1878. N°. 67. Donderdag 6 Juni. 2e PINKSTERDAG. Wegens het Pinksterfeest zal ons blad Maandag aanstaande NIET verschijnen. PAKLEMENTAl RE BESCHOUWIiMGEN. GOES, 5 JUNI 1878. GOESCHE Pe uitgave dezer Courant geschiedt Maandag-, Woensdag- en Vrijdagavond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, 1.75. Afzonderlijke nommers 5 et., met bijblad 10 et. COURANT. Gewone advertentiën worden a 10 et. per regel geplaatst. Geboorte- huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen van 18 regels a 1. Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20 et. By directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prp slechts tweemaal berekend. Agenten voor het buitenland zijn: G. L. DAUJBE Co., te Parijs. A. STEINER en HAASENSTEIN VOGLER, te Hamburg. In ons land vervoege men zich voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau van NIJGH VAN DITMAR, en verder bij alle boekverkoopers en postdirecteuren. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES brengen ter openbare kennis, dat op aanstaanden Maan dag den 10 Juni, uithoofde van den invallenden Tweeden Pinksterdag, de Secretarie der Gemeente geslotenen al leen van 11 tot 12 uur des middags gelegenheid tot het doen van aangiften voor den Burgerlijken Stand zal zijn. Goes, deD 1 Juni 1878. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN, De Secretaris, HARTMAN. Alle andere in ons parlement genomen be sluiten zelfs de vreeselijke valdie het aan de motie Van Kerkwijk in zake de overeenkomst tusschen den Minister van WaterstaatHandel en Nijverheid en het gemeentebestuur van Rot terdam bezorgde worden op den achtergrond gedrongen door die twee, zoowel in de Tweede als in de Eerste Kamer genomen beslissingen, dat wij n.l. eene leening van 43 millioen zul len sluiten en eene successiebelasting in de rechte lijn zullen< bekomeningaande den 1 Juli aanstaande. Die motie van den afgevaardigde uit Zierik- zee verdient nog even de opmerkzaamheid, omdat het van zekere zijde wordt voorgesteld alsof de liberale leden der Kamer uitsluitend den nieuwen Minister beveiligden voor een vonnis, dat eigen lijk wel verdiend geweest zou zijn. Dit is ten eenenmale ODjuist. De overeenkomst, waarbij de Staat zich verbond tot het óiephouden van de Koningshaven te Rotterdam en tot uitkeering van ƒ100,000 aan die gemeente alles een gevolg van eene wijziging, in 't belang der scheepvaart, van den oorspronkelijken bouw der spoorwegbrug aldaar had volgens den heer Van Kerkwijk niet gesloten mogen worden zon der dat wettelijke door de Kamer) vaststelling der aan die overeenkomst verbonden uitgaven uitdrukkelijk voorbehouden of voorafgegaan ware. Die verklaring wenschte. hij ook van zijne medeleden, doch slechts 8 volgden hem daarin, ja zelfs bleef dit getal onveranderd toen de heer Goeman Borgedus de pil eenigszins wilde v°r- gulden en de motie veel wilde verzachten. En aan de zijde van den aangevallen Minister schaar den zich 49 leden, niet enkel mannen van de li berale partij, neende fine fleur der conservatieve, katholieke en anti-revolutionaire kamerleden mannen als Arnoldts, ReekersBarge, Luyben, KerensCorver HooftVan Wassenaer van Cat- wijck, Wintgens en Bielion Van Ysselmonde, om anderen niet te noemen. En onder de 8 voor stemmers waren, behalve de interpellant, nog 4 liberale leden. Ergo van partijvergoding was hier wel zeker allerminst sprake, en het votum van vertrouwen, bij die gelegenheid den heer Tak Van Poortvliet geschonken, was zeker niet beneveld door partijdigheid, maar door verschil lende kleuren verlicht. Het kiesdistrict Goes is tegenwoordig in de Tweede Kamer zoo onschadelijk mogelijk. Door te begrijpen bescheidenheid weêrhouden heeft onze jongste liberale vertegenwoordiger tot nu toe gezwegen, terwijl onze oudste representant op zijn eigenaardige roerende wijze voortgaat zijne medeleden te stichten, zonder zich te laten ontmoedigen door het bewustzijn, dat zelfs zijn stem geen invloed meer kan uitoefenen, waar dadelijk zijn jongere collega gereed is die alle kracht te ontnemen. De heer Wintgens zou met recht zeggen dat heet ule courage de votre opinion" hebben, en de man heeft gelijk. En hij zou er bijvoegen Dat. is richtig elk degelijk man is gehouden, wanneer hij een gevestigde overtuiging besit, den moed te hebben van te staan voor die overtuiging in al hare gevolgen." Welk een genot moet 't wezen voor dien afgevaardigde, wiens redevoeringen een aaneenschakeling van citaten zijn, als hij leest, dat wij hem citeeren, en dat nog wél om een lauwer te vlechten om 't hoofd van den oudsten Goeschen vertegenwoordiger. Die moed der overtuiging kwam voorzeker weer schitterend uit, toen de heer Saaymans Vader bij de discussie over de successiebelasting als zijne overtuiging uitsprakdat hijna de schitterende rede van den heer Wintgens, weinig nieuws kon zeggen, en het hem zelfs over bodig voorkwam, om te spreken. En toch sprak hij, om te getuigen, dat Brussel zooveel bekoorlijks bevat, en te zeggen, dat de wet op het successierecht in de rechte linie een terug- keeren tot het oude was, waarover reeds ten tijde van Bodewijk XIV in Frankrijk de staf werd gebroken. Dat noemen wij nu vooral den moed der over tuiging bezitten! De heer Saaymans Vader zal toch zelf wel begrepen hebben, hoejhij zijne eigén glazen heeft vernield. Eerstens door die verklaring omtrent Brussel. Want hij, die steeds de gemoedelijkheid ia persoon is, die slechts om hoogere belangen denkten voor wereldsehe zaken zich steeds doof houdt, hij legt daar op eens eene verklaring af, die hem toch in de oogen van de goede kiezers zeer moet benadeelen. Brussel een bekoorlijke stad Maar welk eene ketterij. Zoo'n wereldsehe plaats als Belgie's hoofdstad is bekoorlijk in de oogen van hem, dien zij vooral om zijn godsdienstig, ernstig, vroom gemoed hebben gekozen. En dan het antieke van die wet, het waarlijk oude, dat haar karakteriseert, dat zou immers juist een reden wezen om zulk een voordracht te steunen. Het oude alleen is immers goed, het nieuwe niet. En toch heeft de heer Saaymans Vader er zich tegen verklaard Is dat niet eene verloochening van zijn karak ter, van zijn verleden En toch had hij den moed zijner overtui ging, om daarvoor rondweg uit te komen En dat verdient lof. Behoeft het gezegd te worden, dat over die twee wetten, de geldleening van 43 millioen en de successiewet, veel gesproken is Beide stonden zeer nauw met elkaar in ver band, zoo verklaarde de Minister, zij waren volgens hem onafscheidelijk. Hij kon natuurlijk niet dezelfde verklaring van elk lid vorderen, en evenmin eischen dat de leden voor beide wetten dezelfde sympathieën koesterden. Leenen en geldmaken zijn twee, maar ook wij zouden zeggen, onafscheidelijk verbonden. Want waar wij moeten leenen, daar moeten wij ook de middelen vinden om op zijn tijd rente en aflos sing te betalen. En dat wij leenen moesten is een feit, dat door geen der sprekers zoo duidelijk is uiteen gezet als door een financiëele specialiteit bij uitnemendheid, den heer Mees. Juist om de helderheid en duidelijkheid van zijn betoog brengen wij hiervan een deel onder de oogen onzer lezers. Wij lezen in het Bij blad het navolgende door hem gezegde «Alle sprekers, die het woord voerden, hebben de opmerking gemaakt, dat wij ons bevinden op een keerpunt in onze finan ciën. En terecht; eene leening ook dan, wanneer zij voor onbetwistbaar productieve uitgaven geschiedt is altijd een ernstig oogenblik in de financiëele geschiedenis van een staal, omdat het zoo uiterst moeilijk is zonder zelfmisleiding de grens tusschen ge wone en buitengewone uitgaven te trekken. Voor ons is het oogenblik om te leenen dubbel ernstig, cmdat deze leening eene pe riode in onze financiëele geschiedenis afsluit, die ik durf het zeggen zonder weêrga is in de financiëele geschiedenis van eenig land. Van verschillende sprekers hebben wij donkere voorstellingen vernomen van onzen tegenwoordigen finaneiëelen toestand. Ik zal niet beweren, dat die toestand zoo bijzonder licht is; maar, wanneer die toestand zoo Lijzonder donker schijnt, dan moet herinnerd worden dat dit ten deele daaraan is toe te schrijven, dat men gewoon was het verledene te licht te kleuren. Het goede in dat ver leden misken ik niet. Ik breng 3 jaartallen in herinneringIn 1844 bestaat er vrees voor Staatsbrankroet. In 1854, tien jaren later, hebben we voor ruim 16 millioen geamortiseerd en zijn er toch nog overschotten aan te wijzen. In 1860, zestien jaren later, wordt de aanleg van Staatsspoorwegen aangevangen, zonder eenige leening, en kunnen wij de amorti satie nog voortzetten. Met het oog op die jaartallen durf ik beweren, dat de financiëele geschiedenis van Nederland in de laatste 30 jaren zonder weêrga is. Maar nu de keer zijde. Het is bijna banaal er op te wijzen. Het is immers honderdmalen herhaald, dat wij hebben gesteund op de Indische saldo's, en dat de Indische baten ons hebben ge demoraliseerd. Doch ik vraag is die waar heid ooit geheel tot het volksbewustzijn doorgedrongen, en wordt ze zelfs in deze Kamer niet telkens verbloemd Eene keer zijde was er inderdaad. Want in hetzelfde jaar 1854, toen wij 16 millioen amortiseer den en er nog een overschot was, over troffen' de gewone uitgaven onze gewone middelen met ongeveer 10 millioen. In 1860 in het jaar toen we zonder leenen spoor wegen begonnen aan te leggen en zelfs amor tiseerden, was er een tekort van ruim 8 millioenof, wil men van de uitgaven 4 J/s millioen, als ten behoeve van Indië uitgege ven, aftrekken, dan was er in 1854 een tekort van 5^2 en in 1860 van 3 ®/a mil lioen. Eerst in 1872 kwam de Minister Van Delden met de blijde boodschap, dat de ge wone uitgaven niet alleen door de gewone inkomsten werden gedekt, maar dat er zelfs een overschot was. Wat was onze ware toestand in de laatste jaren? Laten wij het ons niet ontveinzen; onze toestand was deze: Indië stelde ons in staat om te ontkomen aan leeningen, die eigenlijk normaal zouden zijn geweest. Onze tegenwoordige toestand is dezeIndië heeft opgehouden ons in staat te stellen leenin gen te ontgaan. De leening is genoemd een Atchineesche oorlogsleening. De geachte af gevaardigde uit 's-Gravenhage inzonderheid werkt dat thema gaarne uit. Het zou dwaas zijn te ontkennen, dat de oorlog in Atchin de aanleiding is tot deze leening, maar het is toch gevaarlijk om die benaming telkens de gebruiken. Waarom Omdat achter die karakteriseering eene ge vaarlijke opvatting omtrent de verhouding van de Indische eu de Nederlandsche finan ciën zich verschuilt Men blijft het daarbij als normaal voorstellen, dat Indië ons zijne saldo's toezendt voor den aanleg van buiten gewone werken. Van de zijde van dien geachten afge vaardigde uit de residentie en zijne geest verwanten is in de laatste dagen herhaal delijk aangedrongen op waarheid in onze financiën. Volkomen terecht. Maar die waar heid wordt verbloemd en de natie wordt in eene zekere verblinding gehoudeD, als men blijtt spreken van eene Atchineesche oorlogs leening. Want de waarheid is deze, dat In dië, geheel op zich zelve staande, in staat zou zijn om alle uitgaven, ook de buitengewone, voor den oorlog in Atchin te dekken en dat Nederland, op zich zelf staande, ver plicht zou zijn en reeds lang zou geweest zijn, nm leeningen te sluiten voor zijne bui tengewone werken." Duidelijker kon zeker de toestand niet worden uitgelegd en onnoodig is 't voorzeker daarbij nog iets te voegen. Met 64 tegen 15 stemmen ver klaarde de Tweede en unaniem de Eerste Kamer zich dan ook voor het aangaan van de leening. Maar daarna gold 't hoofdzakelijk een equi valent te vinden voor de verplichtingen, welke uit. die leening voortkomeu. Eu daartegen zijn grooter bezwaren geweestom dat te verkrijgen hebben de kamerleden zich niet zoo bereidwillig betoond. Behalve de heer Saaymans Vader waren ook andere leden op de bres, om tegen dit ontwerp te prediken. Maar de verdedigers bleven niet achter om de tegen haar ingebrachte bezwaren te ontze nuwen. Er stonden in het bewuste geval maar twee wegen openvermeerdering van de indi recte of van de directe belastingen. En de grootste staathuishoudkundigen van onzen tijd prediken ontheffing van de eerste; de heer De Bruijn Kops beriep zich tegenover den heer Wintgens nog op hetgeen Frankrijk en Engeland doen, en in ons land heeft de proeve met eene tabaksbelasting toch ruimschoots be wezen, hoe sterk de oppositie daartegen is. En daarom aanvaardde de tegenwoordige Mi nister gedeeltelijk den boedel van een zijner voorgangers, en koos de belasting op hetgeen in de rechte linie wordt geërfd Tot nutoe waren bij de heerschende successiewet die erfe nissen vrijgesteldmaar in het buitenland zijn bewijzen te over, hoe goed zulk een wet werkt. En nu moge onze afgevaardigde mee- nen, dat door die wet de Nederlanders naar Brussel zullen trekken, ontloopen zullen zij die wet daar dan toch ook niet, en het getal van hen, wie het gegeven is, zoo gemakkelijk te ver huizen, is toch zoo groot niet, om daarvoor bevreesd te zijn. Er werd nog aangevoerd, dat door die wet het eigendom der kinderen werd getroffen. Maar dat eigendom zal door iedere belasting getrof fen worden, want op het oogenblik van het overlijden als het eigendom der kinderen wordt, zal elke portie kleiner zijn naar gelang er vóór dien tijd door de eene of andere be lasting is afgegaan. En nu moge men philoso- pheeren over treurige omstandighedenjuist iu die dagen moet zulk een geldelijk verlies dan ook 't minst treffen. Hatelijk kunnen wij die belasting geenszins heeten. Wanneer men, zonder, zich door eigenbelang te laten leiden, goed nadenkt, zal men moeten toestem men, dat eene belasting, die vooreens treft op oogenblikken, dat men zonder daarvoor eenige moeite te hebben gedaan zijn vermogen ziet vermeerderen, minder hatelijk is dan eene, die telkens weer een greep doet in onze beurs bij zaken, welke vaak tot onze grootste behoeften behooren. Wij zullen al de aangevoerde bezwaren tegen die wet evenmin aanhalen als hetgeen er voor is gezegd. Genoeg zij 'tdat wij thans hebben gekregen eene aanvulling in een lang bestaan hebbende leemte, zooals de heer Godefroi de wet heette, want eene belasting op de nalaten schappen in de rechte lijn is een noodzakelijk bestanddeel van eene goed geregelde belasting op de nalatenschappen. De vrijstelling, die tot nogtoe de rechte lijn genoot, was een ongerecht vaardigd privilege. Op daartoe ingekomen beleefde nitnoo- diging zal de Rederijkerskamer Aurora" van Goes Maandag, 2den Pinksterdag, te Kruiningen, in het gemeentehuis bij J. Blok, eeue opvoering geven, die dank zjj de opofferingen, welke de kastelein zich getroosten zal, o. a. de kosten van muziek, uit Middelburg, zonder hetwelk ■sFadetta, de kleine heks" niet opgevoerd zou kunnen worden, zal bestaan uit dit aller liefst stuk en bovendien uit het juweeltje sPiet, de Ondermeester"Bij al hetgeen er zoowel in onze zustercourant, de Nieuwe Goessche, als in ons blad over beide stukken en de wjjze, waarop

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1878 | | pagina 1