1874. N°. 92. Donderdag 6 Augustus. 61' jaargang.
ZENDINGSFEESTEN.
BINNENLANDSCHE BERICHTEN.
goesche
courant.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Wofnsoag
en Vrijdag avonduitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes f 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden a 10 c. per regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop be
trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8regels a/1,—
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald 20 c.
De verschillende giften voor 0- VER-
MEEREsuccessievelijk in dit blad ver
antwoord en te zarnen bedragende 4£2s«5t2,
zijn heden aan de commissie overgemaakt.
i.
In de Nieuwe Rotterd. Cour. is een pennestrijd
gevoerd tusschen den Zeeuwschen correspondent
van dat blad en een paar sprekers op het Zuider-
zendingsfeestdie ons noopt een enkel woord
in 't midden te brengen, te meer, daar men zich
ook op het verslag, door ons van dat feest gege
ven, beroepen heeft.
De quaestie loopt 'over de bewering van den
Zeeuwschen correspondent, dat de zendingsfeesten
in het algemeen zich weinig onderscheiden van
andere feesten, die men zoo spoedig geneigd is
onder de onchristelijke te rangschikken, terwijl
genoemde correspondent tevens afkeurend spreekt
over redevoeringen en uitdrukkingen van som
mige sprekers en er bepaald tegen te velde
trekt, dat er smalend en weinig christelijk ge
sproken is ten opzichte van Roomschen en Joden.
De sprekers, die in de N. Rott. Cour. tegen
de bewering van den berichtgever in Zeeland
opkomen, weerspreken vooral de eerste der be
schuldigingen en maken zich met eene weder-
beschuldiging van de tweede afalthans de heer
dr. Cohen Stuart, vraagt: zijtgij dan zoo humaan,
als gij spreekt van de domme menigteen dat
nog wel gespatieerd
Sommige menschen volgen den regel: als ge
moeielijk zit met eene vraag, doe dan eene
wedervraag en in negentig gevallen van de hon
derd redt gij er u uit.
Wij willen niet beweren, dat dr. Cohen Stuart
hier dien regel in toepassing heeft willen bren
gen, maar zeker is het, dat hij de tweede be
schuldiging met die vraag niet ontzenuwt.
Het is volstrekt ons doel niet voor een dei-
beide partijen in de bres te springen. Zooals
't meer gaatde waarheid ligt ook hier in 't mid
den; er is schuld aan beide zijden.
Maar wij grijpen dien pennetwist aan om
eenige opmerkingen nopens de zendingsfeesten
te maken, te meer omdat het oordeel daarover
zeer uiteenloopt en het opmerkelijk is dat bij
dit tweede zendingsfeest in Zuid-Beveland, bijna
geen enkele Zuid-Bevelandsche landbouwer werd
opgemerkt. Onder de 4000 menschen, die
tegenwoordig waren, een getal beduidend
minder dan verleden jaar waren verscheidene
Ooesenaars, maar zeer weinig Goesche landbou
wers. Wij kunnen dit niet geheel op rekening stel
len van de drukte van den oogst, want van de om
liggende eilanden en uitZeeuwsch-Vlaanderen wa
ren vele landbouwers tegenwoordig, die er, omdat
ze er verder voor reizen moesten, natuurlijk nog
meer tijd aan moesten opofferen.
Zouden dan de zendingsfeestennadat de
nieuwsgierigheid te Kloetinge was bevredigd
minder in den smaak vallen in dezen omtrek en
zouden daarvoor redenen kunnen zijn? Laten
wij zien.
Er is veel goeds en veel verkeerds in de zen
dingsfeesten er ligt aanleiding in voor de be
schouwingen van genoemden Zeeuwschen cor
respondent der Nieuwe Rott. Cour. en voor de
verdediging door de sprekers. Ter loops zij ge
vraagd, waarom ook de Zeeuwsche briefschrij
ver in Het Vaderland niet tegengesproken is? In
het nommer van dat blad van 17 Juli wordt
evenzeer een afkeurend oordeel geveld over
sommige redevoeringen, en naar onze meening
terecht.
Maar wij willen eerst het goede opmerken
en daarna op eenige gebreken bij de zendings
feesten wijzen.
Het goede is daarin gelegen, dat zij, indien
zij op de ware wijze gehouden worden, zeker
niet zonder moreelen invloed zullen blijven.
Maar dan moeten ze niet al te gedwongen, niet
te angstvallig en vooral niet te eenzijdig worden
ingericht en gevierd.
Sommigen zullen wellicht meenen, dat een
zendingsfeest, waarop «gepreekt" wordt, een
sombere, dweepachtige tint moet bezitten, omdat
de aard der zaak dat zoo meebrengt. Indien 't
echter eenvoudig een godsdienstoefening in de open
lucht moest zijn, zouden we die feesten onvoor
waardelijk afkeuren. Want wat in de kerk, in
het huisgezin behoort, zou «op straat" gebracht
worden. En wij zien niet in, waarom juist in
eene weide zou moeten gebeuren, wat iederen
Zondag in de kerk kan geschieden. Neen
willen de zendingsfeesten werkelijk feesten zijn,
willen zij aangenaam, geoorloofd en onschuldig
wezen, willen zij volksfeesten in den waren,
edelen zin van het woord zijn, dan moet er een
vroolijke geest heerschen, zooals dat behoort bij
eene bijeenkomst in de vrije, sehoone natuur;
dan moet alle dweperij verdwenen zijn en alle
schijn van bijoogmerken vermeden worden. In
dien geest kunnen de zendingsfeesten strekken
om eene eerste plaats in te nemen in de rij dei-
beste volksfeesten en het middel zijn om vele
andere menschonteerende volksfeesten te ver
vangen.
Men ziet het, dat wij ons dus niet ergeren
aan «jolige" tooneelen zooals door den corres
pondent der Nieuwe R Ct. zijn opgemerkt; inte
gendeel wij achten er de zendingsfeesten niet
minder om als de feestgangers geoorloofde pret
maken. Voor wat wij van de zendingsfeesten
gaarne zouden verwachten, ligt dat geoorloofd
vermaak geheel op onzen weg. Wij hebben
dan wederkeerig recht om niet hard gevallen
te worden als wij beweren dat er ook bui
ten de zendingsfeesten geoorloofd vermaak kan
bestaan, en we mogen eischen, dat de zendings
mannen niet onmiddelijk alle vermaak voor
«liederlijk" verklaren, dat buiten hunne feest
terreinen plaats heeft.
Bovendien moeten zij zich geene onmogelijk
te vervullen illusiën scheppen en meenen, dat
op of ter gelegenheid van een zendingsfeest
niets geschiedt, dan wat den strengsteu toets
der zedelijkheid kan doorstaan. Zooals alle
feesten geeft ook het zendingsfeest aan som
migen aanleiding tot uitspatting en al.s de cor
respondent der Nieuive Rott. Ct. met het woord
«jolige" eenige tooneelen heeft bedoelddie
na het feestmaar toch ter gelegenheid van
het feest, als een gevolg van de ophooping
van menschen hebben plaats gehad, dan is hij
volkomen in zijn recht; want niet alleen hij
heeft tooneelen opgemerkt, waarvoor de godin
van het sehoone en goede met schaamte ontvliedt.
Er zijn menschen, die iedere gelegenheid, ieder
algemeen feest aangrijpen als middel tot buiten
sporigheden en de zendingsfeesten zijn voor de
zen, even als elk ander feest welkom.
En als wij nu op het verkeerde bij de in
richting of uitvoering der zendingsfeesten zeiven
gaan wijzen, dan willen wij in de eerste plaats
een oogenblik stilstaan bij enkele redevoeringen,
waardoor wij van zelf terug- gevoerd worden
naar de polemiek in de N. R. Ct.
Wij willen niet twisten of een woord of uit
drukking gebezigd is of niet, maar de eerlijk
heid gebiedt ons te zeggen, dat ds. Drost in
zijne sluitingsrede wel degelijk de uitdrukking
gebezigd heeft, die dr. Cohen Stuart met even
veel vastheid als onvoorzichtigheid voor leugen
verklaart. Het was op het oogenblik, dat men
den spreker waarschuwde, dat de tijd voor het
vertrek van den feesttrein naderde. Hij voegde
er zelfs bij, te hopen dat, als men gereed stond
de aarde te verlaten, men dan evenmin als nu
voor den aardsehen trein, iets van het noodige
zou vergeten.
Maar wat ligt er verkeerds in die uitdruk
king? Wij begrijpen niet, hoe iemand zich
daaraan kan ergerenen nog minder, waarom
dr. Cohen Stuart op zoo uitdrukkelijke ma
nier die uitdrukking voor leugen verklaart. Het
was eene rhetorische figuur en zij moge al niet
zoo heel gelukkig gekozen zijn geweest, het is
zeer begrijpelijk, dat men, voor de vuist spre
kende, soms eene uitdrukking doet, welke men
later zou wenschen liever niet geuit te hebben,
omdat zij voor 't schoonheidsgevoel kwetsend is.
Zelfs dr. Stuart heeft zijne rede te Amsterdam
niet in 't licht heeft gegeven, zooals hij haar op
't zendingsfeest heeft uitgesproken.
Maar 't gaat niet aan om zich zoo gekrenkt
te gevoelen, wanneer deze of gene eene min-
gelukkige uitdrukking releveert en vooral niet
om zoon gezegde dan maar eenvoudig te ont
kennen. Nu is 't wel mogelijk, dat dr. Stuart
die uitdrukking niet gehoord heeft, maar ook
dan nog komt het ons voor, dat er in zijne weder
legging eene gevoeligheid doorstraalt, die niet in
't voordeel zijner zaak is. Of de Hagepreekers
der 16e eeuw wel zoo bijster gevoelig zijn geweest,
meenen wij te mogen betwijfelen en er zou
zeker in onzen tijd van dezen nog wel iets te
leeren vallen.
De ontkenning van die uitdrukking door dr.
Stuart is bovendien onvoorzichtig. Want daar
door erkent hij, dat die uitdrukking niet op
hare plaats was, dat zij aanleiding gaf tot de
bemerking van den genoemden correspondent,
en die erkenning geeft dezen dus een wapen
in de hand.
Het geval geeft ons aanleiding den spre
kers er op te wijzen, dat bedachtzaamheid in
de uitdrukkingen ook bij zendingsfeesten wen-
schelijk is. Laat een vroolijke toon in de toe
spraken heerschen, maar men zorge, dat zij den
spotlust niet kunnen opwekken, terwijl plat
heid, als in de rede van den heer Esservol
strekt diende vermeden te worden.
Daarom zouden wij ook wel wenschen, dat
bij de ofjici'Êele spreekbeurten niet werd gehan
deld over zulke hoogst materiëele zaken als
het opruimen van de kadetjes en dergelijke.
Alles wat het consumabele aangaat zou gevoe
gelijk bij de intermezzos kunnen besproken en
aanbevolen worden, of nog beter kon de zorg
voor de bevordering dier belangen aan de com
missarissen worden opgedragen.
Wij stappen hiermede van de bijzonderheden
af en zullen nu in 't algemeen naar aanleiding-
der gehouden toespraken den geest en de strek
king der zendingsfeesten ter sprake brengen.
GOES, den 5 Augustus 1874.
Met ingenomenheid lazen wij dezer da
gen in de berichten uit Indië, dat, door de
zorg van een der officieren, die den tocht naar
Atchin medemaakten, een gedenkteeken ge
plaatst was boven het graf, waarin enkele ge
sneuvelde officieren en soldaten werden ter
ruste gelegd. Maar minder aangenaam wer
den wij aangedaan door het bijgevoegd bericht
dat wel de namen der officieren, maar niet die der