i 1877. N°. 13. Dinsdag 30 Januari. 64ste jaargang. Agenten voor het Buitenland zijn: G. L. DAUBE& Go., te Parijs31tó Rue du FaubourgMontmartre, en A. STEINER, te Hamburg. Bij deze Courant behoort een bijvoegsel. VERZOEK. De geabonneerden buiten Goeswier abonnementsgelden over het afgeloopen jaar nog niet zijn betaald, worden vrien delijk verzocht deze te voldoen. POSTERIJEN^ Vertrek der brievenmail naar Oost-lndië. Kennisgeving. LOTING NATIONALE MILITIE. Afstand van publieke» Grond. Surnumerair ter Secretarie. DADEN, MIJNHEEREN GOESCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag-, Woensdag-, en Vrijdagavond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, J 1.75. Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 ct. COURANT. Gewone advertentiën worden a 10 ct. per regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodsberichten en de daarop betrek king hebbende dankbetuigingen van 18 regels a 1, Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20 ct. Via TRIEST, 31 Jan., 9.40 's morgens. Via NIEUWEDIEP, 2 Febr., 5.45 's avonds. Via BR1NDISI, 2 Febr., 1.'s middags. Via MARSEILLE, 9 Febr., 1.— 's middags. Via NAPELS, 11 Febr., 5 45 's avonds. De Fransche pakketbooten doen Riouw, Banka en Palembang niet aan. DE GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND, Gezien art. 73, 2de lid, van de wet, regelende het kiesrecht en de benoeming van afgevaardigden ter Eerste en ter Tweede Kamer der Staten-Generaal, van 4 Juli 1850 (Staatsblad no. 37); Noodigen de inwoners der proviDcie uit, zoo zij in de grondbelasting, de personeele belasting of het patent recht, op de kohieren, lot den loopenden dienst behoorende, elders zijn aangeslagen, daarvan, door toezending van de vereisclite bescheiden, (aanslag-biljetten of uittreksels uit de kohieren, en eene berekening van hetgeen in hoofdsom en in Rijks-opcenten afzonderlijk wordt be taald), voor of uiterlijk op 1 April aanstaande aan hen te doen blijken. Deze kennisgeving zal in de onderscheidene gemeen - ten van dit gewest worden afgekondigd en aangeplakt. Middelburg, 26 Januari 1877. De Gedeputeerde Staten voornoemd, W. SIX, Voorzitter. ARNTZENIUS, Griffier. voor de BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES verwittigen voor de EERSTE MAAL de ingeschrevenen voor de Nationale Militie van den jare 1876 voor de lichting 1877, dat DK LOTING door den heer Commissaris des Konings is bepaald op Woensdag den 21 Februari 1877, des voorraiddags te 9 uren, te Goes, en dat die zal plaats hebben in de groote zaal op het Raadhuis. En worden zij mitsdien opgeroepen ten gestelden dage, ure en plaatse daarbij tegenwoordig te zijn en, redenen van vrijstelling hebbende, vooraf op Woensdag den 14 Februari 1877, ter secretarie der gemeente, daar van opgaaf te doen, teneinde in tijds de bewijzen en getuigschriften tot vrijstelling wegens bocderdienst of als eenige wettige zoon te kunnen aanvragen of opmaken. Goes, den 27 Januari 1877. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, HARTMAN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES brengen ter openbare kennis, dat door het bestuur van het Gasthuis een adres is ingediend, om aan die instelling in eigendom aftestaan 190 centiaren grond aan de openbare straat bij den Oostwal, benoodigd voor het verbouwen van een gedeelte van dat gesticht, en noodigen diegenen uit, welke tegen den afstand bezwaren mochten hebben, die aan hun College ken baar te maken voor of op Zaterdag den 3 Februari 1877, zullende het er anders voor gehouden worden, dat geene bedenkingen daartegen bestaan. Goes, den 27 Januari 1877. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, HARTMAN. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES brengen ter openbare kennis, dat door hen op den 20 Januari il. tot surnumerair ter secr etarie dezer gemeente is benoemd: de heer DANIEL PIEPER PKUMERS, verzoekende mitsdien Burgemeester en Wethouders den benoemde als zoodanig te erkennen. Goes, den 27 Januari 1877. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, HARTMAN. Geschreven wordt er tegenwoordig genoeg over den politieken toestand van ons land. In Culem- borg gevoelde een zekere mr. O. B. zich opge wekt om in een brochure zijn gevoelens daarover bloot te leggen. Het Vaderland noemde hem «een onbekenden babbelaar," doch Prof. Buijs vond hetgeen O. B. schreef belangrijk genoeg, om er een artikel aan te wijden. Mr. Levy, te Amster dam, kwam toen op de gedachte om over hun beider schrijven weêr de pen op te nemen, ge raakte in een pennestrijd met het Haagscheblad in de Parkstraat, en de Arnhemsche Courant voegde zich bij hen om de quaestie van een par lementair ministerie te bespreken. Het waren allen mannen der liberale partij, die beeren; en nu schijnt het in den tegenwoordigen tijd ge woonte te worden, om de verdiensten van geest verwanten te verkleinen, om de liberale partij zelve in hare voornaamste leden in miskrediet te brengen. De waarschuwende stem, die de redactie van Het Vaderland liet hooren, was niet over bodig toen zij aan mr. Levy schreef: «Laat ons aan onze tegenstanders het voor recht gunnen het land te doen zien, welk treurig schouwspel een gedesorganiseerde partij oplevert, en zeiven de handen ineenslaan om met vereende krachten het pas begonnen werk te helpen vol tooien." Dat men met elkander debatteert over het eene of andere vraagstuk, dat men nagaat welken weg men in het belang van het land het best zou kunnen bewandelen, wij keuren het goed. Dat men, liberaal zijnde, de goede hoedanigheden zijner tegenstanders erkent, en voor eigen gebreken de oogen niet sluit, wij juichen dit toe. Maar dat men bij dat streven te ver gaat, per soonlijke aanvallen richt op mannen als de heeren De Boo, Kappeyne, Vwn Houten en anderen, die, met hunne gebreken, toch sieraden van de partij van vooruitgang zijn, dat strijdt mee, onze op vatting van politiek. Er is een tijd geweest- wie herinnert zich niet een teekening, waarop de heer Kappeyne als schooljongen werd voorgesteld, die de glazen bij zijn eigen vrienden ingooide? dat de jonge garde deed, wat nu de Arnhemsche Courant, als vertegenwoordigster der oude garde, schijnt te willen doen. Die tijd is voorbij, en slaan wij een blik op de Tweede Kamer, dan is dat alles daar ten minste vergeten en vergeven. De heer Blussé Van Oud-Alblas is de man geweest, die tot samenwerking heeft aangespoord, die de nieuwe organisatie tot stand heeft gebracht. En dat lid was nog een van de oudstenDat is een daad mijnheeren, die ook buiten de Kamer navolging verdient. Wat raken het Nederlandsche volk al uwe onderlinge twisten en veeten; wat heeft dat te maken met uwe bijzondere opinion en verschillende meeningen? Het vraagt daden, waar uit ten duidelijkste het streven blijkt, om het gelukkig te maken; daden, zonder ophef aange- gekondigd, maar met kracht uitgevoerd. Zulk een daad nu is, wat den eersten eisch betreft, de organisatie der liberale leden van de Tweede Kamer. Er is hun een verwijt gemaakt, dat zoo weinig en zoo bij tusschenpoozen werd geopenbaard, wat men onder die organisatie had te verstaan, boe zij eigenlijk in elkander zat Maar waartoe zou al die ophef hebben gediend Tot niets anders dan tot overdreven beschouwingen, tot al te hoog op gevoerde verwachtingen. Want het is niet over bodig, wat Prof. Buijs hun toeroept: «Voorzich tig toch, want ook onder de liberalen is bet meer gezien, dat zij, schijnbaar innig verbonden als op positie, droevig uiteen stoven, zoodra het er om te doen was met vereende krachten op te bouwen. Spoedig genoeg zal het bestuur van 's lands zaken weder in uwe handen rustenwacht daarom met te juichen over uwe nieuwe organisatie, tot zij de vuurproef van een regeerings-partij met goed gevolg zal hebben doorgestaan." Die woorden laat de Professor tot den heer Fransen Van de Putte spreken, tot hem, die het eerst de organisatie officieel aankondigdemaar dat het slechts bij eene bloote aankondiging bleef, dat men niet met sterke kleuren uitweidde over hetgeen er van die orga nisatie te wachten is, en zich niet begaf op het gebied der bespiegelingen, die wel eens zouden kunnen blijken valsch te zijn, dat geeft ons hoop, dat men den ernst der zaak niet te gering achtte, dat men zelf overtuigd was, hoe het verbond eerst dan gevestigd kan heeten, wanneer door daden ge toond is, dat men éen is in streven, éen is in werken, om Nederland liberaal te besturen. O er zijn onder de jongeren, die zelfs vurig liberaal zich noemen maar spottend de schouders opha len over die organisatie en zelfs durven beweren «Och, de liberale leden der Kamer, zij verheelden zich, dat zij georganiseerd zijn." Hoort naar die stem mijnheeren luistert er gerust naar! Het zal u tot prikkel kunnen wezen om te toonen, om door daden te bewijzen, dat wij hier niet met inbeelding, maar met werkelijkheid te doen hebben. Culemborg schijnt een vruchtbare streek te zijn voor de voortbrenging van politieke geschriften. Met een enkel woord wezen wij in ons vorig nom- mer reeds op eene beschouwing van den heer D. C. Nijhoff, getiteld: «Het zedelijk ideaal en het politieke leven van Nederland". Ernstig en welgemeend, uit den grond van zijn hart, legt de schrijver ons zijne gevoelens bloot. Al gaan wij niet met hem in alles meê, over menig punt zouden wij hem uit sympathie de hand willen drukken. Zijn gevoelen en het onze over den Minister Heemskerk is hetzelfde; in andere woor den hebben wij en onze lezers kunnen het ge tuigen zoo menigmaal herhaald, dat het «gruw zame spelen met beginselen, dat opnemen in zijn kabinet van de tegenstrijdigste elementendie zucht, die in alles doorstraalt, om voor zich zelf te blijven voordeel trekken van de verdeeldheid der liberale partij", ons tegenstaat, en wij zeggen het hem na: «ik ken geene namen zwart genoeg, om zulke daden te brandmerken." Wij denken vaak wel eens met hem: «waarom toch in dien beperkten en nauwen kring al die ongelukkige partijnamen? Wie heeft ze toch uitgevonden, wie heeft ze toch als eeuwige vulkanen in den boezem van ons volk en onzer volksvertegenwoordiging nedergelegd, die jammerlijke namen van conser vatief en liberaal, van anti-revolutionair en ultra- montaan, van oude garde en radicale partij? Ik weet het, ze hebben hunnen geschiedkundigen oor sprong, ze hangen ten nauwste samen met het leven van hunne stichters, met de geschiedenis van ons land, met den toestand daarbuiten. En toch, waar is de engel, die ons uit de klauwen van deze partijnamen zou kunnen verlossen? En ik denk dan wel eens verderDaar moesten voor ons vader land en voor zijne kleine verhoudingen eigenlijk slechts twee partijnamen zijn, die in de werkelijk heid bestaan, egoïsten en idealisten. De eersten redeneeren van hun bekrompen, zelfzuchtig stand punt uitde anderen worden gedragen door een princiep van ontferming en mededoogen met de kwalen en wonden der maatschappij." En ook wij dwepen met zijn ideaaldat nl. alle egoïstische politiek te niet. worde gedaan, en dat de bestuurders in hun hart wenschen en idealen koesteren voor verbetering van het volksleven: «Wij hebben behoefte aan een schaar van edele mannen, die den geest van elke wet boven de letter stellen, die door de kracht van hunne persoon lijkheid de koudste letteren weten te bezielen, die met allen eerbied voor de wetten des lands boven de wet zijn verheven en die menschelijke inzettin gen weten te onder scheiden van eeuwige geboden." Maar wie zal die idealen verwezenlijken? Vol gens den schrijver de heer Kappeijne niet, en de heer Van Houten ook niet volkomen. Beiden heb ben groote verdiensten, maar voor de verwezen lijking van de beginselen, door schrijver gesteld en door ons beaamd, acht hij hen niet geschikt. Voor een oogenblik willen wij met den heer Nijhoff méé gaan, maar dan wijzen wij hem op éen, dien hjj zelf tot voorbeeld aanhaalt, op Gamhetta. Wie zegt hem, dat langs den weg van bittere ervaring, door de ernstigste zelfkennis, door het krachtigste zelf bedwang, waardoor deze vurige Fransche demagoog geleerd heeft zich te beheerschen, ook niet die mannen der liberale partij kunnen komen op het rechte pad i Doch wij koesteren andere ver- wacütingen omtrent den heer Kappeyne, en al vol doet hjj dan niet geheel aan ons aller ideaal, het streven, om dat te bereiken, kan niet anders dan goede vruchten voor ons land dragen. Daden nog moeten spreken of hij de man is, van wien inde»

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1877 | | pagina 1