1877. N°. 41. Zaterdag 7 April. 64ste jaargang. Agenten voor het Buitenland zijn: G. L. DAUBE Go., te Parijs31tó Rue du Faubourg Montmartre, en A. STEINER, te Hamburg. Bij deze Courant behoort eeu bijvoegsel. ZIJN EIGEN RECHT VERSPEELD De uitgave dezer Courant gesehiedt Maandag-, Woensdag-, en Vrijdagavond uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, 1.75. Afzonderlijke tiommers 5 ct., met bijblad 10 et. Gewone advertentiëu worden a 10 ct. per regel geplaatst. Geboorte-, huwelijke- en doodsberichten en de daarop betrek king hebbende dankbetuigingen van 18 regels a 1, Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20 ct. 1 1111 niinm iui li Zou er teerder quaestie in de wereld zijn dan die van het geloof? Wauneer wij een blik slaan in de wereldgeschiedenis, dan zien wij het geloof, in welke gedaante ook, optre den als de meest kwetsbare plant, waarnaar men de hand niet kan uitsteken zonder de vrees te koesteren van haar te beschadigen, en zichzelven te wonden. Een ieder verschanst zich achter zijn geloof als achter een sterke vesting, waartegen een ander niet de geringste, de onschuldigste minder vriendschappelijke be weging mag maken, of met volle lading wordt het geschut voorzien en nog slechts éene be weging de aanvaller kan zeker wezen, dat een strijd op leven en dood hem wacht. Op geen enkel gebied is men zoo spoedig in een hevig gevecht gewikkeldop geen enkel terrein wordt met zulk eene hevigheid gestre den als op dat van het geloof. In uw eigen kring kunt gij daarvan genoeg bewijzen vinden, en, nog eens, de wereldgeschiedenis wijst ons op zoo menige bladzijde, waarbij men duide lijk maar ook tusschen de regels door lezen kan, hoe het geloof een hoofdrol heeft gespeeld. Zullen wij beslissen, of niet dikwijls de heftig heid, waarmeê men strijdt, slechts tot middel dient, om de zwakke gronden van iemands ge loof te bedekken Wij achten dit onnoodig; er zijn bewijzen genoeg daarvoor, en van die prikkelbaarheid bij eene quaestie, waar het vooral op meer bezadigdheid moest aankomen, omdat de grondslag van bijna elk geloof op liefde berust, wordt maar al te veel, helaas misbruik gemaakt door hendie slechts een middel zoeken om aanhang te verwerven, en minder eerlijke bedoelingen na te jagen. Eu zij, die zich laten meesleepen, zijn zoo velen, verschillend in overtuiging en in meening. Toch zou men onbillijk wezen, wanneer men niet erkende, dat er onder de belijders van elke geloofsuiting waren, die met ernst strijden voor hetgeen zij het eenige middel achten, om ge lukkig te wezen. Wij hebben eerbied voor zulke strijders, wanneer hunne daden den stempel dragen van hunne innige, waarachtige over tuiging dat zij het goede najagen en dat de weg, dien zij aangevende eenig ware is. Zulke ernstige strijders zullen ook ernstig wezen in het kiezen van hunne wapenen, die zij in den strijd meevoeren, en geen onedele midde len zullen zij aanwenden om de zege aan die wapenen te verschaffen. De geloofsquaestie zij dringt overal door. In hoogere en lagere colleges treedt zij meer en meer op den voorgrond, in kleine en groote landen, ja overal laat zij hare rechten gelden, en in de laatste jaren vooral wordt de banier, waaronder hare aanhangers strijden, steeds hooger opge heven. Wie 't zou willen ontkennen, zou daar door toonen blind te zijn voor de teekenen des tijds. Betreuren mogen wij het, en dat doen wij ook, omdat wij zulke quaestiën zoo gaarne zouden laten buiten de kringen, waarin men slechts maatschappelijke belangen moet bespre ken. Doch dat is slechts onze meening, en daar tegenover staat eene andere, door duizenden gekoesterd, dat die maatschappelijke belangen in nauw verband met het geloof staan. Heeft ook die meening recht van bestaan Zeker, waar om niet Laat hare aanhangers vrij voor hun ideaal opkomen; de tijd is nog verre, waarin voor goed de strijd zal beslist zijn, welke dier beide meeningen stand zal houden, 't Zou tegen onze beginselen van vrijheid wezen, wanneer men het stilzwijgen oplegde aan de belijders van die leer, al is ze ook lijnrecht in strijd met de onze. Laat hen vrij optreden voor het palladium, waarvoor zij zich in 't vuur begeven; wij reiken hun de haud, mits zij eerlijk en nobel zijn in den strijd. Maar niet ieder is geroepen om als hoofd eener geloofspartij op te treden; slechts enkelen uitverkorenen is de taak opge dragen de belangen der partij voor te staan en te verdedigen te strijden aan de spits op een bepaald aangewezen terrein. Hoe vereereud die taak is, toch legt zij groote verplichtingen op, en aan die hooiden kan men strenger eischen stellen dan aan de leeken. Zulk een uitverkorene moet door woorden en daden toonen, dat hij van den ernst der hem opgedragen taak over tuigd is; niets mag over zijne lippen komen, dat, hoe wein'g ook, de zaak, die hij dient, zou kunnen schadenin hem moeten de leeken hun gids en hun leidsman begroeten, die door kracht van binnen gedreven, geen spot duldt met zijne zaakwant dan zal hij iederen tegenstander eerbied afdwingen, en behoeft hij ook geen spot te vreezen. De kiezers te Boxmeer hebben den heer J. H. L. Haffmans afgevaardigd met wij durven het gerust schrijven de zekerheid, in hem een vertegenwoordiger te vinden, die vooral de be langen der katholieke partij zou voorstaan en verdedigen. Dat hij onder die vlag onze Tweede Kamer intradis geen geheim. Hoe de heer Haffmans echter voor die vlag heeft gestreden is helaas een treurig feit. Dat hij strijdt voor de katholieken, hij heeft daartoe evenveel recht, als wij allen die voor onze beginselen opkomen; maar hij doet dit op eene wijze, die hem het recht ontneemt om te spreken, en zijn tegenstanders het hooren onmogelijk maakt. Het verdedigen van eene geloofsquaestie moet steeds eene ernstige zaak blijven, doch hij verlaagt haar tot eene spotternij. Slechts enkele staaltjes halen wij aan van de wijzewaarop hij de teedere quaestie behandelde van de opheffing der Pauselijke consulaten, of liever van het weg nemen van het wapenbord van den Kerkelijken Staat te Amsterdam. De zaak zelve zullen wij buiten bespreking laten. De heer Haf mans beweerde dan, dat het wegnemen van dit bord tot eene quaestie van algemeen regeeringsbeleid was gemaakt. „Ik weet nietzoo vervolgde hij, of zij in den Ministerraad geweest is, maar ik kan het nauwelijks gelooven; want dat de wijsheid bij zeven hoofden, „gespitst om het roer der staten te regeeren", tegelijk van honk zou geweest zijn, dat dunkt mij buiten allen schijn van mogelijk heid te wezen. lntusschen de zaak^ behoorde in den Minis terraad. Ik hoop daarom dat het hoofd van het Kabinet zoo goed zal zijn, de Kamer daar omtrent in te lichten, opdat wij weten hoever de verantwoordelijkheid zich uitstrekt. Ziedaar, Mijne Heeren, zooveel redenen, die voor het behoud pleitten. Ik zoek te vergeefs, wat tot de opruiming kan bewogen hebben. Gij vergeet (zal men wellicht zeggen) dat de Regeering zich had te zuiveren van de verden king die op haar rustte, van met Ulieden te heulen." Met ons te heulen? God betere het Daar weten wij alles van. Als dit met ons heulen moet heeten, dan sta ons de hemel bij, als wij een Kabinet krijgen, dat tegen ons is. Zoolang de wereld bestaat, is er geen besehul diging tegen iemand geslingerd, die zoo onver diend was als deze tegen het Kabinet Heemskerk. Men hoort er dan ook niet meer van spreken. De lastertongen, die den premier vroeger wel eens ongeduldig maakten, zijn verstomd. Het was dus ten eeneamale overbodig om, bij al de bewijzen van het tegendeel, die in voldoenden getale geleverd zijn wij althans verlangen niet naar meer, en kunnen het er best mede doen nog dit bewijs te voegen. u Maar dan was het misschien om hulde te bren' gen aan de liberale partij Deze had in 1871 iets vergeten. Het con servatieve Kabinet vindt dat, en brengt het aan de liberale partij, om te toonen waartoe het niet al in staat is. De Regeering zegt met andere woorden tot die partij „Ik ben nog liberaler dan liberaal. Dit bordje, dat ik u als een huldeblijk aan biedt, is het sprekend bewijs, dat, indien dë missie te Rome op dit oogenblik nog bestond, ik, conservatief Kabinet, het initiatief zou nemen die missie af te schaffen, terwijl de afschaffing in 1871 door een liberaal Kabinet werd be streden Is er een meer delicate attentie denkbaar? Gevoelt gij u, heeren liberalen, niet geflatteerd, niet gecharmeerd Indien men daarop gerekend heeft, dan heeft men (indien ik mij niet zeer vergis) buiten den waard gerekend. Indien ik de liberale partij maar half ken, dan is zij te hooghartig om een dergelijk geschenk van hare tegenpartij aan te nemen. Die partij neemt zelf, wat zij hebben wil. Zij heeft geen hulp noodig en wil niet geholpen wezen. Die heeren zeggen: „Ons dienen geen geplukte peren, „Dat is geen fruit dat wij begeeren." Het is hun ook te min." Is dit de mauier, waarop men zulk eene ern stige zaak behandelt? Wij durven het vragen aan alle Katholieken, of zulk eene wijze van handelen niet meer afbreuk doet aan hunne belangen, waarvoor de heer Haffmans beweert te strijden, dan de grootste vijand zou kunnen doen. Hoe geheel anders, hoe waardiger klonk het antwoord van den Minister, die ernstig en kalm streed voor zijne vrijheid, en op de uittarting van den Boxmeerder afgevaardigde verklaarde „Ik sta hier niet als Katholiek, ik betwist den spreker de bevoegdheid, om mij te vragen, wat ik in mijn bijzonder leven denk, en hoe ik God meen te moeten eeren. Ik ben tevreden met vrijheid daaromtrent., en laat ook aan ieder de zijue, maar als Minister zal ik zeer gaarne op dat punt antwoorden. En dan verklaar ik, dat ik hier noch als Katholiek, noch als anti-Ka tholiek sta, veel minder om eenig protectoraat over de Katholieken uit te oefenen. Dat pro tectoraat werp ik verre van mij af. Ik sta hier om de Grundwet en de wetten des Rijks, uit te voeren, om aan ieder onderdaan van den Koning zijne volle vrijheid en rechten te verzekeren binnen den kring van mijne werkzaamheid." Is er eerlijker verklaring mogelijk, maar tevens- juister standpunt aantewijzen voor hem, die in kleiner of grooter kring slechts geroepen is om de belangen van burgers van een zelfde land of stad te behartigen? Maar nog schandelijker was de taal van den heer Haffmans, toen hij later de Regeering van omkooperij beschuldigde. De consul te Amster dam had geweigerd het wapenbord weg te nemen. „Zij behoefde, om tot haar doel te geraken, de medewerking van den heer Hazeman. Wat doet zij nu om die te verkrijgen Zij deco reert hem. De heer Hazeman begrijpt, waarom het te doen is en vindt zich in gemoede be zwaard het cadeau aan te nemen. Hij reist naar den Haag. De Minister stelt hem niet alleen gerust, maar zegt hem dat hij die deco ratie niet weigeren mocht, dat zulks aan hooger oord aanstoot zou geven en dat daardoor de belangen van zijne geloofsgenooten zouden kun nen bedreigd worden. Aldus, geslingerd tus schen vrees en plichtbesef, komt de heer Hazeman tot het betreurenswaardig besluit, uit eerbied en ontzag voor Zijne Majesteit den Koning, den Nederlandschen Leeuw aan- en het bordje af te nemen."

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1877 | | pagina 1