor de kolonie acht hij de vertegenwoordiging van Indië in de Staten-Generaal het beste middel. Wij spreken daarover geen oordeel uitwij kunnen niet beoordeelen of 't verkiezen van dergelijke afgevaardigden soms niet opnieuw aanleiding zou kunnen geven tot grove mis bruiken. 't Is waarwie niet vertegenwoordigd wordt, wordt niet voldoende beschermd, en dat reeds is in ooze oogen een motief voor zijn middel. Maar zoolang die toestand nog niet be staat, zoolang spreken hij en de zijnen steeds luider en luider. Altijddoor weerklinke hun stem om Nederland wakker te houden. En de regeering sla den blik naar Engeland, wat dat in Britsch-Indië doet, of daarvan soms nog veel valt te leeren, en om te onderzoeken of 't waar is, dat Engelands beleid in zijne ko loniën de voorkeur verdient boven het onze. Indië zal niet meer ter wille van Nederland uitgezogen wordenten minste de regeering is dien weg opgeslagen. Men vergoede nu, ook in ons eigen belang, dat land, wat men daaraan heeft misdreven. Voor artsen, niet ouder dan 36 jaren, gehuwd of ongehuwd, bestaat gelegenheid om al9 officier van ge zondheid der 2de klasse bij de zeemacht in dienst te tre-len, onder verplichting den lande acht achtereen volgende jaren in die betrekking te dienen, en onder genot eener premie van acht duizend gulden (f8000), uit te betalen bij de indiensttreding. De voorwaarden van aanmelding zijn opgenomen in de Staats-Courant van 26 dezer. Vrijdag 20 September werd door mej. M. M. H., te Middelburg, met den trein van 3 uren van daar verzonden een kistje vracht goed, waarin zich o. a. ongeveer 5 liter appelen bevonden en dat bestemd was voor Kruiningen. Bij de ontvangst aldaar was het slootje zoo verminkt, dat het moeite kostte het kistje te openen; toen dit eindeljjk gelukte, bleek dat al de appelen verdwenen waren, terwpl ook een kussensloop en zakdoek werden vermist. Dit is reeds de tweede maal, dat door deze af zendster goederen vermist worden. MCt.) Yoor wie er belang in mocht stellen diene, dat de provinciale bibliotheek van Zeeland, ten gevolge van een nieuw reglement, alsnu, met uitzondering van de feestdagen, voor openbaar gebruik is geopend's Maandags van 1 tot 4 uren, en 's Woensdags en 's Zaterdags van 12 tot 4 uren. Aanstaanden Maandagavond wordt de Commissaris dea Konings in deze provincie te Sluis verwacht. Dinsdag zal Z. Ex. van daar vertrekken, om ook een bezoek aan de ge meenten Retranchement, St. Anna ter Muiden en Heille te brengen. Zooals men weet, is de stoomvaart maatschappij Zeeland ontheven van de herstel lingskosten der schade (niet f 100,000 maar ongeveer ƒ25,000) door haar stoomschip Prinses Marie in de maand Mei jl. aan de ponton in de buitenhaven te Ylissingen toegebracht. Als

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1878 | | pagina 1