1877. N°. 61. Zaterdag 26 Mei. 64ste jaargang.
Agenten voor het Buitenland zijnG. L. DAUBE Co., te Parijs, 31tó Rue du Faubourg Montmartre, en A. STEINER, te Hamburg.
Bij deze Courant behoort een bijvoegsel.
PARLEMENTAIRE BESCHOUWINGEN.
OFFICIEELE MEDEDEEUNGEN.
BINNENLANDSCHE BERICHTEN.
GOESCHE
COURANT.
Oe uitgave dezer Courant geschiedt Maandag-, Woensdag-,
en vuijdagavond uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, 1.75.
Afzonderlijke nommers 5 et., met bijblad 10 ct.
Gewone adverter.tiën worden a 10 ct. per regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodsberichten en de daarop betrek
king hebbende dankbetuigingen van 18 regels a 1,
Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en
contant betaald, 20 ct.
ii.
„Voorts wordt in den brief van den Gouverneur-
Generaal gelezen, dat bij d u toestand, die nu is verkre
gen, aggressive operatien in Groot-Atjeh waarsohijn-
lyk weinig of niet meer noodig zulleu zyn, maar
dat men zich, zooveel eenigszins mogelyk, zal moeten
toeleggen op eene politiek van verzoening. Daarom
trent behelst de brief het volgende: „Tot deze over
tuiging ben ik gekomen na aandachtige overweging
der feiten, door mij in den aanvang dezer missive
opgesomd, en na herbaalde en volledige bespreking
der quaestie met de autoriteiten te Atjeh, bij wie ik
omtrent de quaestie weinig verschil van gevoelen
ontmoette."
Nu de tijd tot eene politiek van verzoening ge
komen is, zegt de Gouverneur-Generaal, „heb
ik gemeend aan de toepassing daarvan persoonlijk
de noodige veerkracht te moeten geven door dringende
aanbevelingen en instructien aan de civile en militaire
ambtenaren te Atjeh, maar vooral door eene openlijke
verklaring, die omtreut onze bedoelingen bij vriend
en vijand allen twijfel moest wegnemen.
Daartoe heb ik de voorstelling der hoofden uit
gekozen, bij welke gelegenheid mede de uitreiking
der vlaggtu, van acten van aanstelling en van erken
ning en van belooningen aan trouwe hoofden plaats had.
„Volgens aller getuigenis was de plechtigheid in
drukwekkend en wel geschikt om bij de aanwezige
hoofden eene blijvende berinnering aan onze macht
en rijkdom achter te laten.
„Algemeen verwacht men ook dat de verkregen
indruk verder zal gaan dan de aanwezige personen,
en dat de woorden van verzoening, door 's Konings
Vertegenwoordiger zelf uugesproken, beter dan elk
ander middel zullen dienen om bij den vijand de
bestaande gevoelens van vrees en wantrouweu weg
te nemen.
„De zinsnede omtrent de weder-oprichting der
missigit reikt in mijne bedoeling zeifs verder dan de
vervulling eener voorwaardelijke belofte. Het is my
voorgekomen, dat in d;ze tyden van opwelling, van
fanatismus bij de Mohammedanen iu andere landen
zoodanig bewijs van verdraagzaamheid, ook ten op
zichte van de overige deelen van ons gebied in Indie,
een gunstigen invloed kan hebben.
„Daardoor werd ook, in vereeniging met het defi
nitief organiseren van het inlandsch bestuur te Atjeh,
door het openlijk uitreiken van acten van aanstelling
aan de door ons verkozen hoofden feitelijk het einde
van den oorlog en ous onwrikbaar voornemen om
onze vestiging te Atjeh niet op te geven, aangekondigd.
„Het is er verre van daan dat ik zou willen be
weren, dat de toestand zoodanig is als hij wezen
moet. De onderwerping van den vyand zal misschien
nog tot langdurige onderhandelingen aanleiding geven;
hier en daar zullen geïsoleerde vijandelijkheden machts
vertoon onzerzijds noodig maken de noodzakelijkheid
om iedere reactie in de gezindheid der vyandige be
volking te voorkomen, zal ons tot dubbelt waak
zaamheid moeten aansporen, maar tegenover deze, van
een Indischen oorlogstoestand onafscheidelijke, omstan
digheden is geen andere weg te volgen dan het uit
oefenen van geduld."
Dan wordt in den brief, vooral in verband met
onzen financielen toestand, de vraag besproken of eene
vermindering van onze troepenmacht in Aijeh, thans
9000 man sterk, mogelijk is. Daarover schrijft de
Gouverneur-Generaal het volgende
„Reikhalzend zie ik uit naar het oogenblik, waarop
men tot eene beduidende vermindering van de troe
penmacht zal kunnen overgaan. Daartoe echter reeds
nu de bevelen te geven, is mij voorgekomen eene on
mogelijkheid te zijn.
„Vooreerst komt het mij met de autoriteiten te
Atjeh noodig voor, om Samalangan eene afdoende
tuchtiging te doen ondergaan.
„Verder zal de bende van Habib wellicht nog
hier en daar eenig machtsvertoon uoodzakelijk maken,
maar vooral ben ik doordrongen van de noodzake
lijkheid, nu wij ons tot eene politiek van consolidatie
willen bepalen, om niets aan het noodlot over ie
laten, maar door onverflauwde werkzaamheid ieder
échec, hoe klein ook, te voorkomen j want al neemt
men aan dat de vijand den oorlog moede en over
tuigd van onze overmacht, gezind is het hoofd in
den schoot te leggen, men moet ook zeker zijn dat
ieder échec of ieder bewijs van zwakheid onzerzijds
op die gezindheid een uadeeligen invloed zou uit
oefenen en ons een groot eind wegs achteruit zou
zetten. Ook met het oog op die overweging komt
mij een krachtig optreden tegen de ons vijandige
Atjehers elders dan iu Groot-Atjeh op dit oogen
blik voor van groot belam; te zijn.
«Dusdanige werkzaamheid vordert echter voor de
troepen een zeet drukke dienst. Wordt haar aantal
verminderd, dan i3 het te vreezen dat de overblij-
venden tegen de daarmede gepaard gaande vermoeie
nissen niet bestand zullen zijn, en dat de gezond
heidstoestand daaronder lijden zal.
„Zoo ik dus eene belangrijke inkrimping van troepen-
magt voor het oogenblik ongeraden acht, komt het
my aan den anderen kaut voor dat gereedelyk over
gegaan kan worden tot intrekking vau zoodanige
buitengewone uitbreidingen van formatie, als alleen
in het leven zijd" geroepen met het oog Op aanstaande
operatiëu op groote schaal. Dienovereenkomstig heb
ik den bevelhebber te Atjeh opgedragen de noodige
voorstellen te doen."
Uit deze aanhalingen ziet men dus voldoende, hoe
de toestand op Atjeh thans is, en hoe zelfs de Gouver
neur het gevoelen deelt, door den heer Van de Putte
steeds blootgelegd, om zich op eene politiek van
verzoening toeteieggen. Ja wel wil men, waar het
noodig is, krachtig op kunnen treden en energiek
handelen, omdat ieder bewijs van zwakheid voor ous
hoogst radeelig zou werken, maar leest men nu het
laatst ontvangen telegram, boe aan de Oostkust
bet eeni::e landschap, dat ons gezag nog niet had
erkend, ook thans zich onderworpen heeft, dan toch
zal ieder snoeten bekennen, dat onze toestand op
Atjeh lang zoo ongunstig niet is, als de tegenstanders
vau dien kryg het doen voorkomen, ja zelfs gunstig
genoemd inag worden.
Mochten wij ook dit zeggen van de groote
quaestie, die onze binnenlandsche aangelegenheden
beheerscht. Eene politiek van verzoening: wij zijn
er hier niet van gediend, omdat door zulk
eene politiek de groote quaestie nadeel zou lijden
van zachte maatregelen zijn wij in deze vijanden
omdat er nog zooveel verbeterd moet worden op dat
gebied, omdat wy reeds jaren lang te vergeefs hebben
gewacht en uitgezien naar verbeteringen. Eu bij het
tot stand brengen van flinke verbeteringen behoeft
men niet zooals in Atjeh bevreesd te wezen voor
meuschenlevens. De strijd over de schoolqua* stie in
ons land wordt wel vaak met hevigheid gestreden,
maar slechts met de pen. Doch al dat strijden heeft
ous geen stap verder gebracht De man, die ons kau
helpen, doet het niet, en tracht door vriendelijke
beloften de strijders tot kalmte te brengen, in de hoop
hen vervolgens in slaap te kunnen wiegen. Het ging
dan ook reeds zeer aardig. De hoeren leden van de Ka
mer stonden gereed om te scheiden, en gelukkig er
was niet éen enkel punt aan de orde, dat aanleiding
zou kuuuen geven, om over de schoolquaestie te
spreken De heer Heemskerk verheugde er zich bepaald
over. De post voor den Rotterdamschen waterweg
moest nog besproken worden en alles was voorbij.
Maar helaas! de heer Kappeyne meende, dat er niet
over gezwegen mocht worden, en al is 't waar, dat
bij zulk een quaestie het onderwijs eigenlijk niet te
huis behoorde, toch moest en zou hij spreken, om
de regeering onder het oog te brengen, dat men
eigenlijk nog geen stap verder was gekomen. Onze
premier stemde dit toe; hij had echler geen schuld,
maar de leden der Kamer. Het voorloopig verslag
der commissie van rapporteurs over zijn onmogelijk
wetsontwerp bevatle peadagogische vragen, en na
herhaalde aandachtige lezing kwam de regeeriug tot
de conclusie om enkele punten van elders te doen
ophelderen.
Aangename ontdekking zekerMaar getuigt het
van ernst, pleit het voor een welgemeend streven, om
eene zaak vaor goed op te lossen, als men zoo wei
nig daarvan is doordrongen, dat men bij eenigszins
ernstige vragen niet op de hoogte is, en zoo weinig
opheldering geven kan van zijn wil, dat men elders
moet gaan informeren? Op welken grondslag rustte
dan toch het wetsontwerp van den heer Heemkerk?
Zeker niet op eigen grondige studie en vastheid van
beginselen. Waarom deed hij zus en niet zoo Hij
schijnt 't niet te weten, want hij heeft geruimen
tijd noodig om elders te gaan vragen, waarom dat
toch zoo is »n waarom hij het niet anders voorstelde.
Met recht mocht de heer Kappeyne zeggen, dat door
Men zie rubriek „Uit onze Koloniën."
het gesprokene van den Minister „zijn geloof vervalt,dat
de wetsontwerpen, die hij (de Minister) indientde vruch
ten zijn van eene ernstige studieEn dat bij zulk eene
b3laugrijke zaak als ons onderwijsMaar hetzelfde geldt
van de kiesquaestie; ook daarbij is de regeering in
gebreke gebleven. Welke vloek zou er toch op ons
staatkundig leven rusten, dat er in ds laatste jaren
zoo weinig (luiks, krachtige maatregelen wordea ge
nomen, eu aan de schoolwet nog niets veranderd is? De
ge st van halfslachtigheid eu de vrees om goed door te
tasten beheerscht ons reeds zoo lang, dat er waarlijk
wel spoedig een zucht tot flink handelen mag ontwa
ken. Van wie die uitgaat, van regeering of kamer,
is ons hetzelfde, maar een van beide dient thans niet
langer te aarzelen, en wanneer de verkiezingen aan
de Tweede Kamer dezelfde elementen terugschenkt,
die haar thans bezielen, dan hopeu wij, dat hare leden
niet langer zullen wachten, maar de regeering zullen
dwingen de schoolquaestie goed op' te lossen of heen
te gaan.
De 2 luit. op non-activiteit F E. H. Liehert (is
weder in activiteit hersteld bij het 8 reg., in garnizoen-
te Arnhem.
Het Staatsblad no. 100 behelst het besluit van den
5den Mei 1877, houdende bepalingen omtrent doorvoer
van, arsenicum houdenden, afval van aniline-kleuren-
fabrieken.
De Minister van Binnenl. Zaken brengt ter ken
nis van belanghebbenden, dat in den loop der maand
Juli e. k. gelegenheid zal worden gegeven tot het af
leggen der examenster verkrijging van akten
van bevoegdheid als vroedvrouw.
Zij zullen worden afgenomen te Leiden. De voor
waarden zijn in de Staats-Courant vermeld.
GOES, 25 Mei 1877.
Coi'tg'cne. De heer J. H. L. Vader Van
s Gravenpolder, wegens veraudering van woon
plaats, zijn ontslag genomen hebbende als dijk
graaf van den Frederikspolder, en ontvanger
griffier van den West- en Oud-Cortgeenpolder,
zoo zijn Donderdag door ingelanden benoemd
tot dijkgraaf vau den Frederikspolder en ont-
vanger-griffier van den Westpolder de heer
P. II. Van Lis, en tot ontvanger-griffier van
den Oud-Cortgeenpolder de heer C. Schuilwerve,
beiden te Cortgene.
Men schrijft uit Amsterdam, dat ons land
weder wordt afgeloopen door een bende oplich
ters, te Londen gevestigd, leden der long Jirm,
die in het afgeloopen jaar onder de firma Webb
fy Co." en nu ouder de namen Van Dijk",
Bour' enz. weder slachtoffers zoeken. Zjj koo-
pen alles, wat zich tusschen hemel en aarde
beweegt, betalende doorgaans eerst in klinkende
specie, doch liefst nog direct in wissels of
cheques op Lindensche huizen, waarvan de
betaling natuurlijk achterwege blijft, omdat óf
trekkers óf betrokkene, óf wel beiden onbe
kend zijn.
Te Amsterdam is den vorigeu zomer iemand
het slachtoffer geworden van die oplichters voor
een bedrag van 4000, eu zoo zijn er een
aantal, die maar zwijgen, omdat zij behalve de
schade niet de schande willen dragen.
Dientengevolge waarschuwen wij ten sterkste
onze landbouwers. Zoo licht kunnen ook zjj
vereerd worden met prachtige bestellingen,
waarvan de uitvoering hun wel eens duur te
staan zou kunnen komen.
De vorige week is te Amsterdam een
oud krijgsman uit Napoleons tijd ter aarde
besteld, namelijk de heer fl. Sonjée, oud-rijks
veearts. Hij was de vanen van Napoleon ge
volgd in Spanje, Portugal, Italië, Duitschland,
Oostenrijk en Rusland, werd in laatstgenoemd
land gevangen genomen, streed aan onze zjjde
bij Waterloo en werd beloond met het Rid
derkruis der Militaire Willemsorde. Daarna
oefende hij nog 52 jaren de praktijk als vee-
arts uit.