1874. N°. 143. Donderdag 3 December. 613te jaargang.
BINNENLANDSCHE BERICHTEN.
f\
GOESCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag
en Veijdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c., met bijblad 10 c.
COHABIT.
Gewone advertentiën worden a 10 c. per regel geplaatst
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop be
trekking hebbende dankbetuigingen van 18regels a/1,—
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 20 c.
GOES, den 2 December 1874.
De Eerste Kamer heeft Maandag aangenomen
de volgende ontwerpen: Besmettelijke ziekten; ont
eigening tot verbinding van Rijn- en Uollandschen
spoorweg te RotterdamAmsterdamsch Entrepot
dok dading met Dordrechtbeperking der aan
munting van zilveren standpenningen. Het laatste
ontwerp met 24 tegen 7 stemmen.
In de zitting van gisteren is de Indi
sche begrooting behandeld. De heer Bartsen
heeft de uitkomsten der liberale politiek in
de laatste jaren bestreden. Door de heeren
Borsius, v. d. Putte en Cremers werden onder
scheidene punten behandeld. De Minister van
Koloniën, de heer Van Goltstein, heeft de
begrooting breedvoerig verdedigd, op dezelfde
gronden als in de Tweede Kamer. Hij her
haalde, dat hij dezelfde richting zou volgen
als zijn voorganger, maar gemodereerd. De
heer Borsius nam daarvan akte. Verschillende
hoofdstukken werden met algemeene stemmen
aangenomen.
In de zitting der Tweede Kamer van
Dinsdag is, na afhandeling der begrooting
voor de Ommerschans en Veenhuizen, welke
aangenomen is, het geheele hoofdstuk Justitie
met algemeene stemmen aangenomen. De dis
cussie over het hoofdstuk Binnenlandsche
Zaken is aangevangen. Zie binnenzijde).
De Minister van Financiën brengt ter
kennis van belanghebbenden, dat in het begin
van het jaar 1875 te 's-Gravenhage een ver
gelijkend onderzoek zal plaats hebben van can-
didaten naar de betrekking van adspirant-land-
meter bij het kadaster, waartoe vier en twintig
plaatsen ter vervulling worden opengesteld.
De candidaten behooren zich vóór 1 Februari
1875, bij een op zegel geschreven request, tot
den Minister te wenden. Na dien tijd ingekomen
verzoeken worden buiten aanmerking gelaten.
Jl. Maandag, 30 November, had de onthulling
plaats van het monument voor de gesneuvelde ver
dedigers der citadel te Antwerpen, op het kerkplein
der Hervormde gemeente te Ginueken.
Omstreeks 12 ure kwam Z. M. de Koning, ver
gezeld van HH. KK. HH. Prins Alexander en Prins
Hendrikmet aanzienlijk gevolg te Breda aan, waar
de vorstelijke personen door het gemeentebestuur ver
welkomd werden. Zonder dralen zette de kleine stoet
zich door de stad in beweging naar de gemeente
Ginneken, onder geleide vau een piket huzaren.
Z. M. en de Prinsen zaten in een met vier paar
den bespannen open rijtuig.
Overal waar zich de stoet bewoog, werden de
vorstelijke personen toegejuicht; niet het minst toen
zij in de gemeente Ginueken waren aangekomen, wier
bebouwde kom toepasselijk was getooid.
Zijne Majesteit de Koning en de Prinsen werden
aan den ingang van het kerkplein begroet door de
Commissie en namen plaats aan de voorzijde van
het monument. In een breeden kring stonden er
geschaard de nog overige verdedigers van de citadel
van Antwerpen, de deputatiën van alle wapenen van
het leger en de vloot, en een groot aantal militaire
en burgerlijke autoriteiten.
Graaf' Schimmelpennink, voorzitter van de Citadel
commissie, nam alsnu het woord, om den Koning
dank te zeggen voor zijne liefdevoile zorg om eene
eervolle rustplaats te bezorgen aan het gebeente van
hen, die niet werden overwonnen door den vijand,
maar door den dood. Spreker besloot met den kreet
Leve de Koning Tdie door de omstanders met
geestdrift werd herhaald.
Op hetzelfde oogenblik viel het omhulsel en kon
het fraaie monument door ieder worden aanschouwd.
Daarna werd het woord genomen door generaal
graaf Van Limburg Stirum, oudste militair lid van
de Commissie, die eene beschrijving van het gedenk-
teeken gaf, en dank bracht aan de vorstelijke personen.
Toen volgde de overdracht van het gedeukteeken,
bij monde van graaf Schimmelpenninck, aan het Ge
meentebestuur van Ginneken. De burgemeester ant
woordde met een korte toespraak aan den Koning,
waarbij hij de plechtige verzekering gaf, dat het
Gemeentebestuur er eene eer in stelt het monument
te aanvaarden, en dat het weten zal het goed te
bewaren.
Zijne Majesteit de Koning nam daarop zelf het
woord. „Ik zeg u dank", zoo sprak hij, „voor de
goede woorden door u gesproken. Ik gevoel mij
recht gelukkig mij dezen dag in uw midden te be
vinden, in uwe gemeenteen in de provincie Noord-
Brabant. Is het mij aangenaam aan allen de ver
zekering te geven mijner genegenheid, dan is het
mij tevens eene behoefte te verklaren, dat vooral
twee banden mij nauwer aan de bevolking van Noord-
Brabant hebben verbonden. Ik bedoel de herinnering
aan de gelatenheid, waarmede zij gedurende negen
jaren de drukkendste oorlogslasten heeft gedragen uit
liefde voor het Vaderland. En dan verder herinner
ik mij menigen dag van het jaar, hoe zij de nood
lijdenden van andere provinciën na den grooten wa
tersnood met open broederarmen heeft ontvangen.
Voor dat alles breng ik bij deze gelegenheid openlijk
mijnen dank."
Luide toejuichingen bekroonden deze woorden des
Vorsten.
Het voornaamste gedeelte der plechtigheid was
hiermede afgeloopen.
Na het gebruiken van een dejeuner verliet de vorst
de plaats en keerde overBreda terug naar het Loo.
Jl. Maandag opende de Mannen-Zangver-
eeniging „Dr. R. B. Van den Boschde rij
der Soirees en Concerten voor dezen winter.
Te oordeelen naar dit begin is de animo bij
het publiek niet groot. De zaal was slecht
bezet. Dat niet velen tegen de betrekkelijk
hooge entree waren opgekomen is eenigszins
verklaarbaar, maar dat zoo weinigen van de be
schermende leden en hunne dames tegenwoordig
waren is minder verklaarbaar en zeker niet be
moedigend voor den ijverigen directeur, den
heer Edzard Grefe. Toch had de Soiree een
drukker bezoek verdiend. Behalve een paar
zangstukken door de leden der vereeniging zei
ven uitgevoerddeed zich hooren de heer
Wensink uit Gouda, die zich meester op de viool
bewees en de aanwezigen met de uitvoering van
drie nummers van 't programma, zonder de
muziek voor zich, den ganschen tijd wist te
boeien aan de heerlijke tonen, die hij aan zijn
instrument ontlokte. Niet minder boeiend was
de uitvoering van Scipio en Allucius door twee
leden van de Rederijkers-Kamer Vondel." Al
wordt vaak beweerd, dat „Vondel" slaapt, de
beide heeren, die het genoemde stuk uitvoerden,
bewezen, dat de oude kunst van rederijken nog
door hen meesterlijk beoefend wordt. Wij
hopen, dat een volgend Concert meer bewijs
geve van waardeering door het publiek van de
vele moeite en zorgen, die de heer Grefe zich
in 't belang der toonkunst getroost.
Gisteravond trad de heer dr. M. Cohen
Stuart, de redenaar over Luctor et Emergo bij het
Zendingsfeest op de Holl. Hoeve, in de Concertzaal
op, om eenige mededeelingen te doen uit de on
dervindingen die hij gedurende een verblijf in
Amerika van zes maanden had opgedaan. Ook hier
was 't publiek minder talrijk dan verwacht was.
Meer in den vorm van causeries dan van eene
rede, schetste de spreker het land, de geschiedenis
en het volk van Amerika, dit laatste in zijn hui
selijk, maatschappelijk en zedelijk leven. Anderhalf
uur wist hij zijn gehoor te boeien en wie hem
hoorde, was verwonderd, zoowel over de fijnheid
der opmerkingsgave van den spreker, als over de
naïve wendingen in zijne mededeelingen. Menige
anecdote of ontmoeting, die een glimlach afperste,
of zelfs een luid gelach veroorzaakte, kruidde het
verhaal van de toestanden in de nieuwe wereld.
Aan de hand van dr. Cohen Stuart sloegen wij
een blik in de uitgestrekte prairiën met hunne
roodhuiden en in de bebouwde streken, waar een
amalgama van Engelsche, Duitsche, Nederlandsehe,
Russische, ja Europeesche afkomst, de bevolking
uitmaakt.
In den geest werden wij rondgeleid door de
eeuwensedert de ontdekking van Amerika tot
op onzen tijd; en vooral de invloed van den on-
afhankelijkheidskrijg, nu 100 jaren geleden, zoowel
als die van den burgeroorlog tusschen Noord en Zuid,
in onze dagen, werden met meesterlijken tact ge
schilderd. Uit het huiselijk leven trokken vooral
de liefde der ouders tot hunne kinderen, de eer
bied der kinderen voor hunne ouders de aandacht,
ofschoon de spreker deed uitkomendat velen
uit een financieel oogpunt aan het hotelleven boven
het vormen van een eigen gezin de voorkeur geven
en dit niet bevorderlijk is aan de huiselijkheid.
Dit hotelleven, waarbij men aan de open tafel soms
met meer dan honderd personen van verschillend
karakter en verschillende geaardheid aanzit, moet
heilloos terugwerken op de vorming van het ka
rakter en de geaardheid der kinderen.
Uit het maatschappelijk leven roemde dr. Cohen
Stuart de kracht der dagbladpers, welke in hooge
eere staat, ja eene noodzakelijkheid voor het leven
van den Amerikaan is. Naast de kerk en de school
is eene drukkerij het eerstewat bij den bouw
eener stad ontstaat, en de reporter wordt overal
gevonden, weet overal door te dringen en zich alle
nieuwtjes aan te schaffen. De kracht dier dagblad
pers is dan ook zoo groot, dat volgens sprekers
beweren zelfs de president der republiek zich laat
leiden door hare voorlichting, terwijl van die voor
lichting dikwijls het veto eener wet van congres
of senaat afhangt. Het zedelijk leven moge, vol
gens de ondervinding door dr Cohen Stuart ai niet
zonder vlekken zijn, en de zucht naar bedwelmende
dranken zich maar al te veel openbaren, toch was
er veel goeds op te merken en b.v. de gewillig
heid, waarmede nuttige ondernemingen in het leven
geroepen en onderhouden worden, was eene licht
zijde, die veel schaduwen verdreef. De blik, dien
dr. Cohen Stuart op Amerika heeft geworpen, blijkt
overigens een zeer welwillende geweest te zijn.
Wij herhalen: het was een aangenaam en leerrijk
genot, dat dr. Cohen Stuart zijnen hoorders bereid
heeft. Om den wille daarvan zwijgen wij dan ook
van enkele geographische onnauwkeurigheden of
tegenstrijdigheden die wij opmerkten, en stellen
die liever op rekening van het vuur der improvisatie.
Alleen meenen wij niet te moeten verzwijgen,
dat de bewijsvoering hier en daar te wenschen
overliet. Wie toch zal, om slechts iets te noemen,
een afdoend bewijsdat de vrouw in Amerika
no. 1 is, vinden in de omstandigheid, dat de eeht-
genoote van dr. Cohen Stuart aan boord van de
stoombootwaarmede de tocht naar de nieuwe
wereld ondernomen werd, no. 1 naast den kapitein
en dr. Stuart zelf no. 2 werd geplaatst
Overigens was de indruk door de voordracht ver
kregen van den frisschen geestdie het jong
Amerika bezielt, opwekkend en krachtig. Jammer,
dat die indruk voor een goed deel na de pauze be
dorven werd, want wat wij vermeld hebben, be
trof het gedeelte der mededeelingen van voor de
pauze; wat na de pauze werd ten gehoore gebracht
voldeed ons minder. Het was de voorlezing van
éen hoofdstuk uit een door den spr. uit te geven
werk over Amerika, waarvan kortelings de eerste
aflevering verschenen is. Nietdat wij het in
dat hoofdstuk voorkomendeniet belangrijk achten,
maar wij gelooven, dat dr. Cohen Stuart ons zelf
zal toestemmen, dat dergelijke schetsen, als de tocht
langs den Hudson en naar den Castleberg zich beter
laten lezen dan hooren, en dat het hooren te veel
vermoeit, bij de vele afwijkingen, die in het ver
haal voorkomen.
Wat vooral het genot van het laatste vergalde,
was, toen het aan het slot scheen, alsof die voor
lezing eene soort van boekverkoopers-reclame was,
in overleg met den uitgever Kruseman ondernomen.
Zoo iets moge Amerikaansch zijn, hier in Holland
wil het niet bevallen. Wij eindigen dan ook met
den raad, dat dr. Cohen Stuart zich bij zijne boeiende,