1874. N°. 93. Zaterdag 8 Augustus. 613te jaargang. ZENDINGSFEESTEN. BINNENLANDSCHE BERICHTEN. «OESCHE «0I1MT. De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdag avonduitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes f 1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. Gewone advertentiën worden, a 10 c. per regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop be trekking hebbende dankbetuigingen van 18regels a/1,— Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald 20 c. ii. Wat wij omtrent de gehouden redevoeringen j en toespraken op het zendingsfeest op te merken hebben is in de eerste plaats dit, dat vele spre kers daarmede getracht hebben een karakter aan het feest toetekennen, dat o. i. eene miskenning' van de geschiedenis is. De sprekers doen het meermalen voorkomen, alsof de zendingsfeesten gelijk zijn aan de Hagepreeken der zestiende eeuw. En niets is minder waar dan dat. Er is bij de zendingsfeesten onzer dagen geen schijn of schaduw van vervolging, molestatie of belemmering, zooals bij de werkelijke Hage preeken het geval was. üe punten van over eenkomst, wij zeggen het een ander blad na, zijn inderdaad zoo weinige en zoo on beduidend, dat men even goed den tocht der Israëlieten door de woestijn, de Wodansfeesten der Germanen of zoo menig ander historisch feit er bij kan halen. De eenige overeenkomst tusschen de Hage preeken en de zendingsfeesten is deze, dat zij beide in de open lucht worden gehouden. Maar wat bij de eerste noodzakelijk was, is bij de tweede slechts liefhebberij. Door de zendingsfeesten met de Hagepreeken der 16e eeuw gelijk te stellen, nemen de spre kers als 't ware den schijn aan van martelaars, van pioniers op eenig gebied en er zal wel niemand gevonden wordeu, die in de meening verkeert, dat de verschillende sprekers op de zendings feesten eenig gevaar loopen of door hun op treden aldaar een eigenlijken zendingstocht, vol moeite en gevaren, ondernomen hebben. De tocht naar de Hollandsche hoeve zelf, de zorgvolle inrichting van het terrein, waar zelfs voor de noodige ververschingen is gezorgd, zijn trouwens de welsprekendste bewijzen, dat het hier veel meer eene uitspanning, eene uitspan ning, die redelijk en goed kan zijn, geldt, dan opoffering en strijd. Die voorstelling kan bij sommige minder ont wikkelden het denkbeeld doen geboren worden, dat wij nog leven in de tijden der 16e eeuw, dat nog het geloof een punt van vervolging kan zijn, terwijl wij ons toch bewegen in een tijd van volkomen godsdienst- en geloofsvrijheid, en iedereen die vrijheid bij de Grondwet gewaar borgd is. Wij nemen nu wel aan, dat de sprekers niet juist de bedoeling hebben, dit be grip der zaak uit te lokken, maar dan kan het er toch huns ondanks door ontstaan. In de tweede plaats en hier vereenigen wij ons tot op zekere hoogte met de bezwaren van den correspondent der N. liott. Cour. vinden wij het ongepast om de zendingszaak zóó voor te stellen, als zou het de roeping der Pro testanten zijn de zending op onze Roomsche en Israëlitische landgenooten toe te passen. Er is omtrent de laatsten zelfs gezegd, dat wij hen als „materieel" te beschouwen hadden, dat we bewerken moeten, terwijl ook niet on duidelijk is te kennen gegeven, dat wij de Room- schen tot het Protestantisme moeten trachten over te halen. Wij begrijpen niet hoe het in onzen tijd mo gelijk is, dat Protestanten redeneeren kunnen in dergelijken geest. Men moge andersdenkend zijn, men moge de gebruiken en gewoonten bij onze Roomsch-Katholieke landgenooten afkeuren, men moge het betreuren, dat de Israëlieten, die een en hetzelfde Opperwezen als de Christenen erken nen, niet tegelijk den naam van Christenen voe ren, maar wij vragen of men niet steil Protestant wezen moet^ als men in onzen tijd gelooft, dat niemand uit een ander kerkgenootschap gelukkig zou kunnen zijn, en dat het daarom noodig wezen zou eene soort van bekeerings-agitatie als in vroegere eeuwen op touw te zetten? Boven dien veronderstel, dat het noodig was om Roomschen of Israëlieten tot het Protestantisme over te halen, dan nog vragen wij tot welk der vele Protestantsche genootschappen zouden zij moeten overgehaald worden? Dat men den geest van het Christendom tracht te bevordereu is goed en schoon, maar een jacht in 't groot tot over haling tot eenig kerkgenootschap past niet in onzen tijd. Wij voor ons kunnen in onzen op godsdienstig gebied andersdenkenden landgenoot geen voor werp zien, om daarop den zendingsijver toe te passen. Dat men in 't algemeen op de zendings feesten opwekt en zelfs gaven inzamelt om de zending onder de heidenen te bevorderen, komt ons aannemelijk en van een Christelijk standpunt verdedigbaar voor. Maar dat men onze eigene goede landgenooten zoo eenigszins als heidenen zou beschouwen, omdat zij een anderen vorm voor hunnen uiterlijken godsdienst hebben, dat komt ons noch redelijk, noch ge- wenseht voor. t Onze tijd beleeft op velerlei gebied al ge noeg beroering. Laat men nu niet in openbare, door duizenden menschen bezochte bijeenkom sten, een veldtocht tegen andersdenkenden gaan aanraden, maar laat men, vooral in godsdienst vormen, de leer der verdraagzaamheid predi ken. Zoo licht kan 't gevolg zijn, dat deze of gene zoo'n overgaugs-methode begint op eene wijze, waardoor andersdenkenden niet anders dan gekrenkt kunnen worden en die voor de rust van het land verderfelijk wordeu kan. In ieder geval meenen wij, dat het aftekeuren is om, terwijl leden van allerlei kerkgenootschappen onder het gehoor zijn, op zoodanige wijze strijd leuzen op te werpen, en het vuur des geloofsijvers op verkeerden weg aan te wakkeren. Wat ons in de derde en voornaamste plaats onaangenaam getroffen heeft is, dat ook thans weder van het zendingsfeest is gebruik ge maakt om proselieten te maken voor de bijzon dere school, en het te doen voorkomen, als of deze in een staat van de grootste onderdrukking verkeert. Wij erkennen met genoegendat de spreker, die het thans voor de bijzondere school opnam, ds. Verhoefzich onthield van die heftigheid ten opzichte der openbare school, waarvan de rede van ds. Van Dijk ten vorigen jare zoo onaangenaam overvloeidemaar juist dat strijden voor de bijzondere protestantsche school, in verband met den aanbevolen tocht tegen andersdenkenden in den lande, leidt ons tot de gevolgtrekking, dat wij hier niet te doen hebben met eene onschuldige feestviering, waarbij ook nog voedsel voor den geest is op te doen, maar met eene zeer eenzijdige anti-revolutionaire demonstratie, waardoor de bekoorlijkheid van het feest geheel verloren gaat. Wij worden te meer in dat denkbeeld versterkt als wij er op letten, dat de sprekers allen tot de zelfde rich ting behooren, dat met zorg de commissarissen en het verdere personeel dat tot het feest be trekking heeft, gekozen worden wederom uit per sonen van dezelfde richting. In dien geest houdt het op een feest, een christelijk, broederlijk feest te zijn, dat, zooals ds. lïuet verleden jaar zeide, in de plaats moet treden van de „gruwelijke bacchanalen, die op de onzedelijke kermissen plaats hebben". Het karakter wordt daardoor minder onschuldig dan het scheen en, om kort te gaan, wordt het gansche zendingsfeest niets anders dan eene reproductie van datgene, wat in protestantsch orthodoxe en anti-revolutionaire organen dag aan dag wordt verkondigd. Dat kunnen wij niet goedkeuren. Het houden van dergelijke bijeenkomsten waarbij als 't ware den hoorders bet denkbeeld opgedrongen wordt, dat ze door den drang der tij den noodzakelijk zijn; het ijveren voor zaken, die èn in de politiek èn op kerkelijk gebied tot de strijdquaestiën van onzen tijd bebooren, dat keu ren wij bij zulke bijeenkomsten af. De me nigte wordt op die wijze eenzijdig bewerkt en het denkbeeld, dat men hier met het wer kelijk schoone doel zou te doen hebben, om de behoefte aan uitspanning, die ieder mensch bezit, ten goede te leiden, verdwijnt geheel en al. Het wordt zoodoende, onder sehoonen schijn, het bevorderen van bijoogmerken. De plaats daarvoor is dan gelukkig gekozen. Eene aan gename stemming en de schoonheid der natuur maken vatbaar voor indrukken, en ofschoon wij niet vreezen, dat in den strijd tusschen reactie en vooruitgang, de eerste het op den duur win nen kan, zoo neemt dit niet weg, dat dan toch de menigte iets anders te hooren krijgt dan zij verwachten mag en dat van het oogenblik af dat dergelijke bijeenkomsten worden aangewend om bijoogmerken te bevorderen, men dan ook maar onbewimpeld daarvoor behoorde uittekomen. Wij zouden nog meer punten kunnen aan roeren om de verkeerde inrichting der zendings- feesten, indien die soort van demonstratie, die soort van proselieten makerij althans niet in de bedoeling der zendingsmannen ligt, aan te toonen. Wij zouden o. a. kunnen wijzen op den aan val van den heer Esser tegen de Hoogere Bur gerschool, op de tegenspraak, wat sommige punten aangaat, tusschen de sprekers onderling, op de te hooge entree die geheven wordt enz., maar wij ach ten het geschrevene voorloopig voldoende om aan te toonen, dat tot bereiking van het goede, dat de zendingsfeesten zouden kunnen teweeg bren gen, opzettelijk of onwillekeurig den verkeerden weg wordt ingeslagen. Is 't opzettelijk, dan verliest het denkbeeld van zendingsfeesten onze sympathie en zeker ook die van vele anderen. Is 't onwille keurig dan moet het deq commissarissen van 't feest aangenaam zijn er op gewezen te worden. Wij waren geneigd om in het organiseeren der zendingsfeesten eene goede bedoeling te zien en prolesteeren dus tegen den kenmerkenden geest, die in vele der gehouden toespraken heerschte. Wil men een fatsoenlijk uitstapje met geoor loofd vermaak, en waar tegelijk voedsel voor den geest is te vinden, wil men opwekken tot ondersteuning van de zending onder de heidenen en van goede inrichtingen in ons vaderland, en daarbij trachten beschamend en beschavend te werken op de minder ontwikkelden, hen terug te brengen van het buitensporig vermaak op kermissen, dan juichen wij zulk eene poging toe. Maar dan moet het daarbij ook blijven; dan moet het woord van den heer Huet eer worden aangedaan: dan moetende „valscheopwekkingen" achterwege blijven. Dan zal de moreele invloed der zendingsfeesten niet achterwege blijven, maar kunnen zij in de rij der volksfeesten eene eervolle plaats innemen, terwijl zij nuop den weg zijn om sekten- en partijhaat in de hand te werken. GOES, den 7 Augustus 1874. Men schrijft uit 's-Hage dat Z. M. de Koning aldaar den 2(Rten dezer van Montreux wordt terug verwacht.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1874 | | pagina 1