1877. N°. 117.
Donderdag 4 October.
64slc Jaargang.
Het huldeblijk ter eere van de nagedach
tenis eener edele vorstin.
GOËSCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag-, Woensdag- en Vrijdagavund,
uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartanl, zoo binnen als buiteu Goes, 1.75.
Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 ct.
COURANT.
Gewone advertentiën worden a 10 ct. per regel geplaatst.
Geboorte- huwelijks- en doodberichten en de daarop betrekking hebbende
dankbetuigingen van 1—8 regels a ,1.—.
f Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende,; en contant betaald, 20 ct
Bij directe opgaaf van driemaal plaatsing derzelfde advertentie wordt de prijs slechts tweemaal berekend.
Agenten voor het buitenland zijn: G. L. DAUBE Co., te Parijs. A. STEINER en HAASENSTEIN VOGLER, te Hamburg.
In ons land vervoege men zich voor Rotterdam aan het Algemeen Advertentiebureau van NIJGH VAN DITMAR, en verder bij alle boekverkoopers en postdirecteuren.
Wij schrijven met opzet het huldeblijk. Of
zou er nog twijfel bestaan bij bet Nederlandsche
volk, of er iets gedaan moet worden als dank
bare hulde aan de nagedachtenis van onze Konin
gin, bij wier dood in den afgeloopen zomer een
schok ging door het garsche land? Wij gelooven
't niet. Zou de indruk, toen teweeggebracht, nu
reeds verdwenen zijn? Wij kunnen 't niet den
ken Hoevele jaren was zij de luister van ons
landhoevele jaren leefde zij onder ons, om,
gebruik makende van den hoogen rang, dien zij
bekleedde, wèl te doen, wonden te heelen, leed
te verzachten, de kunst te steunen, en allen,
die deze dienden, aan te moedigen en te helpen
Hoe hield zij onze eer op in het buitenland, hoe
verbaasde zij zoo menigen vreemdeling door hare
bekwaamheden, en hoezeer hielp zij meê, om öns
land in het oog van vreemden in waarde te doen
stijgen,en onze geschiedenis beter te leeren kennen,
door hun gastvrijheid te verleenen, die zich op
de hoogte van een en ander wilden stellen
Wil men een blik slaan in haar leven, wil
men haar leeren kennen in haar werken en
strijden, wil men weten hoe ontzaglijk lief zij
heeft gehad, en hoe zij zelf leed, als zij anderen
zag lijden, - welnu, mevrouw Elise Van Cal car
heeft een schets gegeven van dat rijke leven,
en als men die gelezen heett, dan moet men de
nagedachtenis van onze overleden Koningin wel
in zegenend aandenken houden.
Wij kunnen echter de verzoeking niet weer
staan, om onderstaande regels uit dit werkje onder
de oogen onzer lezers te brengen, omdat die juist
bij uitnemendheid haar ons doen kennen in haar
liefde voor de lijdende menschheid.
«De dood stemde haar gemoed steeds
tot hoogen ernst en liefderijke aandoenin
gen. Dit bleek vooral uit de liefde, waar
mede zij zich, eerder dan iemand het ver
wacht zou hebbensoms nog op den
sterfdag zelf, naar de zwaar beproefden
heenspoeddedie treffende verliezen had
den geleden; en dit deed zij zoowel waar
het families betrof, die met het hof in
betrekking stonden, als waar het verdien
stelijke en beroemde personen gold, zooals
b. v. mr. Groen Van Prinsterer dien zij
een hooge vereering toedroeg, en op wiens
lijkbaar zij een bloemkrans van zeldzame
schoonheid liet nederleggen. Toeh waren
het niet alleen de hooggeplaatste en alge
meen gewaardeerde lieden, voor wier leed
zij zooveel deelneming aan den dag legde.
Evenzeer als zij vaak persoonlijk ging on
derzoeken naar den toestand van een lij
denden geleerde of predikant, besteeg zij
ook de trap naar het eenvoudig kamertje
van een oude stervende baker, die eenmaal
in haar dienst was geweest en wier krank
heid zij toevallig had vernomen. Zij deed
dit alles met de beminnelijkste eenvou
digheid, en hoe kon het ook anders, waar
het haar van nature eigen was, in het leed
van anderen te deelen. Vandaar, dat al
hare handelingen door die uitnemende fijn
heid en die kiesehe oplettendheden geken
merkt werden, die alleen uit een warm
en edel hart voortspruiten. Wanneer zij
naar het huis van een kranke reed, dan
liet zij reeds lang vóór zij die woning na
derde, de paarden zoo zacht mogelijk stap
pen, om geen stoornis te veroorzaken. Ik
heb in geachte families te 's-Hage hooren
verzekeren: «Bij onze zware verliezen en
in onze donkerste dagen hebben wij de
Koningin eerst recht leeren kennen en waar-
deeren."
Toen de door H. M. zoo hooggeschatte
grootmeesteres, de douairière Van der Onder-
menden.door een ongeval aan het been
zes weken lang het bed moest houden, zag
men gedurende al dien tijd II. M., om deu
anderen dag, geregeld naar het huis van
de geachte kranke rijden en er een uur
tje vertoeven.
Talloos zijn de staaltjes, die van hare
hartelijkheid en goedheid zouden zijn aan
te voeren, als mijn bestek het mij veroor-
looide en mijne pen niet om velerlei rede
nen weerhouden werd. Haar edel hart
had behoefte innig met haar volk te leven,
zich aan alle wederwaardigheden medelij
dend aan te sluiten en ons door honderd
blijken toe te roepen «Ik ben de uwe,
ik voel met u. ik lijd met u!" Hoe me
nigmaal was zij het, die eene door ram
pen geteisterde familie op de meest kiesehe
wijze ondersteunde of in hachelijke om
standigheden uitredding bood, en dit zoowel
onder de lieden van rang als onder de
kleine burgerij. Deze gezindheid sprak ook
zeer duidelijk in de menigvuldige bezoeken,
die zij, ondanks haar lijdenden toestand, aan
alle mogelijke inrichtingen van weldadigheid
bracht: weeshuizen, gasthuizen, scholen enz.;
bezoeken, die nooit den indruk gaven bloote
officiëele plichtplegingen o( onafwijsbare
lastposten voor haar te zijn. Neen, waar
zij verscheen, daar was zij met hart en
ziel; daar gaf zij zich aan de zaak, die zij
met hare tegenwoordigheid vereerde, en
daarom kwam zij ook nooit vergeefs: zij
liet een zegen achter door den bemoedi
genden en opwekkenden invloed, dien een
zoo deelnemend bezoek noodwendig hebben
moest. Zij dacht den toestand in, die zich
voor haar blik ontsloot, en daarom ont
dekte haar schrander oog menigmaal ook
de zwakke zijde eener zaak, of het punt
waar verbetering noodig was of hulp aan
gebracht kon worden. Het ontging haar
niet, Welke veranderingen van personeel
er hadden plaats gehadzij merkte op,
wie zij daar voor het eerst zag; en miste
zij een bekend gezicht, dan moest zij weten,
waarom die persoon zich daar niet meer
bevond. Het gebeurde in een gesticht voor
bejaarde lieden, dat zij er een paar bestjes
miste, die vroeger hare aandacht getrokken
hadden. Vernemende, dat zij op de zie
kenkamer waren, ging zij de oude vrouwtjes
daar bezoeken, en maakte haar recht geluk
kig door hare vriendelijke toespraak, ver
trouwelijk aan haar kvib gezeten.
Zag zij bij het bezoeken van een gast
huis een jong meisje, dat juist haar arm
hal moeten missen, dan wekte dit gezicht
aanstonds de neiging, de ongelukkige met
de toezegging van een kunstarm te vertroos
ten. En hoe dikwerf heeft zij aldus kunst
armen en beenen laten maken, tot onbe
scheiden eischers het als een regel begonnen
aan te merken, dat de Koningin alle afge
zette armen en beenen moest vergoeden.
Maar hoe hoog de veeleischendheid soms
ook steeg, zij werd niet moede wèl te doen".
Wij zouden vreezen onbescheiden te zijn,
wanneer wij nog meer uit dit verdienstelijk
werkje overnamen; hetgeen wij te lezen gaven,
moge anderen bewegen het in zijn geheel te lezen.
En zouden wij dan die vrouw kunnen vergeten?
Zouden wij niet door eene daad van toewijding
onze dankbaarheid toonen
Neen, Koningin Sophia! evenmin als de Luxem
burgers hun moeder Amaliadie ook door u
zoo hoog werd gewaardeerd en zoo zeer werd
bemind, kunnen vergeten, evenmin zal de ge
dachte aan u onder ons verdwijnen. Evenals
zij behoefte gevoelden hulde te brengen aan
hunne moeder, evenzeer willen wij 't doen aan
u, die ook voor het Nederlandsche volk eene
moeder u toonde.
Maar op welke wijze zullen wij dit doen
Het doet ons leed, dat men reeds plannen heeft
gevormd, dat men nu reeds voor bepaalde
doeleinden gelden vraagt, en daaraan de ge
dachte verbindt van een huldeblijk voor onze
Vorstin.
De heer Doorman opperde het eerst het idee
van een standbeeld; thans heeft zich'in den
Haag eene commissie gevormd om een Sophia-
ziekenhuis op te richten. In Rotterdam is men
ook reeds begonnen met als huldeblijk voor
onze overleden Vorstin gelden te vragen voor
het kinderziekenhuis, daar gevestigd.
Wij betreuren dit, omdat men daardoor de
hoofdgedachte eenigszins op den achtergrond
schuift, omdat men deze of gene, die met geen
dier plannen instemt, en toch gaarne hulde wil
brengen aan onze Koningin, terughoudt, omdat
men de krachten door die verschillende plannen
versnippert, en vooral omdat wij vreezen, dat
daardoor van alle nietsof van geen van alle
iels goeds zal komen.
Deze zal zijn geld geven aan den heer Doorman,
gene aan de Haagsche, een derde aan de Rot-
terdamsche commissie, en bij slot van rekening
heeft geen der commissiën geld genoeg om haar
plan uit te voeren. Bovendien, hoevele plannen
zullen er misschien nog geboren worden
Voor een standbeeld valt veel te zeggen.
Tot ons kan het spreken van de edele Vorstin;
aan den vreemdeling kan het steeds zeggen,
dat wij eens een Koningin hadden, die onze
trots en onze roem was, omdat zij voor ons
zoo ontzaglijk veel goeds heeft gedaan.
Maar de andere commissiën beroepen zich
op hare kinderliefde, op haar streven, om de
lijdende menschheid te hulp te komen, en zij
willen een huis stichten, waartoe de Koningin
zelve eenmaal meehielp, hoewel hare poging
toen mislukte. Maar welke voorrechten genieten
daarvan de bewoners van plaatsen, ver van
's-Hage verwijderd Het is waarelk kind
kan erin worden opgenomen, doch weet men
weldat de ouders in dagen van ziekte hun
kind niet gaarne zullen missen, om van andere
bezwaren niet eens te spreken? Heeft mevrouw
Van Calcar bovendien niet gelijk, waar zij,
over die plannen sprekende, en als haar idee
het oprichten van kindertuinen aangevende, schrijft:
iSpreekt er niet van, het beeld eener
zedige vrouw hier of daar op plein of
markt onder het volksrumoer te plaatsen,
en verbindt hare nagedachtenis niet uit
sluitend aan ziekte en ellende. Laat er in
elke stad ten minste een Sophia-stichting
komen, waarbij het op den voorgrond staat,
in de eerste plaats de gezondheid der klei
nen te bevorderen. Laat er een wedijver
ontstaan om dit doel op de beste wijze te
verwezenlijken, maar werkt niet mede om
moeder en kind vaneen te scheiden dan
als de natuur haar juist het nauwst wil
verbinden; geeft geen aanleiding om al de
huiselijke banden nog al slapper en de ouders
nog al zorgeloozer te maken."
Zeker, er ligt veel waars in die woorden, en
danook wij hebben een plan gevormd.
Onze Koningin was eene ontwikkelde vrouw, zij
waardeerde elke poging, die werd aangewend,
om de vrouw in de maatschappij de plaats te
doen innemen, die haar toekomt, en haar te
ontwikkelen. Welnu, om dat doel te bereiken
bestaat te Amsterdam eene industrieschool, waar
van elk meisje gebruik kan maken. „Het doel
dezer school isjonge vrouwen uit den midden
stand door onderwijs in de gelegenheid
te stellen haar eigen brood te verdienen, wan
neer omstandigheden haar daartoe noodzaken,
alsmede: de dochter van den handwerksman
op te leiden tot eene vrouw, die zichzelve door
de wereld kan helpen
Om van die school gebruik te maken moet
er leergeld worden betaald, dat, hoewel niet te
hoog, voor sommigen misschien toch nog te zwaar
zal wezen. Bovendien moet een meisje, dat bui
ten Amsterdam woont, voor kost en inwoning
zorg dragen, wat voor minder vermogende ou
ders nog al vaak een hinderpaal kan wezen.
Welnu, zij, die zoozeer door voorbeeld en daad
de ontwikkeling huldigde, zou zeker hare in
stemming niet hebben onthouden, wanneer men
wilde beproeven een fonds te stichten, waaruit
zulke, minder door de fortuin gezegende, vrouwen
kunnen gesteund worden om aan die school hare
opleiding te genieten, en voor haar verder leven
de gaven op te doen, waardoor zij in de maat
schappij eene eervolle plaats kunnen innemen.
Wat dunkt u, zou dit plan ook niet toejui
ching verdienen? Aanmerkingen kunnen er op
worden gemaakt, maar geheel verwerpelijk is
het toch zeker niet. Doch wie zal 't ontzag
lijk aantal plannen kunnen tellen, die gevormd
kunnen worden, om hulde te brengen aan de
koninklijke doode?
Wij hebben echter een algemeen plan, dat
wij ten zeerste ter overweging van een ieder
aanbevelen. Wij geven 't, omdat wij vreezen,
dat er anders ten slotte niets tot stand zal wor
den gebracht. Alle plannenmakers laten hunne
plannen voor het oogenblik rusten, en vereeni
gen zich onder éen banier, waarop staat het
algemeen beginsel, waarvoor elk strijdt: het be
wijzen van een hulde aan de nagedachtenis van
Koningin Sophia Frederika Mathilda. De thans
te 's-Hage en te Rotterdam bestaande commis
siën, met eenige voorname personen uit Amster
dam en met den heer Doormanvereenigen zich
tot eene algemeene hoofdcommissie. In elke
gemeente van ons land roepen zij sub-eommis-
siën in het leven, die gelden inzamelen voor het
eenige doeldat wij zooeven aangaven. Die
sub-commissiën gaan met een gesloten bus huis
aan huis, bij arm en rijk. De centen van de
minderen mogen evenmin geweigerd als de guldens
van de rijken.
Is eenmaal dat afgeloopen, en een som bij
elkander, dan wende de hoofdcommissie zich
tot hen, die het meest haar hebben lief gehad,
wier nagedachtenis het hier geldt. Zij laten
aan den Prins van Oranje en Prins Alexander
de beslissing over, welke hulde zij het meest
passend vinden, en het meest overeenkomende
met de gansche persoonlijkheid van onze geëer
biedigde Koningin. Die Prinsen hebben 't meest
aanspraak, om in deze zaak te worden gehoord;
zij hebben de overledene het best gekend; aan
hunne uitspraak moet ieder zich onderwerpen,
omdat het de hulde geldt aan de moeder, die
zij zoo diep betreuren, omdat zij met haar dood
zooveel verloren.
Voor dat algemeen beginsel zal, wij twijfelen
er niet aan, het gansche Nederlandsche volk
gaarne bijdragen, elk naar zijn krachten. Want
niemand zeker zal zich willen onttrekken aan
het bijdragen tot eeo blijk van dankbaarheid ter
eere van de nagedachtenis der vrouw, die ge
durende het grootste deel van haar leven onze
roem en onze trots was.
Thans weten wij eindelijk, waarom het minis-
terie-Heemskerk door de »zich noemende liberalen"
gedwongen is heen te gaan. Van welke zijde die
opheldering komt, kan een ieder opmaken uit de
door ons gecursiveerde woorden. Natuurlijk leest
men dit in de Nieuwe Goessche Courant. Een
onbekende grappenmaker vertelt ons daar, dat die
zich noemende liberalen tuk zijn op de ministe-
riëele zetels. Nieuw is die verzuchting niet, want
meer dan honderdmaal zeker hebben wij dat nu
al gelezen. Die liberalen waren zoo tuk op die
rainisteriëele zetels, dat zij gedurende meer dan een
jaar meewerkten met een man, die zich niet
ontzag zijne beginselen op te offeren, zich te on
derwerpen aan de eisehen van die ondeugende libe
ralen, terwijl zy daardoor alleen mogelijk maakten
tot stand te brengen, wat onder 't bestuur van
dit ministerie is in 't leven geroepen. Het hoofd
van die liberalen verklaarde zelfs eens volstrekt
geen haast te hebben, en adviseerde eenmaal om
het ontslag van de ministers niet aan te nemen,
daar in een eerlijken strijd alleen bij de onder
wijswet eerst zou moeten blijken, of heengaan
noodig was. Zóo tuk waren zij op de zetels. Die
zucht om te regeeren kwam natuurlijk volgens
dienzelfden schrijver thans vooral boven, nu de
gelegenheid zoo schoon was. Dit bewijst in ieder