1877. N°. 8. Donderdag 18 Januari. 648te jaargang. EEN ALGEMEEN BEGINSEL. Agenten voor het Buitenland zijnG. L. DAUBE Co., te Parijs, 31tó Rue du Faubourg Montmartre, en A. STEINER,'te Hamburg. VERZOEK. De geabonneerden buiten Goes, wier abonnementsgelden over het afgeloopen jaar nog niet zijn betaald, worden vrien delijk verzocht deze te voldoen. GOESCIIE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag-, Woensdag-, en Vrijdagavond uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, ƒ1.75. Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 ct. COURANT. Gewone advertentiën worden a 10 ct. per regel geplaatst. - Geboorte-, huwelijks- en doodsberichten en de daarop betrek king hebbende dankbetuigingen 'van 18 regels a 1, Dienstaanbiedingen, niet meer dan. 4 .regels bedragende en contant betaald, 20 ct. i. nDe welvaart van een land is niet op te maken uit het hooge cijfer zijner inkomsten, of uit de sterkte zijner vestingen, of uit de Schoonheid zijner openbare gebou wen, maar bestaat in het getal zijner ontwikkelde burgers, in de mannen van beschaving, verlichting en karakter, die het bezitin deze vindt de Staat zijn grootsten rijk dom, zijn voornaamsten steun, zijne ware macht." Lüther. Er is veel strijd in de wereld! Op elk gebied, in iederen grooten of kleinen kring beerscht strijd voor meeningen, strijd voor eigen bestaan, en waar voor al niet meer! Wie zal ze opnoemen de tallooze qnaestiën, die dag aan dag te voorschijn komen; wie zal ze beschrijven die moeiten en zorgen, waarmee men dagelijks heeft te kampen? Slechts enkelen zijn er, die aan zulk een strijd niet be hoeven deel te nemen. Of zij er gelukkiger om zijn Wie zou niet gaarne wensehen, met minder zorgen te kampen te hebben voor zijn bestaan? Maar wanneer onbezorgdheid daarover tot zorge loosheid ons voeren moestwanneer wij, waar voor ons zeiven geen strijd meer was te "strijden, ook onverschillig moesten worden voor het algemeen belang, geen lust meer gevoelden om deel te nemen aan den strijd, die voeren zal tot meerder geluk en welvaart van het algemeen, neen, dan honderd maal liever in onze eigen zorgen een prikkel tot werkzaamheid gevonden. Wellicht, dat daardoor nog enkele vonken ontbranden, die licht kunnen verspreiden voor anderen. Maar hoe gering is toch ook 't aantal van hen, die zonder zorg kunnen leven, in vergelijking van zoo velen, wier gansche bestaan een voortdurend zwoegen en werken is! En moeielijker, steeds moeielijker wordt in den tegenwoordigen tijd dit leven, waar de eischen altijd dóór hooger worden gesteld, en men op ieder gebied meer naar volmaking streeft. Dat is een gelukkig streven, dat den mensch meer en meer aan zijn bestemming zal doen beantwoorden. Al mogen er ook zijn, die deze aarde bewandelen met onver schilligheid, haar beschouwen als een verblijf, waar mee men zoo min mogelijk zich moet inlaten, en niets rondom zich de moeite waardig keuren van nader bij te zien, wij verheugen ons zoo dikwijls in zoo veel schoons en goeds, dat zij oplevert. En dan is er een gevoel, dat ons zegt, hoe ook wij, even als iedere boom, vruchten moeten dragen hoe wij, al zijn wij ook een zeer gering deel van 't geheel, toch ook den plicht hebben te vervullen, van mee te werken aan de voltooiing van het heelal. Dat voor menigeen die strijd te zwaar is, is een feit. Zoo velen worstelden voor hun eigen bestaan, maar bezweken toch ten laatste, omdat zij geen rekening wilden of konden houden met de eischen van den tegenwoordigen tijd; anderen, die vol ijver in het algemeen belang werkzaam waren, gaven ten laatste den moed op, wijl zij wanhoopten aan het slagen hunner pogingen. Er behoort dan ook beschaving, verlichting en karakter toe, om te vol harden tot het einde toe, om te overwinnen in dien strijd. Wij haalden straks aan, hoe wij een klein deel van het groote geheel uitmaken, en hieruit volgt, dat onze invloed grooter wordt, wanneer wij ons werken beschouwen in verband tot een kleiner deel van dat heelal. Al ons werken komt dan ook voor een gedeelte ten bate van dat deel der wereld, dat wij ons vaderland noemen; al handelen wij ook uit eigen belang, toch dragen onze handelingen vruchten, die onze landgenooten tot welzijn kunnen strekken. Wanneer wij vallen in of ons onttrekken aan den strijd, dan worden aan ons vaderland weêr krachten ontnomen, die het ten goede hadden kunnen komen. En daarom schreef Luther reeds, dat de Staat zijn grootsten rijkdom, zijn voornaam sten steun, zijne ware macht vindt in mannen van beschaving, verlichting en karakter. Vaqlhen alleen kan de welvaart en de bloei van een land afhangen; door hunne daden werken zij daartoe meê, en ge lukkig is 'tland, dat vele van die mannen telt! En zulke zonen te vormen is de eerste plicht van een bestuur, dat over de belangen van een land moet waken. Geen beter gelegenheid bestaat daartoe dan in de jeugd, waarin de karakters nog gevormd kunnen worden, waarin hoofd en hart nog zoo uitmuntend geschikt zijn om alles op te nemen, wat beschaven en verlichten kan. Wie durft dan nog tegenspreken dat onderwijs het krach tigste middel is, om ons land de mannen te be zorgen, die wij behoeven, mannen, die in den strijd niet zullen ondergaan, maar steeds meer en meer voorwaarts zullen treden? Het land zelve en dat vormen wij allen heeft belang daarbij; onze meerdere of mindere welvaart hangt daarvan af, en nooit kan op te ruime schaal de gelegenheid gegeven worden om tot dat doel te geraken. Dat is een algemeen begin sel, waarvoor wij allen moeten en kunnen strij den, omdat wij allen voordeel zullen plukken van de daden van hen, die daardoor worden gevormd. Het landsbestuur heeft dan ook het middel in de hand, om dat onderwijs te verspreiden. Het is de Volksschool, die ons aller eigendom moet zijn, waarvan ieder moet gebruik maken, en die daar door staan moet boven elke andere gelegenheid, om onderwijs te genieten. Daaraan moet het be stuur, dat de belangen van alle burgers verte genwoordigt, zijne beste krachten besteden; er kan niet te veel aan die school worden ten koste ge legd, want wij zeiven plukken later dubbele rente van het kapitaal, omdat, door het gebruik, dat van die school wordt gemaakt, er personen gevormd wor den, die de algemeene welvaart bevorderen. Daarom moet de ruimste gelegenheid gegeven worden, die school te bezoeken; daarom mag niemand ervan teruggehouden worden om financiëele redenen. Kos teloos worde 't onderwijs in die school gegeven; dan bestaat er geen hinderpaal meer en heeft het be stuur recht om tot bezoeken te dwingen. Want zij, die geen onderwijs genieten, staan de algemeene welvaart in den weg; worden voor ons groote hin derpalen om zeiven in bloei en welvaart toe te nemen, en ontnemen aan onze maatschappij krach ten, die wij weer zullen moeten aanvullen, terwijl zij voor al onze moeite ons niets in de plaats ge ven dan ondank en de minder aangename over tuiging, dat zij op onze kosten leven. Wij ontvingen een nommer der Amers/oortsche Courant, naar wij vermoeden namens de redactie van dat blad. Dit nommer bevat een artikel, ge titeld: Brijfzucht nopens de rechterlijke wetsvoor stellen Over den vorm zullen wij zwijgen, over de strekking hier een enkel woord. Het doel is de aandacht te vestigen op hetgeen een Haagsche brief schrijver aan de Arnhemsche Courant meldt over de aanhangige wet op de rechterlijke organisatie. Die correspondent vertelt het nieuwtje, dat r,geen enkele rechtbank zal afgeschaft worden en geen enkel kantongerecht." Bij die mededeeling voegt de brief schrijver, a la manière van de redactie der Arn hemsche Courant zelve, eenige liefelijkheden aan het adres van den heer Kappeyne en de andere liberale leden der Kamer, door o. a. nog te melden: «De Kappeyne-geest is de Kamer niet uit. Integen deel: hij heerscht er machtiger dan ooit. De Èap- pa/we-politiek bezielt en beheerseht het Kamer- liberalisme. Zijne politiek is eene politiek van slimheden en behendigheden, van vernuftige in vallen en spitsvondigheden, van kleine middelen om kleine doeleinden te bereiken; eene echte ad vocaten-politiek, die het land regeeren wil met interlocutoire beslissingen, en onuitputtelijk is in het opwerpen van dilatoire en peremtoire exceptiën." Wij hebben een zekeren schrik, om correspon denten-berichten, vooral van Haagsche corres pondenten, onder de oogen onzer lezers te brengen. De slechte reputatie van hem, die aan de Groninger Courant brieven uit 's-Hage schrijft, doet ons tegenover zijne collega's voorzichtiger zijn. Men herinnert zich zeker nog wel, hoe geheel en al verkeerd die briefschrijver het publiek inlichtte omtrent de houding der Ministers Heemskerk en Van Goltstein tegenover «Volksonderwijs". En de slechte naam, dien hij daardoor verwierf, is er in den laatsten tijd niet op verbeterd. Telkens en telkens weer leest men: nde Haagsche correspondent der Groninger' Courant schrijft:" om den volgepd^n dag te vernemen, dat dit' persoontje, geheel verkeerd was ingelicht, en zijn collega van de Zutph. Ct. b. v. het tegenovergestelde meldt, en dan ten slotte te hooren, 'dat geen van beiden er iets van wist. En zoo zijn er vele voorbeelden. Hoevèle malen de heer Nierstrasz al door die 'heeren naar het buitenland is gezonden tot herstel zijner gezond heid, is evenmin op te geven als het aantal malen, dat gemeld werd, dat dit kamerlid weer in beterschap toe- of afneemt. Alleen het publiek wordt de dupe van dergelijke schrijverij; en al is 't onmogelijk, om steeds voor de waarheid van alle berichten in te staan, toch achten wij ons verplicht te waken, dat onze lezers niet de dupes worden van zoo menig bericht, dat zijn oorsprong vindt in een niet zeer vertrouwbare bron. Wij behandelden het artikel der Arnh. CoUr. daarom met stilzwijgen; de vele tirades,'zooals wij daar straks er éen aanhaalden, droegen te veelde sporen, dat slechts het geheel het doel had eenige hatelijkheden aan het adres der liberalen te zeggen, en dat dit nieuwtje daartoe als middel diende. Maar vooral zwegen wij erover, omdat uit zeer vertrouwbare bron ons het tegenovergestelde werd meegedeeld. In ieder geval is deze quaestie al zoo vele malen besproken, dat wij nu gerust op daden kunnen wachten; wij hadden 't dan ook beter gevon den, dat de redactie der Amersfoorsche, zoowel als die der Friesche Courant dien Haagschen correspon dent hadden laten rusten. Laatstgenoemde redactie voegt er voorzichtigheidshalve bijwanneer dit ver moeden juist is W aar is de grens, wanneer men van elk gerucht, waarvan de een of ander verkiest ons op de hoogte te brengen eenige vellen papier volschrijft, zonder dat men zekerheid heeft van de waarheid? Het pa pier is zeker geduldig, maar heeft al dit schrijven eenig nut voor het publiek? ttSfNINE^LANPSCHE BERICHTEN. GOES, 17 Januari 1877. Wij vestigen de aandacht op de voordracht, die de heer Marlet Donderdagmiddag te drie uren te Biezelinge zal houden. Moge de op komst niet minder talrijk zjjn dan te Wol- faartsdijk het geval was! 8-Heer Arendskerke. Naar men ver neemt zal onzen brievengaarder buiten bezwaar zjjner inkomsten een brievenbesteller toegevoegd worden voor de brieven, bestemd voor de in gezetenen buiten de kom der gemeente op eene bezoldiging van f 250 's jaars. Als dit bericht werkelijk waarheid bevat, wie weet, of deze maatregel dan niet eene eerste schrede is op den weg, om alom ten platten lande tot afzonderlijke aanstelling van bestellers over te gaan? Heinketiszand. Verleden week werd al hier de naijver tusschen twee zoogenaamde paardenoppasssrs zoozeer opge .vekt, dat de een den ander een gevoeligen slag met zijn houten klomp aan het hoofd toebracht, waardoor hevige bloedstorting ontstond en heelkundige hulp moest worden ingeroepen. 's-HLeerénhoek. Verleden week hebben alhier eenige eenvoudige diefstallen plaats gehad ten nadeele van een paar ingezetenen dezer gemeente. De vermoedelijke dader schjjnt de ontvreemde voorwerpen in eene andere gemeente verkocht te hebben en het daarvoor ontvangen geld weer te hebben uitgegeven voor sterken drank. I ezvsckc. Maandag is 13V, P., herber gier alhier, door de justitie in verhoor genomen, en daarna gevankelijk overgebracht naar het huis van arrest te Goes. Tot heden toe is de aard van het misdrijf, waarvoor dit is geschied, ons niet bekend, doch in geen geval staat dit in verband met de in die herberg op den tweeden Kerstdag voorgevallene schanoalen. Men schrijft ons uit Westelijk Zeeuwsch Vlaanderen: Onze Rederjjkersbond, retdslang kwijnende, heeft wederom een verlies geleden

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1877 | | pagina 1