1878. N°. 51. Dinsdag 30 April. 65sle Jaargang. Berchta en Mathilde,14> Bij deze courant behooH een Bijvoegsel. Vertrek dep brievenmail naar Oosi-lndië. EEN EN ANDER. Mengelwerk. een verhaal uit de dagen der eerste Evangelieprediking in Zeeland, D. MOOJEN. GOESCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag-, Woensdag- en Vrijdagavond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, 1.75. Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 ct. COURANT. Gewone advertentiën worden a 10 ct. per regel geplaatst. Geboorte- huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende dankbetuigingen van 18 regels a 1. Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, £0 ct. By di recte opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prjjs slechts tweemaal berekend. Agenten voor het buitenland zijn: G. L, DAUBE Co., te Parijs. A. STEINER en HAASENSTEIN VOGLER, te Hamburg. In ons land vervoege men zich voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau van NtJGH VAN DITMAR, en verder bij alle boekverkoopers en postdirecteuren. Via MARSEILLE, 3 Mei, 1.'s morgens. Via NIËUWEDIEP, 10 Mei, 5.45 's avonds VU BRINDI3I, 10 Mei, 1.— 's morgens. Via NAPELS, 19 Mei, 5.45 's avonds. De Fransche pakketbooten doen Riouw, Banka en Palembang niet aan. Onze nationale eer. De dagbladpers. Ons Vorstenhuis. Mej. Kruseman. De storm, die eenigen tijd geleden uit het Noorden kwam opzetten, is thans bedaard en er is gebleken, dat hij niet meer was dan een storm in een glas water. „Onze nationale eer was geen schot kruit waard" verklaarde dr. Winkler Prins met fer- miteit. En 'l was, of die man op zoo menig gebied een bekwaam en verdienstelijk Nederlan der in 't oog van sommigen de grootste mis daad beging, die er ooit bedreven kon worden. De kinderachtige vertooning, in den Haag opge voerd, laten wij rusten, maar wij vestigen nog eren de aandacht op de houding van sommige vertegenwoordigsters onzer pers, vooral met 't oog op hetgeen dezer dagen waar te nemen is geweest. Want dat juist maakt ons zwijgen onmogelijk, al hadden wij veel liever over die gansehe quaestie geen woord geschreven. Er ligt een geruime tijd tusschen het heden en het verleden, toen algemeen bet begrip heerschte, dat alleen op het slagveld roem en eer was te oogsten, en de werken des vredes niet in tel waren. Een held kon slechts gevormd worden tusschen kruitdamp en bloed, en hij, die langs anderen weg naam wilde maken, leed vaak fiasco. Ook die richting heeft hare nuttige zijde gehad hevige schokken heeft zij teweeggebracht, maar daaruit ontstonden dan toch veelmalen ten slotte veranderingen, die ten zegen waren voor liet al gemeen. Dat gevoelen omtrent heldhaftigheid wordt nog door een deel van het menschdom gehul digd, vooral door de vertegenwoordigers van het militairisme, wier promotie afhangt van derge lijke heldendaden. Het heden bewijst het nog genoeg in den strijd, die is gevoerd, en zal het misschien weldra tooneu in den krijg, die op het punt staat van te ont branden, hoe er nog zoovelen zijn, die onder schoonklinkende leuzen hun eigen bedoeling verbergen, en zich niet bekommeren om de ellende door V. Het was inmiddels geheel donker geworden. Berchta kwam van het wijhuis terug en zeide tegen Mathildé «Neem uw licht en ga met mij naar mijn kamer." Mathilde deed zwijgend, wat haar geboden werd. „Heden nacht," zeide Berchta, terwijl zij geza menlijk de trap beklommen„moet ik buiten bij het wijhuis zijn; voor het aanbreken van den dag moet de gunst der goden worden afgesmeekt over de wapenen der onzen. Uw vader zal daar ook zijn, Mathilde, en gij zoudt wèl doen zoo gij mjj behulp zaam waart. Hoe goed zou 't zijn, zoo ge eindelijk eens acht gaaft op uw plichten jegens de goden; thans meer dan ooit zoudt ge moeten toonen, dat gij een echte dochter der Sueven zijt!" «Vrouw Berchta," waagde Mathilde te zeggen, „dwing mij daar toch niet toe, wat ik u bidden mag." „Ontzinde! hernam Berchta hevig, „ik weet wat u zoo doet spreken. Ge durft dan nog altijd ge- die voortkomt uit hetgeen zij wrochten, alleen om hun doel te bereiken eigen roem en eer. 't Is waar: er is een groot verschil tusschen een oorlog tot wettige zelfverdediging ter handhaving van de nationale eer of een, die slechts gevoerd wordt ter vergrootiog van grondgebied of om andere min edele doeleiuden. Maar hoe moei lijk het is die grens te trekken en juist aan te geven, waar het éene aanvangt of het andere eindigt, zie dat bewees de laatste Turksch-Rus- sische oorlog en bewijst vooral nu de quaestie tusschen Engeland en Rusland. Lord Beaconsjield verkondigde luidde En- gelsche nationale eer wordt aangerand op, te wapen De liberale ex-premier Gladstone daar entegen acht dit geenszins 't geval Aan wien nu 't recht Wie van beide mannen zal de nationale eer daar 't meest dienen, hij, die straks het woord zal spreken, waardoor duizeuden en duizenden in ellende zullen gestort worden of de inan, die andere begrippen omtrent nationale eer koestert en zijn vaderland op andere wijze in eere wil houden? Wij gelooven de laatste. En toch, let op de opgewondenheid, die er in Engeland iieerscht. Hoe gemakkelijk is het volk met die nationale eer om den tuin te leiden; straks is 't wellicht te laat, wanneer slechts éen schot wordt gelost, want dat moet gevolgd worden dooreen tweede, eenderde en door duizenden meer. En spreekt dan tot degenen, die man, zoon of broeder moesten verliezen, over de nationale eer zij zullen u zeggen, dat het leven, hetwelk dezen ontnomen is, veel meer waarde had dan de gansehe nationale eer; zij zullen scherp worden, en vervloeken het oogenblik, waarop éen man zulk eene opvatting koesterde omtrent de eer van zijn land. Wij behoeven de ellende niet te schilderen, die uit een oorlog voortkomt. Ieder weet 't. Maar niet ieder is bekend met de middelen, welke worden aangewend om de opgewonden stemming te verkrijgen, die alleen geschikt is om de menschen tot wilde dieren te maken. Geld en sterke drank spelen ook daarbij een hoofdrol en al het romantische, aan oorlogshel den verbonden, maakt op ons niet den minsten indruk. Thans moet ons aller streven zijn in vreedzame richting, en al erkennen wij, dat. oorlog nog lang niet voorgoed zal verdwijnen, het is toch goed, dat tegenover de uiterste partij, die voor de nationale eer dadelijk bereid is te vechten, er een andere staat, welke verder denkt en er een gewetenszaak van maakt om voor die eer het eerste schot te lossen. Waar de Duitsehe kroonprins na den Fransch- Duitschen oorlog eens verzekerde, dat, zoolang looven aan dien God, die gestorven is aan een kruis? Weet gij niet, dat een enkel woord van mjj over uw ijdel geloof u het leven kan kosten Nog zwijg ik ter liefde 7an uw vader, ter liefde ook van u, omdat ge mij herinnert aan. Hier zweeg zij plotselingzij scheen van haar eigen woorden te schrikken; „maar draag zorg" ver volgde zij even hevig„dat ge mijn liefde niet misbruiktdat ge niets doet tot oneer van onze goden of wee uwer Zij hield dreigend den wijsvinger omhoog en zag Mathilde scherp aan. Deze sidderde, zij sloeg de oogen neder en waagde het niet ze op te slaan. Zij vreesde, dat Berchta, door de macht, haar van de goden geschonken, heur plan in haar oogen zou lezen. Berchta scheen door den angst van het meisje verteederd. „Lief kindsprak zij, „om de hard nekkigheid waarmede ge uwen ijdelen God aanhangt, moet ik u haten, en toch heb ik u lief, ook hierin gelijkt gij Opnieuw hield zij plotseling op. Zij greep Mathilde's hoofd liefkozend tusschen hare handen en keek haar diep en innig in de oogen. Het jonge meisje voelde haar knieën knikken van angst. „Zij ligt immers onder den vloek der goden," ging Berchta in zichzelve sprekend voort. „Zij was reeds voor haar geboorte tot offer bestemd, de dwaze liefde harer moeder hield haar in 't le ven Liefde eener moederKan die dwaas zijn Waart gij dwaas Sivinda? Was Berchta, hij hel in zijn macht had, er nooit meer oor log zou zijn om de ellende, die daaruit voort komt, daar mag zulk een getuigenis wel tot dien ernst stemmen om niet te roekeloos te spelen met kruit, zelfs al geldt 't de nationale eer, die toch ook zoo dubbelzinnig is op te vatten. En het ware te wensehen, dat in hoogere krin gen dat gevoelen meer werd gedeeld. Ons land 't is waar biedt een ander schouwspel aan. Oorlogen zullen wij niet provo- ceeren slechts wettige zelfverdediging noopt ons tot voortdurende waakzaamheid, en in dagen van gevaar tot strijd. Maar ook daarbij past behoedzaamheid. Overdrijving is aan beide zijden mogelijk en met 't oog op de verregaande zware lasten, waaronder ons volk door het militaire stelsel gebukt gaat en de jammeren, die uit een oorlog, al dient hij dan ook tot zelfbehoud, voort komen, mag men ook wel eens luisteren naar een stem, die ons ernstig waarschuwt om te onderzoeken, of langs vreedzamen weg en zonder zooveel bloed en tranen onze nationale eer niet evengoed te handhaven zou zijn. Wij vinden de woorden van den heer Winkler Prins zoo verschrikkelijk niet, en als men hoofd voor hoofd in kalmte en ernstzonder militaire opgewondenheid, aan de Nederlanders beurtelings vroeg, of zij 't met den spreker eens zijn ja d in neen, wij gelooven dat er meerdereu zich aan zijne zijde zouden scharen dan deze of gene denkt. Wel zal 't nog lang duren, vóór alge meen de mannen, die het woord spreken, dat oorlog of vrede met zich brengt, zich zoo durven uiten, maar daarom past 't niet, zooals de dag bladpers deed, zoo erbarmelijk ach en wee te roepen, alsof de heer Prins de grootste kette rijen verkondigde, waar hij onze nationale eer uit een vreedzamer oogpunt beschouwde. O! 'tis wellicht schoon, verheven wij leer den 't op school voor zijn vaderland te sne ven, maar ons dunkt: nog schooner er voor te leven. Leven met de onzen, om door eigen stoffelijke welvaart den algemeenen bloei van een land te bevorderen, en een strijd te openen tegen domheid, armoede en militaire over- heerschiDg. Onze eigen instellingen moeten spre ken van onzen roem en onze eer, onderling moe ten wij een bond vormen, dat achting afdwingt aan andere volken, omdat wij klein naar lichaam maar groot naar geest zijn. Wanneer de pers, die den heer Prins hard viel, onze nationale eer zoo hoog stelde, dan had zij dit moeten toonen in deze dagen, door ons land in zijn vor stenhuis niet in 't oog van het buitenland bespot telijk te helpen maken. In plaats van de dwaasste en meest onkiesche de priesteres van Wodan, wel wijzer dan gij Ba- chinhards huis wil ik voor Wodans wraak behoe den en hier in mijn hart een ledig vullen; stil Berchta de goden hebben uw offer geëischt, en de liefde der moeder moet hiervoor zwichten." Berchta zweeg. Mathilde zag haar met verwonde ring aan; zij begreep weinig van deze alleenspraak. „Komzei Berchta tot het meisjezij ging naar een kast, door Mathilde met de lamp gevolgd, haalde er eenige potjes met poeder uit, een groot offermes met gouden hechteen langen witten mantel, waarvan de randen met een vreemd letter schrift beschreven waren en een vuurrooden gordel. Zij legde dit alles op een bank gereed. Toen ge bood zij Mathilde de lamp op tafel aan te steken en met de andere haar voor te lichten op de trap. Zonder verder spreken ging zij den toren uit. Mathilde ging terstond naar haar kamertje te rug, sloot de deur zorgvuldig toe, en knielde neder in een hoek. Zij scheen te gaan bidden; maar neen, zij haalde een ijzeren roede, die op 't eind was plat geslagen, te voorschijn en lichtte daarmede een steen uit den vloer. Onder dezen steen scheen een ruimte te zijn; althans, voor zooverre het in dien donkeren hoek te zien was, geleek het alsof Mathilde er den rechterarm instak, terwijl zij met den linker op den grond steunde. Zij had, toen zij haar arm uit het gat terugtrok, een voorwerp in de hand, dat ze eerbiedig kuste, plaatste het ver- vo'gens op een bank en knislde er voor neder. geruchten omtrent sommige leden van dat huis, die vreemde bladen ons brachten, met een min achtend «wijgen te behandelen, nam men die over, om ze later weêr tegen te spreken, ter wijl daarbij dan persoonsbeschrijvingen-plaats hadden, die men, goldt het personen uit eigen kring, zich wel zou wachten zoo openlijk te be handelen. Tot een ander -uiterste sloeg het Dagblad van Zuid-Holland en s-Hage bovendien over. Het gaf een portret van Prin9 Hendrik's bruid, dal, volgens eigen verklaring, alleen te aanschouwen gaf welke soort van japon de Prinses draagt. Het gelaat geleek niet. Zoo zal dit portret nog eenmaal geraken onder de modeplaten van een gracieuse, waar het zeker eigenaardig op zijn plaats zal zijn. Zoo weinig kieschheid schijnt dan diezelfde pers te gevoelen, welke strijdt voor de natio nale eer. Zou 'tniet beter zijn, dat zij begon met, door valsche en onkiesche berichten te vermijden, ons vorstenhuis, dat dan toch in dagen van gevaar een middelpunt vormen moet in de achting van het buitenland niet te verkleinen? Wanneer zij op die wijze hare geringe achting toont voor dat huis, dan mag er van het groote pu bliek ook niets anders verwacht worden, en heeft zoo er een vijand gereed staat om ons van onze zelfstandigheid te berooven deze ten minste geen reden tot waarschuwing in den ou derlingen band tusschen vorst en volk. Maar in 't algemeen schijnt een groot deel der pers niet te begrijpen, dat er een grens bestaat, waar het publiek recht op nieuwstij dingen begint of eindigt. Welk recht kent zij zich toe, om b. v. juf frouw Kruseman te achtervolgen met allerlei dwaze geruchten, en om haar naam te ge bruiken tot het opdisschen van eenige nieuwtjes Is het om de houding, die deze dame eens aannam tegenover de pers? Dan vinden wij zulk een wraak onwaardig en onmanlijk. Waarom stel dat die dame wel geëngageerd ware geweest behoeft dat bericht een plaats onder de gemengde? Zoo zij 't noodig oordeelt, dat 't publiek 't wete, dan bestaat er voor haar gelegenheid evenals voor een ieder, om dit zei! bekend te maken. Maar het bericht klonk reeds zoo onwaarschijnlijk, dat ieder het in twijfel trok. En toch Dam een groot deel van de dag bladpers 't gretig op. Zou er ook daar nog niet te verbeteren zijn Toen bad zij zachtkens een gedeelte van het Pater- Noster, dat Adelard haar geleerd had. Zij stond op en sprak zachtkens, terwjjl zij droevig keek naar het voorwerp op de bank in den hoek: «het. zij dan zooik zal u moeten missenmisschien voor altijd. Ik zal dan voortaan niet meer met u voor mijne oogen kunnen bidden en door de kracht, die van u iKtgaat, zal ik niet meer gesterl t worden. Het is immers waar, dat Jezus een won dere kracht bezit? Adelard heeft het mij zelf ge zegd, dat geenoffiarfeest kan plaats hebben als Christus in het wijhuis is, want, dat dan Wodan en alle goden en asen machteloos zijn. Welnu, ik zal Hem er heen brengen nog in dezen nacht! En morgen zal het blijken, wie de sterkste is: Wodan of Christus." Zij blies haar lamp uit om Berchta in den waan t s brengen, dat zij sliep, nam het kruisbeeld in da handen en drukte er herhaalde malen de lippen op. Zoo bleef zij stil wachten, totdat de nacht gele genheid zou schenken om haar plan te volvoeren. Buiten was het thans stiller geworden. De pries ters hadden zich de een na den andéi' verwijderd met het voornemen, om lang vóór het aanbreken van den volgenden dag terug te komen. Ook da dienstluiden en maagden waren heengegaan. Vrouw Berchta zette zich, toen zij buiten kwam op een steenen bank nabij het wij huis. Daar zat zij onbeweeglijk gedurende meer dan een uur en in haar wit kleed gehuld, geleek zij in de duisternis een marmeren beeld

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1878 | | pagina 1