RECHTZAKEN.
BUITENLAND.
Vraagpunten van onzen tijd.
lingen verboden is. om lid te zijn van sociëteiten of veree-
nigingen, en dat dit gelijk zal gesteld worden met het be
zoeken van koffiehuizen of herbergen,
„Al vereenigen zich leerlingen ook met het oorspronke
lijk doel, zooals het vaak heet, tot oefening en genoegen,
en gebeuren er ook geen misbruiken, dan heeft toch de
ondervinding, verleden schooljaar opgedaan, den leeraren
bewezen, dat deze soort van vereenigingen te veel hun
hart en geest innemen, hen van ernstige studie aftrekken
en bij hen een verkeerde richting te weeg brengen".
De Arrondissements-Rechtbank te Goes heeft dd. 21 Septem
ber de navolgende vonnissen uitgesproken, als:
1. H. P., zoon van Petrus Andries, vrachtrijder, b. J. V.,
zoon van Ludovicus, 29 jaar, timmerman, c. M. T. 11. F., zoon
van Ludovicus, 32 jaar, metselaar, allen geboren en wonende te
Hulst, schuldig verklaard aan het aan elkander moedwillig toe
brengen van slagen en stooten, geenerlei ziekte of beletsel om
te werken hebbende veroorzaakt, gepleegd ouder verzachtende
omstandigheden. Veroordeeld de eerste beklaagde tot twee
geldboeten, ieder van 3,— de tweede beklaagde tot eene geld
boete van f 3,en de derde beklaagde lot eene geldboete van
0.50; subsidiair gevangenisstraf van een dag voor iedere boete
en verder alle drie beklaagden ieder voor een derde en de kosten
van bel rechtsgeding, desnoods invorderbaar bij lijfsdwang.
2. W. V., dochter van Wilhelmina, 34 jaar, werkvrouw, ge
boren en wonende te Neuzen,schuldig verklaard aan bel moed
willig aan iemand toebrengen van stooten, geenerlei ziekte of
beletsel om te werken veroorzaakt hebbende, gepleegd onder
verzachtende omstandigheden. Veroordeeld tot eene geldboete
van f 8,subsidiair gevangenisstraf van drie dagen en in de
kosten van het rechtsgeding, desnoods invorderbaar bij lijfsdwang.
5. J. SM zoon van Adnaan, 54 jaar, vrachtrijder, geboren te
Schore, wonende te Kruiningen, schuldig verklaard aan het laten
loopen van vee langs den spoorweg zonder toestemming der be
stuurders of van hen, wien dit door bestuurders is opgedragen.
Veroordeeld tot eene geldboete van 3,subsidiair gevan
genisstraf van een dag en in de kosten van bet rechtsgeding,
desnoods invorderbaar bij lijfsdwang.
4. C. B., 02 jaar, zoon 'van Cornelis, koopman, geboren en
wonende te Hoek, schuldig verklaard aan boon. Veroordeeld
tot eene geldboete van ƒ3,subsidiair gevangenisstraf van een
dagen in de kosten van het rechtsgeding, desnoods invorderbaar
by lijfsdwang.
5. J. V., zoon van Johannes Bernard us, 00 jaar, geboren te
YVestdorpc, herbergier en commissionnair teZuiddorpe, schuldig
verklaard aan het opzettelijk afnemen van het kenmerk van
aangifte der in huis heerschende besmettelijke ziekte. Ver
oordeeld tot eene geldboete van f 25,-, subsidiair gevange
nisstraf van zeven dagen en in dc kosten van het rechtsgeding,
desnoods invorderbaar bij lijfsdwang.
R. E., 32 jaar, arbeister, geboren te VYachtebeke (België)
wonende te Overstag, beklaagd van het niet aangeven der in buis
heerschende besmettelijke ziekte; daarvan vrijgesproken, de kosten
te dragen door den staat.
Door den heer Berg, leider der linkerzijde
van het Folkething van ItenemarJcen is aan
gekondigd de indiening van een wetsvoorstel
tot afschaffing van den adel, van alle titels
en orden enz. Welke houding de linkerzijde
tegenover het nieuwe ministerie denkt aan te
nemen, is af te leiden uit een artikel van het
Morgenblad, het voornaamste orgaan dezer partij,
aan het slot waarvan gezegd wordt: »Het
éene gedeelte van het staatsgezag, de regee
ring, verlangt van het andere, de volksverte
genwoordiging, dat het aan de tweedracht een
einde zal maken, hetgeen duidelijk genoeg
hetzelfde wil zeggen alsdat het zich in de
omstandigheden zal schikken. Wij allen wen-
schen eensgezindheid en dat de begonnen zit
ting goede vruchten voor de ontwikkeling des
lands moge dragen. Maar alvorens dit geschie
den kan moet de regeering toonen, dat het
haar ernstige wil is aan de volksvertegenwoor
diging te gemoet te komen, en zij moet zich
er aan gewennen, de majesteit van het ge
tal" vertegenwoordigd door de met 's volks
vertrouwen vereerde mannen, te eerbiedigen,
welke eene even grondwettige aanspraak heeft
op erkenning als de majesteit van geboorte,
vermogen en wat dies meer is."
In Spanje heeft bet nationale leger een
overwinning behaald aan de oevers van den
Ebro. Men weet dat de Carlisten bi] over
rompeling zich meester hadden gemaakt van
Laguarda, en generaal Laserna, bevelhebber
van het Noorderleger en wiens hoofdkwartier
te Logrono is, reeds lang zich voorbereidde
om hun dit versterkte stadje te ontnemen.
Deze operatie is hem jl. Donderdag gelukt.
Kaar het schijnt hebben de Carlisten, zonder
te vechten, in de richting raar Penacerrada
op den weg naar Vittoria de wijk genomen.
Hun aftocht, zonder weerstand te bieden, kan
veroorzaakt zijn geworden door de oneenigheden
en de moedeloosheid welke in het kamp van
don Carlos heerschen, of door de oogenblik-
kelijke besluiteloosheid, die gewoonlijk volgt
na het benoemen van een nieuwen opperbe
velhebber. Menndiri, die Dorregaray vervangen
heeft, bevindt zich thans met don Carlos en
het gros van zijn leger te la Rioja, in Navarre.
Den 9 October dus was de pretendent, dien
men gekwetst of dood waande, in leven en
bij zijne troepen.
Op nieuw is ernstig sprake van het over
brengen der stoffelijke overblijfselen van koning
Lodewijk Filips naar Jfrankrijk. Tijdens het
presidentschap van Thiers hebben twee van
's konings zonen, de hertog van Aumale en
de prins van Joinville, reeds pogingen daartoe
gedaan, doch de val van Thiers belemmerde
de voortzetting der zaak, op welke thans bij
Mac Mahon wordt aangedrongen. De maar-
schalk-presideDt moet naar men wil eenige be
denkingen geopperd hebben, die door de prin
sen wederlegd werden met de verzekering, dat
bedoelde handeling zeer eenvoudig en stil zou
geschieden en dus niet tot een politieke ma
nifestatie aanleiding zou geven.
De nieuwsbladen, zoo in als buiten üultsch-
land, houden zich nog altijd bezig met de
arrestatie van graaf Arnim. De zaak zelve heeft
aanleiding gegeven tot een conflict over rechts
bevoegdheid. De graaf werd op zijn landgoed
Nassenhaide in hechtenis genomen, krachtens
uit Berlijn ontvangen bevel. Dit landgoed ech
ter ligt binnen bet ressort van de rechtbank
van Stettin, en dus heeft deze geprotesteerd
tegen de uitoefening van rechtsmacht binnen
hare jurisdictie door een ander college. Als
antwoord hierop heeft de Berlijnsche recht
bank bij hare Stettinsehe zuster zich veront
schuldigd, de gepleegde onwettigheid erkend,
maar betoogd dat het spoedeischende en ge
wichtige van den door haar gelasten maatregel
tot verschooning kunnen strekken. Wat de
zaak zelve betreft, meldt de Berlijnsche corres
pondent van Daily News, dat ofschoon, volgens
de verklaring van Arnims vrienden zelve, on
geveer vijftig documenten uit het Duitsche
gezantschaps-hótel ta Parijs ontvreemd zijn, de
regeering voornamelijk had gewenscht terug te
krijg in één stuk, waaraan zij het meeste ge
wicht hecht. Is de correspondent goed onder
richt, dan was aan graaf Arnim, gezant te
Parijs, door Bismarck, naar aanleiding van
zekeren blijkbaar in het belang der ultramon-
tanen genomen maatregel der Fransche regeering,
opgedragen geworden namens het Duitsche
Rijk daartegen te protesteeren. Graaf Arnim
achtte dit echter voorbarig, voldeed voorloopig
niet aan den last en zette in eene uitvoerige
memorie de redenen zijner weigering uiteen.
Bismarck, onaangenaam getroffen door deze
handeling, zond de memorie met talrijke aan-
teekeningen terug, en dit stuk wil de rijks
kanselier hebben.
IV.
Uit de vorige artikelen blijkt ten duidelijkste, dat
het een in 't oogspringend kermerk van onzen tijd
is, dat hij veel gevoel aan behoefte vertoont, maar
of hij ook evenveel behoefte aan gevoel te aanschou
wen geeft, is iets, dat uit de volgende redeneerin
gen misschien blijken zal niet boven alle verdenking
verheven te zijn.
Is het waar, dat iedere betrekking in de maat
schappij zijne eigenaardige moeielijkheden en aange
naamheden heeft, even waar is het, dat iedere be
trekking in de maatschappij plichten oplegt.
Haast zou ik spreken van „tweeërlei" plichten.
En zoo ik dit doe, dan denk ik vooreerst aan die
plichten, welker vervullinggeboden wordt door het
ioon, dat men door de uitoefening zijner betrekking
ontvangt.
Maar in mijn oog zijn er in iedere betrekking
nog andere, hoogere plichten te vervullen, plich
ten, waarvan de vervulling zich niet laat gebieden;
maar die een uitvloeisel zijn van een in hooge mate
ontwikkeld zedelijk gevoel, dat zich bij de waar
neming eenev betrekking openbaart in den schoonen
vorm van onverdeelde, algeheele toewijding aan de
zaak, alsof die niet een ander toebehoorde; maar alsof
die onze eigene zaak was.
Aangenomen, dat deze opmerkingen juist zijn, dan
belet ons niets om in 't vervolg van lagere en hoo
gere plichten te spreken.
Dat de vervulling der „lagere plichten", die in
iedere betrekking, aanzienlijk of gering, geboden zijn,
niet zoo gemakkelijk schijnt, is eene omstandigheid,
die dagelijks voorkomt.
Begeven we ons slechts in 't werkelijke leven, ten
einde ons te overtuigen van de waarheid in dit op
zicht.
Voor het loon, dat in iedere betrekking betaald
wordt, is men natuurlijk verplicht de vooraf be
paalde hoeveelheid werktijd in de plaats te geven.
Niets meer maar ook niets minder.
Hebt ge uiet mij nooit er op gelet, hoe, indien het
uur van 't beginnen van het werk gekomen is, velen
kalm en bedaard blijven, waar zij zijn, en, zoo als
men het noemt, wachten tot „de klok geheel koud
geworden is?" Hievmede gaan natuurlijk eenige mi
nuten verloren, en daar dit niet ééns, maar wel drie
maal per dag terugkomt, zal men dit verlies veilig
op een kwartier daags kunnen stellen; dit wordt in
een week zoo ongeveer anderhalf uur.
Ik wil dit bedrag nog niet verhoogen met de mi
nuten die zoek gemaakt worden door het reeds te
vroeg eindigen met zijn werk, zonder dat men zich
daartoe van zijne werkplaats behoeft te verwijderen.
Immers, men kan toch wel even luisteren of de klok
nog niet „speelt."
Misschien hebt gij, onder mijne lezers, die u aan
bet bovengenoemde gebrek schuldig maakt, (gij moogt
een aanzienlijke betrekking bekleeden of eenvoudig
ambachtsman zijn,) misschien hebt ge u nog nooit
de moeite gegeven om op deze wijze over den tijd,
dien ge zoodoende zoek maakt, na te denken.
xMisschien hebt ge u eenvoudig tevreden gesteld
met de vrij verkeerde redeneering„dit is zoo'n oude
„en algemeene manier; waarom zou ik het auders
„doen P"
Maar ge begrijpt toch wel, dat ge zoodoende niet
de vooraf bepaalde hoeveelheid werktijd voor uw loon
in de plaats geeften tevens begrijpt ge ook wel,
dat ge dien minderen werktijd ontneemt aan hem,
van wien ge loon ontvangt.
Ge ontneemt iemand tijd, en daar „tijd geld is",
ontneemt ge iemand bijgevolg „geld".
Streng door geredeneerd zijt ge dus een
Wat zoudt ge doeu, indien men eens een half of
een heel uur meer werktijd van u eischte? Wel, hoor
ik u zeggen, wat is eenvoudiger? Ik zou voor dat
half of heel uur meer loon vergen. Ja, ik geloof van u,
die zoo lichtvaardig met een anders tijd omspringt,
dat ge dien eisch stellen zoudt.
Maar of ge daarbij niet van schaamte behoordet
te blozen, dat is een tweede.
Ziju er zoo? Ja, zoo zijn er. Er, misschien is
de stelling niet gewaagd, dat juist de zoodanigen in
de verschillende betrekkingen der maatschappij de
ergste Magers zijn over gebreken in den maatschap-
pelyken toestand van onze dagen.
Ik wil u, die zoo gedachteloos den tijd, die een
ander toebehoort, verkwanselt, niet eens vragen hoe
ge den tijd doorbrengt, als ge naar uw idéé aan
't werk zijt. Ik laat dit niet na, omdat ik u niet
op even groote fouten zou betrappen als zoo even;
maar ik wil dit niet, om uw zondenregister niet
nog met enkele donkere bladzijden te vermeerderen.
Alleen wil ik nog dit eene zeggen: Gij, die
zóo handelt, toont al heel weinig gevoel van plicht
besef te bezitten.
Wenden we ons van de zooeven gesehetsten af en
keeren we ons tot een geheel ander soort van men-
schen, die ook, ten gevolge van in betrekking te
zijn, geroepen zijn plichten te vervullen.
Ziet, gelukkig zijn er in iederen maatsohappelijken
stand nog menschen te vinden, die een geheel ander
begrip hebben van plicht; menschen, voor wie de
vervulling der bovengenoemde „lagere plichten" vol
strekt geen de minste moeite of opoffering kost, men
schen, die uit waarachtig plichtbesef geen „oogen-
blik" van een anders tijd zouden willen ontnemen.
Men vindt er, ofschoon niet in hun eigen zaak
werkzaam, die zoo „nauwgezet" ziju, dat ze er steeds
naar streven ook de genoemde „hoogere plichten" te
vervullen.
Wie ze zijn? Zij, die steeds met hart en ziel, met
hunne volle aandacht en met hun geheele verstand
bij hun werk zijn zij, die het denkbeeld van alleen
en uitsluitend om geld te werken, verre van zich ver
wijderd houden; zij, die het denkbeeld van niets
meer dan loontrekkende dienaars te zijn, niet verdra
gen kunnen en niet verdragen willen.
Kent gij ze niet, die met onverdroten ijver en groote
krachtsinspanning alles in 't werk stellen om dat
gene, wat zij doen, zoo goed mogelijk te doen;
die bij hun werk steeds voor oogen hebben den bloei
en den vooruitgang der zaak, waarin zij werkzaam zijn;
die het zich niet zouden vergeven, indien ze de
zekerheid hadden, dat een of ander deel van hun werk
niet juist in orde was, tengevolge van hunne mindere
inspanning; die, in een zaak geplaatst zijnde, waar
zoo oneindig veel van orde en regel afhankelijk is,
zich met volle borst toeleggen deze steeds en altijd
naar hun beste krachten in praktijk te brengen?
Zij zijn het, van wie ik in 't begin zeide, dat ze,
tengevolge van een in hooge mate ontwikkeld zede
lijk gevoel, een onverdeelde, algeheele toewijding aan
de zaak vertoonen, alsof de zaak hunne eigene was.
Zijn er zoo? Ja, Goddank, zoo zijn er ook\
Ingezonden.
EIGEN AANGIFTE.
Het aanhangig plan tot wijziging der verordening
op den hoofdelijken omslag beoogt, dat de belasting
schuldigen, voor zoover zij schrijven kunnen en ver
standelijk genoegzaam ontwikkeld zijn om een juist
denkbeeld te hebben van hun inkomen, ieder jaar
Daar waarheid zeiven opgeven, hoeveel dat inkomen
bedraagt. Dat oogmerk zal echter waarschijnlijk
niet bereikt worden en wel door eene leemte in de
ontworpen verordening, waardoor zij, die onwillig zijn
of verzuimen zelf aangifte te doen en dus ambtshalve
worden aangeslagen, een voordeel genieten tegenover
hen, die behoorlijk aangifte doen. Dat voordeel bestaat
in de kans om ambtshalve te laag te worden aan
geslagen. Terwijl hij, die vrijwillig en naar geweten
aangifte doet, juist zooveel betalen zal als hij moet
betalen, zal de commissie, die met het ambtshalve
aanslaan belast is, in de meeste gevallen niet precies
kunnen raden hoeveel het inkomen van iemand, die
geen eigen aangifte doen wil, bedraagt; zij zal dus
te veel of te weinig raden. Kaadt zij te veel, dan
zal de aangeslagene reclameeren; raadt zij te weinig,
dan profiteert hij door zijn onwil om zijn eigen in
komen aan te geven ten koste van hen, die dat wel
gedaan hebben.
En nu moge men als argument hier tegenover stel
len, dat het eene quaestie van „weldenkendheid" is,
dat de „weidenkenden" toch aangifte zullen doen,