1874. N". 113. Donderdag 24 September. 61"" jaargang.-
DE TROONREDE.
BINNENLANDSCHE BERICHTEN.
GOËSCM
(«IIIAM.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag
en Vrijdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden a 10 c. per regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop be
trekking hebbende dankbetuigingen van 18regels a/1,--
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald 20 c.
Yoor den eigenaar zijn terug te bekomen
drie kleine sleuteljes met een ringetje, bij den
COMM. van POLITIE.
Wederom heeft de Koning gesproken tot zijn
Volk. Immers, als zoodanig moet men opvatten
de woorden, die de Vorst bij het openen van
het nieuwe zittingjaar der Staten-Generaal tot
de vertegenwoordigers van het Nederlandsche
Volk richt.
Intusschen is het een bekende zaak, dat de
Troonrede het werk der Ministers is en dat deze,
volgens onze Staatsinstellingen, de verantwoor
delijkheid van het koninklijk woord te dragen
hebben en 't is dus uit dit oogpunt, dat men de
koninklijke boodschap te beschouwen heeft.
Was het wonder, dat dit jaar de Troonrede
met meer dan gewone belangstelling tegemoet
werd gezien?
In den regel bevat dit Staatsstuk eenigermate
een programma van het aanstaande parlementaire
tijdvak, en hoeveel te meer moest nu de ver
wachting gespannen zijn, de nieuwsgierigheid
gaande gemaakt, nu een nieuw ministerie, om
trent welks richting men in 't onzekere verkeert,
dat programma geven zou
't Ligt niet in ons plan, reeds nu een breed
voerig artikel te schrijven over den zin en de
beteekenis der Troonredewij wachten daartoe
eerst de discussie af, die zonder twijfel bij de
behandeling van het Adres van Antwoord zal
gevoerd worden. Bedriegen wij ons niet, dan
ligt hier en daar in de Troonrede een vonk
verborgen, die bij menig Kamerlid het vuur der
welsprekendheid zal doen ontvlammen.
Voorshands wensehen wij de aandacht te ves
tigen op een paar zinsneden, die wij bij de
vermelding der Troonrede in ons vorig nom-
mer, met opzet cursief lieten drukken en die niet
zonder beteekenis zijn.
„Met ernst," zoo luidt de eerste zinsnede, die
wij op het oog hebben, met ernst ivordt over-
nioogen, welke wijziging de wettelijke regelen om-
„trent andere takken van onderwijs behoeven."
Deze zinsnede volgt op de toezegging, dat de
wet op het hooger onderwijs zal worden inge
diend en men kan dus veilig onderstellen, dat
hier op het lager onderwijs wordt gedoeld.
In de eerste plaats is in de aangehaalde zin
snede de onderstelling te vinden, dat in het oog
des Ministers van Binnenlandsche Zaken de wet
geving op het lager onderwijs wijziging behoeft.
Welke wijziging, ziedaar wat „met ernst over
wogen wordt."
Het spreekt wel van zelf, dat wij in geene
beoordeeling kunnen treden van eene wijziging,
die nog onbekend is. Maar, indien wij hier niet
te doen hebben met een dier onbestemde, rekbare
uitdrukkingen waarmede de heer Heemskerk meer
malen het Volk is tegemoet getreden, dan moet
die zinsnede den argwaan van de voorstanders
der openbare school opwekken en hen tot ver
dubbelde waakzaamheid aansporen.
Niet onwaarschijnlijk is in de tweede plaats
de opvatting, dat deze phrase is neergeschreven
met het doel om te temporiseeren, om de anti-
schoolwetmannen voorloopig te ontwapenen en
voor zich te winnen. Men weet het, de tijd om
iets te overwegen is moeielijk af te bakenen;
men moet daartoe geduld oefenen en zeker zal
de overwegingstijd wel niet vóór de behandeling
der begrootingen als geëindigd kunnen worden
beschouwd. Maar 't is toch nuttig, om op te
merken, dat de bedoelde uitdrukking een tendenz
heeft, die meer blijk geeft van toenadering tot
de anti-revolutionairen en clericalen, dan tot de
liberalen.
Wij verwachten, dat deze zaak bij de discussie
over 't Adres van Antwoord niet onopgemerkt
zal worden voorbijgegaan en hopen er dan op
terug te komen.
De tweede zinsnede, die onze aandacht trok,
was dezeude berichten uit Atchin doen ver-
ii wachten, dat door beleid en volharding de tegen-
ustand tegen het Nederlandsch gezag zal worden
ii overwonnen."
Tweeërlei gevolgtrekkingen vloeien daaruit
voort. In de eerste plaats de erkenning, dat op
den ingeslagen weg moet worden voortgegaan
en dus, dat het tot nu toe gevoerde beleid door
de nieuwe regeering in hoofdzaak als goed wordt
erkend. Dat moet den verguizers van het afge
treden ministerie een harde slag zijn! Juist Atchin
was het welkome middel om allerlei hatelijkheden
naar het hoofd van het ministerie, vooral naar dat
van den heer Fransen Van de Putte, te werpen.
Het Land en de Koloniën waren door Atchin aan
den rand van het verderf gebracht. Die oorlog
was roekeloos ondernomen, slecht geleid enz.en
ziet, de nieuwe Minister Van Goltstein zégtdoor
beleid en volharding zal de tegenstand tegen het
Nederlandsch GEZAG worden overwonnen. Hij
wil dus voortgaan, volharden in de onderwerk
ping, die aangevangen isEn nu volhardt men
toch niet in eene richting, die mén niet goed
acht
In de tweede plaats wordt door de genoemde
zinsnede de noodzakelijkheid van den oorlog-
erkend. Er is tegenstand tegen het Nederlandsche
GEZAG. Nu is een van beiden waaröf wij
hebben gezag ten opzichte van Atchin uitteoe-
fenen en de houding van het vorige ministerie
wordt dus gekenmerkt als in het belang des
Lands te zijn geweestèf wij hebben niets met
Atchin te makenen dan was het beterhoe
eer hoe liever van verder oorlogvoeren af te zien.
Maar neen; de nieuwe minister erkent het,
dat wij gezag in Atchin hebben uit te oefe
nen dat gezag te verdedigen, of te bekomen,
was dus de dure plicht van welk ministerie
ook. Beter bewijsvoering voor de juistheid
van de door zijne tegenstanders zoo zeer ge
wraakte houding des vorigen Ministers van Ko
loniën, is wel niet denkbaar. Wij nemen van
die erkenning akte. Zij is een bewijs, dat
de nieuwe minister de noodzakelijkheid van den
oorlog erkent en thans dus niet de meening deelt
van hen, die van de zaak een middel tot be
strijding van 't vorige ministerie hebben gemaakt.
Tevens meenen wij er uit te mogen afleiden,
dat de nieuwe Minister niet uit zucht tot reactïb.
een anderen weg zal inslaan dan zijn voorganger.
Niet onopgemerkt ook mogen wij laten de
zinsnede, dat de financiëele toestand gunstig is
en zelfs bij de door 't vorig, ministerie beraamde
plannen tot verbetering der defensie, vooralsnog
geene buitengewone middelen noodig zijn^ De
beteekenis dier uitdrukking is te grooter, omdat
juist door de tegenstanders van 't vorige minis
terie altijd werd vooropgesteld, dat de Indische
baten werden prijs gegeven en de oorlog met
Atchin een ontzaggelijke schat van millioenen
zou kosten. En wat blijkt nu? Dat de baten
onder 't liberale bestuur zoo groot zijn gebleven,
zoo mildelijk zijn blijven vloeien, dat, niette
genstaande de „tallooze" millioenen die, volgens
conservatieve meening, de oorlog kosten zou,
niettegenstaande de ontworpen verbetering der
defensie, de financiëele toestand gunstig is en
geene buitengewone middelen noodig zijn!
Wij hebben trouwens in verband hiermede
alleen te wijzen op het volgende uittreksel uit
de thans ingediende Indische begrooting voor
1875, waarin o. a. voorkomt: de diensten van
186 7 tot en met 1873 leveren een gezamenlijk
batig saldo op van bijna 78 millioen, waar
van op dit oogenblik nog ruim 29 millioen be
schikbaar is, zijnde 49 millioen voor Neder
landsche en Indische diensten en voor amorti
satie gebruikt. Voor de kosten der expeditie
behoeven die overschotten niet te worden aan
gesproken. De dienst van 1873 levert nog eene
bate op van ruim 4 millioen, op den dienst van
1874 zal de matig geraamde opbrengst van de
producten de raming met minstens 8 millioen
overtreffen. Op dat bedrag zijn ook de buiten
gewone oorlogskosten in 1874 geschat, waarvoor
bij de begrooting millioen waren toegestaan.
Men ziet het dus, dat, alle oorlogskosten tot
en met 1874 gedekt, nog ruime baten overblijven
Waarlijk, ook deze erkenning door den nieu
wen Minister is een afdoend démenti aan hen,
die het vorige ministerie ook om den wille dei-
Indische millioenen bestredeneen démenti, dat
te grooter wordt, naarmate de beschuldiging van
prijsgeven der Indische baten hooger was] op
gevoerd en breeder uitgemeten.
Wij meenen reeds thans uit de enkele woorden
der Troonrede de erkenning door het nieuwe
ministerie te zien, dat in de groote aangelegen
heden van Moederland en Koloniën, althans van
conservatieve zijde, (wij onderschrappen hier met
opzet) geene groote grieven tegen 't afgetreden
ministerie te putten zijn, en dat in zeer bevre
digenden toestand 's Lands schatkist in andere
handen is overgegaan.
Dubbel jammer dus, dat de houding der liberale
partij in den laatsten tijd het vorige ministerie
tot aftreden noopte en krachtige hervorming in
liberalen geest voor Moederland en Koloniën als
't ware stelselmatig onmogelijk maakte.
GOES, den 23 September 1874.
Reeds meermalen is bij zeer lagen wa
terstand het verdronken land van Romers
waal, aan de noord-oostzijde van het tegen
woordig Zuid-Beveland, gedeeltelijk zichtbaar
geworden.
Dezer dagen was dit weder het geval en
wellicht is er nimmer schooner gelegenheid
geweest om een blik te slaan in die ruim 300
jaren onder de zee bedolven streek. De land
meter bij het kadaster W. te dezer stede, die
zich met opmetingen aldaar bezig hield, heeft
het zeker zeldzame genot gesmaakt, bij uiterst
laag water, de verdronken stad zeer duidelijk
voor zich te zien. De richting der straten, de
fondamenten van gebouwen en torens enz. wa
ren bijzonder goed te onderscheiden, als ook
de ligging eener haven, herkenbaar aan de
palen en dwarsbalken; terwijl menschenschedels
en kinnebakken van paarden in massa zicht
baar waren.
Niet zonder moeite slaagde genoemde amb
tenaar er in, een ongeschonden aarden meik
of waterkruik van 32 centim. hoogte en 30
centimeter in doorsnede uit den grond te^h".
len, blijkbaar uit een ovaalvormige kasfefwaar-
van de wanden, ofschoon in verganes'toestand
nog aanwezig waren. De kruTk, die voor be
langstellenden te bezichtigen is, is kennelijk
van ouden oorsprong; zij is onverglaasd en
waarschijnlijk geheel met de hand gevormd.
De kleur is gelijk aan die van blauwe dak
pannen. Geschonden potten van verschillenden,