1877. N°. 3.
Zaterdag 6 Januari. 64" jaargang.
Agenten voor het Buitenland zijn: G. L. DAUBE& Co., te Parijs, 31J" Rue du FaubourgMontmartre, en A. STEINER, te Hamburg.
Bij deze Courant behoort een bijvoegsel.
POLITIE-PERSONEEL.
Hoofdelijke Omslag.
HET AFGELOOPEN JAAR.
mom
GOESCHE
De uitgave de2er Courant geschiedt Maandag-, Woensdag-,
en Vrijdagavond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal, zoo binnen als buiten Goes, 1.76-
Afzonderlijke nommers 5 ct., met bijblad 10 et.
COURANT.
Gewone advertentiën worden a 10 ct. per regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodsberichten en de daarop betrek
king hebbende dankbetuigingen van 18 rogels a 1,
Dienstaanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en
contant betaald, 20 ct.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
brengen ter openbare kennis, dat door den Raad dier
femeente in zijne openbare vergadering van (jen 29
iecember 1876 is vastgesteld de volgende gewijzigde
verordening tot bepaling van het personeel en de be
looning der agenten van politie in de gemeente Goes.
Art. 1. Het personeel der politie in de gemeente
Goes bestaat, behalveden Commissaris, uit zes agenten,
te weten: drie agenten van de eerste en drie agenten
van de tweede klasse.
Art. 2. Alvorens in functie te treden, leggen de agen
ten van politie in handen van den Burgemeester den
navolgenden eed (belofte) af:
„Ik zweer, (beloof) dat ik de betrekking van agent
van politie in de gemeente Goes getrouw en nauw
gezet zal waarnemen en mij in alle opzichten zal gedragen
naar de bevelen van den Burgemeester oi den Com
missaris van politie en naar de bepalingen mijner
instructie."
Art. 3. De agenten der eerste klasse genieten eene
jaarwedde van /450, die der tweede klasse eene jaar
wedde van /425.
Art. 4. De kleeding en wapening der agenten worden
vanwege de gemeente verstrekt, onderhouden en ver
nieuwd.
Art. 5. Bij overlijden of ontslag worden kleeding
en wapening aan de gemeente teruggegeven of vergoed.
Die vergoeding kan worden verhaald op de nog te
goed zijnde jaarwedde der overledenen ot ontslagenen.
Art. o. Het bureau van politie is gevestigd ter woon
stede van den Commissaris.
Art. 7. Voor wachtkamer der politie wordt aange
wezen het lokaal aan de Groote Markt, op den hoek
van de St. Adriaanstraat en de Korte Kerkstraat.
Deze wachtkamer is zoowel bij dag als bij nacht
geopend en toegankelijk.
Goes, den 3 Januari 1877.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Seeretaris,
HARTMAN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
brengen tér openbare kennis, dat de Raad in zijne
vergadering van beden beeit vastgesteld het 2e supple
toir Kohier van den Hoofdelijken Omslag voor dit jaar,
en dat dit Kohier andermaal ter inzage zal liggen ter
secretarie der gemeente van den 6 tot en met den 13
Januari aanstaande, op eiken werkdag van des voor
middags 9 tot des namiddags 2 uren, kunnende door
belanghebbenden gedurende dien tijd tegen hunnen
aanslag bij Gedeputeerde Staten bezwaren (op ongezegeld
papier) worden ingediend.
Goes, den 5 Januari 1877.
Burgemeester en Wethonders voornoemd,
M. P, BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
Wij zullen 1876 geen verwijt maken, daar het
zooveel ons schonk, dat ons niet welgevallig was,
maar evenmin het de eer geven van al het goede,
dat wij ondervonden, toen het rondging door deze
wereld. Buiten zijn schuld toch is alles geschied
zijn loop was aangewezen, zijn levensduur vooruit
bepaaldgeen macht was het toegekend, en het
was slechts een geleider, die alleen ons vergezelde
op onzen levensweg, om, door de snelheid waar
mee het voortging, de kortheid van zijn eigen
bestaan, ons te herinneren aan de snelle vaart,
waarmee ons leven voorbijgaat, en aan den weinigen
tijd, die ons is geschonken. En nu 1876 zijn taak
heeft overgegeven in andere handen, nu het ons
verliet, om nooit weêr te keeren, nu kan 'tniet
anders of het moet voor velen, zoo niet voor
allen, eene behoefte wezen nog eens terug te denken
aan zoo menige gebeurtenis, aan zoo menig feit,
dat onder zijn oogen is geschied. Alles, wat er
in dat afgeloopen jaar is voorgevallen, te herhalen,
is onmogelijk; de gewichtigste oogenblikken uit
dat tijdperk willen wij, die in dat jaar zoo menig
maal op een en ander hebben gewezen, slechts in
herinnering u brengen.
Daarbij bepalen wij ons tot ons eigen land, tot
onze provincie en tot onze stad. Op wat daar
buiten voorviel wezen wij reeds in ons vorig nom-
mer, en binnen de grenzen van ons eigen gebied
is genoeg voorgevallen om daarbij stil te staan
Maar ook enkele teleurstellingen willen wij bloot
leggen, waar wij niet ontvingen, wat wij zeker
hadden verwacht. Hun, die daarvan oorzaak waren
wenschen wij den moed en de kracht, om dit jaar
te volvoeren, wat zij in het afgeloopene niet vol
brachten.
Wie herinnert zich niet den watersnood, die in het
begin van het afgeloopen jaar een deel van ons land
teisterde? Jammer en ellende werden verspreid, maar
een lichtzijde was de algemeene bereidvaardigheid
om hulp te verleenen, die zich zoo welsprekend
openbaarde. Ook in Goes en omstreken bleef
men niet achter op milde, zeer milde wijze zelfs,
bijdragen te leveren om dien nood te lenigen.
Allen vereen igden zich tot dat groote doel, en voor
zeker, al gaf 1876 in die dagen ons veel treurigs
te aanschouwen, daar tegenover stond toch ook
veel schoons, dat stof tot dankbaarheid opleverde.
De toestand van den handel in 't algemeen was
niet zeer gunstig. De financiëele crisis, die in bijna
alle landen zoo nadeelig werkte, liet ook hier te
lande zijn invloed gevoelen, en menig koopman zal
aan het einde van het jaar zijne boeken hebben
gesloten met een nadeelig, of niet zoo voordeelig
saldo als vroegere jaren. Maat ook menig rustig
burger werd teleurgesteld door verliezen, die hij
leed, hetzij door den achteruitgang der fondsen, het
zij door misbruik, dat anderen van zijn vertrouwen
hadden gemaakt. 1876 heeft aan menigeen eene
harde les gegeven, die nog geruimen tijd haar in
vloed zal doen gevoelen. Het geschokt vertrouwen
kan zoo licht niet meer worden hersteld, en ten spjjt
van hen, die steeds met eerlijke bedoelingen te
werk gaan, en die bet volste vertrouwen verdienen,
zal menigeen tocb huiverig zijn, zijne belangen aan
vreemde handen toe te vertrouwen.
Dit is zeker wel een van. de treurigste feiten,
die het afgeloopen jaar heeft geopenbaard. In de
hoofdstad van ons land, Amsterdam, hadden een
paar gebeurtenissen plaats, die wel waard zijn nog
eens herdacht te worden. In de eerste plaats
wijzen wij op de onthulling van Thorbecké's stand
beeld, eene gebeurtenis, die, vooral om hetgeen
daaraan is voorafgegaan, zeer gewichtig kan heeten.
Treurig zijn de ervaringen, bij die gelegenheid op
gedaan, maar verheugd kunnen wij wezen, nu in
1876 in Nederland een beeld is verrezen voor een
man, aan wien het zoo ontzaglijk veel te danken
heeft. Al hadden wij gaarne alle partijen daar
rond zien geschaard om een goed burgereen
eminent staatsman te huldigen, nu dit niet is ge
schied kunnen wij slechts hopen dat men uit
het gebeurde zal geleerd hebben in het vervolg
billijker en verstandiger te handelen. De on
lusten, die in de maand September aldaar plaats
hadden, waren niet zeer bemoedigend voor hen,
die het goede bedoelen en de veredeling van het
volk op 't oog hebben. Maar toch gelooven wij,
dat men langs geleidelijken weg beter zijn doel
zou hebben bereikt, dan nu het geval is geweest.
Met meer ingenomenheid wijzen wij dan ook op de
opening van het Noordzeekanaal, die in het laatst
van het jaar plaats had. Niet voor Amsterdam
alleen, maar voor den ganschen Nederlandschen
handel is die opening van veel gewicht, en een
grootsch werk, waaraan men jaren lang heeft ge
arbeid werd daardoor volbracht. Te Rotter
dam naderde de verbinding van Staat- en Hol-
landsch spoor hare voltooiing. Het is zeker een
der grootste kunstwerken op dat gebied, dat werd
ondernomen, en Neêrland's goede naam, waar het
water- en spoorbouwkunde geldt, is daarbij nu ten
volle gehandhaafd.
Begeven wij ons vervolgens op staatkundig ge
bied, dan herdenken wij met dankbaarheid, hoe de
wet op het hooger onderwijs en die op de coöpe
ratieve Yereenigingen totstand kwam. De munt
wet, die door de Tweede Kamer was aangenomen,
werd door de Eerste Kamer verworpen, een be
sluit, dat ons niet zeer diep trof. Het gold hierbij
toch slechts eene voorloopige regeling, in afwach
ting van eene definitieve internationale regeling.
De nieuwe hovenwet trad in werking; of deze
aan de verwachting voldoet, durven wij betwijfelen,
doch hierover na te pleiten achten wij doelloos en
ongeschikt. Overigens leverde het jaar 1876 eene
ministeriëele crisis op, die ons eenigen tijd in span
ning hield, om ten slotte door hare oplossing nog
meer ons te verrassen dan door de zonderlinge
argumenten, die de premier aanvoerde, om zijne
houding te verdedigen. Toch zijn wij den heer
Heemskerk dankbaar voor hetgeen hij in 's lands
belang dat jaar deed, ja zelfs voor zijn aanblijven.
Op dat oogenblik was hij de eenige persoon, die
door zijn beleid ten nutte van het land werkzaam kou
zijn. Hij is een man, met grooten werklust bezield,
die veel goeds kon totstand brengen, wanneer zijn
verleden hem niet vaak in eene valsche positie
bracht. En dat is des te meer te betreuren, waar
niemand hem zeer groote bekwaamheden mag ont
zeggen. Het afgeloopen jaar heeft ruimschoots de
bewijzen geleverd voor deze beweringen, maar de
houding van den heer Heemskerk heeft het gun
stige gevolg gehad, dat de liberale kamerleden, in
't begin nog verdeeld, ten slotte zich ten nauwste
hebben aaneengesloten. Zie, dat is zeker wel een
van de gunstigste verschijnselen, die wij in 1876
hebben waargenomen. En 't was, alsof hun voor
dat kloek besluit eene belooning was weggelegd.
Konden zij toch grooter overwinning behalen, dan
die door hen werd verkregen, toen in een ministerie
Heemskerk een Minister van Koloniën, in zake
het communaal en individueel grondbezit in Indië,
zoo onverholen hunne beginselen beleed? Dit is
een der grootste lichtpunten, waarop wij gaarne
wijzen. Al ging een minister Van Ooltstein heen,
wiens verlies wij betreurden, wij kregen een mi
nister Mees terug, wiens openhartige verzekeringen
ons hoop geven op een blijde toekomst. Het
ministerie van oorlog bleefeen Nederlandsch
ministerie van oorlog. Dat is alles, wat wij daar
van kunnen zeggen. Wanneer zal de tijd aan
breken, dat daarin een gunstige verandering zal
komen? Bij de discussiën over de begrooting
van dit departement toch werd door een autoriteit
te kennen gegeven, dat hij slechts met dezen
Minister van Oorlog consideratie wenschte te
gebruiken, omdat de dagen van het gansche minis
terie toch wellicht waren geteld. En daaraan had
de heer Beijen dan ook hoofdzakelijk de aanne
ming zijner begrooting te danken. Die uitspraak
moge niet zeer bemoedigend voor dit ministerie
zijn, toch zou zij bewaarheid kunnen worden. Aan
't einde van het afgeloopen jaar heeft de heer
Heemskerk in de Kamer een twistappel geworpen
in de gedaante van een ontwerp van wet op het
lager onderwijs. Wanneer niet, evenals bjj de
behandeling der wet op het hooger onderwijs,
het gemeen overleg een groote rql speelt, dan kon
dit ontwerp het ministerie wel eens den doodslag
geven. Is 't waar, wat men meldt, dat de heer
Heemskerk in hoofdzaken zijn ontwerp zal blij
ven handhaven, verplichte schoolgeldheffing en
geene subsidie voor bijzondere scholen als zijne
eerste eischen stelt, om daarmee te staan of
te vallen, dan ook gelooven wij, dat zijne dagen
zijn geteld, 't Minst zou ons zulk een lot spijten
voor den Minister van Financiën, wiens werk
zaamheden in het afgeloopen jaar al zeer weinig
vruchten droegen. Nog steeds wachten wij op eene
hervorming van ons belastingstelsel, zoolang reeds
ons toegezegd. De reorganisatie van het kadaster
bleef in staat van tvijzen, zooals men dit, parle
mentair uitgedrukt, noemt. Hoegenaamd niets van
eenig belang bracht de heer Van der Heim tot
stand, en hij had in 1876 het voorbeeld van
zijne beide collega's van Koloniën en Oorlog wel
mogen volgen van heen te gaan. Het spijt ons,
dat het afgeloopen jaar hem nog niet tot de over
tuiging heeft gebracht van zijne onmacht voor
de taak, die op hem rust. Evenmin als aan zijn
bestuur, kwam er tot ons leedwezen een einde
aan den oorlog in Atchin. Al was de toestand in
onze Oost-Indische bezittingen gunstig, op Sumatra
woedt nog altijd een krijg, die veel menschenlevens
kost. Generaal Pel sneuvelde een man, bij
het leger bemind, bij allen, die hem kenden, ge-
eerd en geacht als een dapper krijgsman en een
braaf mensch. Toch is in de laatste dagen een
schrede voorwaarts gedaan door de onderwerping
van Simpang Olim, een feit, dat volgens het oor
deel van hen, die met den toestand aldaar zeer
goed bekend zijn, zooals nog bleek uit de laatste,
hier aangekomen Indische berichten, van groot
belang is. Dit geeft ons moed, en doet ons ver
trouwen, dat wij een grooten stap voorwaarts zijn
gegaan op den weg, die tot een spoedig einde zal
voeren.
Yóor wij van den algemeenen toestand van ons
land afstappen, past ons nog een woord van eer
biedige hulde aan de nagedachtenis van eenige man
nen, die in 1876 ons ontvielen. Zwaar werd
vooral de anti-revolutionaire partij in dat jaar
geteisterd. De sieraden van hare garde: mr. Cf. Qrottk