BIJVOEGSEL Ml BI Donderdag 9 GOBSCHB GOUEAMT, Juli 1874. N° 80. •I. Jan den Raad der gemeente Goes. In uwe vergadering van 24 Juni jl., deelde de Voorzitter, in antwoord op eene door mr, J. I. Del Baere tot hem gerichte vraag, in welke phase de door ons ingediende belasting-verorde ningen verkeeren, mede, dat Burgemeester en Wethouders met onze commissie eene bijeen komst, ter bespreking van de ingezonden con cepten, zouden gehouden hebben, ware niet één der leden door wettige redenen verhin derd te adsisteeren. Bedoelde bijeenkomst werd echter den 30 Juni gehouden en was uiteraard gewijd aan de bespreking van de door ons nuttig gekeurde be palingen, welke de meest ingrijpende verande-, ring in het thans vigeerende stelsel van be lasting-heffing zouden brengen. Vooral maakten de door ons voorgestelde be palingen, omtrent de invoering en de wijze van toepassing van het stelsel van „aanslag naar eigen aangifte", een onderwerp van discussie uit. Was men over het algemeen meer ot min der vurig voorstander van het stelsel zelf, zeer liepen de gevoelens uiteen over de vraag: kunnen er bepalingen gemaakt worden, om eene eerlijke toepassing van het stelsel te waarbor gen en, zoo ja, welke? De tinanciëele commissie had, bij het ont werpen harer verordeningen deze vraag ge steld en was, na ampele bespreking van het punt in quaestie, tot de overtuiging gekomen, dat de meest gewenschte regeling die zoude zijn, waarbij aan Burgemeester en Wethouders de faculteit wordt verleend, om, waar zij de juistheid eener aangifte betwijfelen, het aange geven bedrag ambtshalve te verhoogen, en meent dit haar gevoelen te moeten handhaven. De navolgende denkbeelden werden door le den van het dagelijkseh bestuur ter sprake ge bracht en aangeprezen: lo. Aanslag, naar eigen aangifte, zonder ambts halve verhooging. 2o. Aanslag, naar eigen aangifte, onder toe kenning van de bevoegdheid aan Burgemeester en Wethouders, om, ingeval van twijfel aan de juistheid der aangifte, het afleggen van een eed (gelofte) te vorderen. Wij zullen de be denkingen, die bij ons tegen de toepassing de zer denkbeelden bestaan, in het licht stellen, om daarna de gronden, waarop wij het in de verordening nedergelegde systeem meenen te moeten aanbevelen, te ontwikkelen. Het eerste denkbeeld: aanslag naar eigen aan gifte, zonder den ambtshal ven aanslag, als vei ligheidsklep tegen dwaling of fraude zal, naar onze meening, alleen in eene ideaal-maat- schappij, in welke voor oneerlijkheid geene plaats is, en de ontwikkeling op een hoogen trap staat, kunnen worden toegepast. Indien men echter met de werkelijkheid rekening houdt; indien men er van uitgaat en hiervoor be hoeft men geen pessimist te zijn dat onder de bijna 1200 belastingschuldigen allicht eeni- gen zullen worden gevonden, die, hetzij ter goeder trouw, hetzij met het afkeurenswaardig opzet om zich ten koste van anderen te bevoor- deelen, hun inkomen lager aangeven, dan dit inderdaad bedraagt, en indien men die belas tingschuldigen, die juiste aangifte hebben ge daan en dus de eerlijkheid betracht hebben, niet het slachtoffer wil doen worden van de door andere aan de belasting onderworpen per sonen tot een te laag bedrag gedane aangiften, dan schijnt de toepassing van dit denkbeeld niet wenschelijk. Maar bovendien schijnt ons1 de bepaling, dat Burgemeester en Wethouders de aanslagen overeenkomstig de gedane aangiften op het ko hier brengen, zonder van deze te kunnen af wijken, in strijd met de wet. „De kohieren der hoofdelijke omslagen "en andere directe belastingen" worden zegt artikel 264 der gemeentewet „door Bur gemeester en Wethouders voorloopig vastge steld". Voor de richtige vervulling dezer taak is genoemd college verantwoordelijk. „Maar de wijze, waarop zij die taak meenen te moeten vervullen", de Gemeentestem merkte het in haar nommer 419 terecht op „is ook juist daarom geheel aan lienzelven overgelaten". Voert men de bepaling in, dat Burgemeester en Wethouders de belastingschuldigen overeen komstig hunne aangiften ^aanslaan, dan bindt men dit college; ja, het voorloopig vaststellen van het kohier (d. i. het aanslaan van ieder belastingschuldige tot zulk een bedrag, als in evenredigheid van zijn inkomen en in verband met de in de gemeente bestaande wijze van heffing, door Burgemeester en Wethouders noo- dig wordt geacht,) blijft niet langer de taak van het dagelijkseh bestuur; het wordt het gezamenlijk werk der belastingschuldigen. Er kent men echter het recht van ambtshalven aanslag, dan hebben Burgemeester en Wethou ders per se het recht van critiek op de aangif ten; zij behouden, als richtsnoer voor den aan slag, dien welken zij juist achten en wijzigen dien, welken zij meenen in strijd met de waarheid te zijn; hun recht tot vaststelling van het kohier blijft mitsdien ongeschonden. Tegen het hierboven sub 2 omschreven denk beeld, om het afleggen van een eed te vorderen, indien eene gedane aangifte suspect voorkomt, hebben wij ook verschillende bezwaren. Wil men het voorschrift in het leven roepen, dat Burgemeester en Wethouders, conform de onder eede bevestigde aangifte, moeten aanslaan, dan hebben wij dezelfde aan artikel 264 der Gemeente-wet ontleende bedenking, die wij hier boven hebben ontwikkeld. Burgemeester en Wet houders zouden toch aan banden gelegd worden, die de wet niet wil. Van het bij de verordening toekennen der bevoegdheid, om, met afwijking van de onder eede bevestigde' aangifte, aan te slaan, verwachten wij echter ook weinig vrucht. Indien Burgemeester en Wethouders zulks doen, signaleeren zij hem, die den eed heeft afgelegd, als meineedige, en de vrees om dit te doen, zal zelfs een college van dagelijkseh bestuur, dat uit de meest zelfstandige ingezetenen bestaat, de handen "binden en de kans, dat de aanslagen zoo na mogelijk aan de waarheid komen, doen verminderen. Op deze gronden kunnen wij dit denkbeeld, evenmin als het sqb 1 vermelde, deelen en zullen de redenen ontwikkelen, waarom wij de eigen aangifte, met behoud van den ambtshalven aan slag, blijven aanbevelen. Hetgeen het meest voor dit systeem pleit, is, dat men den waren maatschappelijken toe stand voor oogen houdt; dat men, zonder zich illusiën omtrent de publieke zedelijkheid te scheppen, op den voorgrond stelt, dat het grootste gedeelte der belastingschuldigen gecen seerd wordt eerlijk genoeg te zijn, om de aan gifte juist te doen. Bestaat omtrent dit laatste twijfel, dan slaan Burgemeester en Wethouders ambtshalve aan; dit zal bij de belastingschuldigen echter geene ontevredenheid wekken, zooals dit het geval zoude zijn, indien zij, na den eed te hebben afgelegd, ambtshalve werden verhoogd. Het vorenstaande resumeerende, komt ons ge voelen hier op nêer: Aanslag naar eigen aangifte, zonder eenige contrainte, zal grove onbillijkheden doen geboren worden en is in strijd met de wet. Aanslag naar eigen aangifte, met den eed, als waarborg van juisten aanslag, is, indien Burgemeester en Wethouders bij het vaststellen van den aanslag niet van de aangifte mogen afwijken, evenzeer in strijd met den geest van artikel 264 der gemeentewet. Aanslag naar eigen aangifte, met toekenning der bevoegdheid aan Burgemeester en Wethou ders om de aangifte door den belastingschul dige onder eede te doen bevestigen, is, indien het dagelijkseh bestuur de faculteit behoudt, om tot een bedrag, verschillende van dat, hetwelk de belanghebbende als zijn zuiver inkomen heeft aangegeven, aan te slaan, niet raadzaam, omdat maken Burgemeester en Wethouders van deze faculteit (met het oog op de wet: van het reclitgebruik zij ontevredenheid zul len wekken en zij, in het tegenovergestelde geval, niet het resultaat, dat zij wenschen, na melijk, om bij de „voorloopige vaststelling van het kohier", de aanslagen volgens hun beste weten voor te dragen, zullen erlangen. Bij aanslag naar eigen aangifte, met toeken ning, of, juister gezegd, met erkenning van het recht van Burgemeester en Wethouders, om, in geval van twijfel ambtshalve aan te slaan, wordt gehandeld overeenkomstig den geest der wet, wordt waarborg gesteld, dat eerlijkheid niet het slachtoffer van dwaling en bedrog wordt en geens zins de deur voor ontevredenheid en tegenzin in de belasting open gezet. Maar, zal men ons wellicht tegenwerpengij keurt het thans bestaande stelsel af, omdat dit op den ambtshalven aanslag, niet op den aan slag naar eigen aangifte is gebaseerd en toch wilt gij in uw nieuw stelsel het ambtshalve aanslaan behoudenis dit geen hinken op twee gedachten Deze vraag beantwoorden wij ontkennend. Aan eigen aangifte geven wij boven den ambts-- halven aanslag de voorkeur en daarom hebben wij ze in onze verordening, als middel om tot de wetenschap van het inkomen te geraken, aan genomen en op den voorgrond gesteldwaar wij echter den ambtshalven aanslag wenschen toegepast te zien, daar is het alleen, omdat hij het eenige middel is, om de gevolgen van dwa ling en fraude te verijdelen en wenschen wij hem niet dan faute de mieux te gebruiken. Nu isffiij regel, - bij toepassing van ons stelsel weldra uitzondering. Kan echter een beter mid del aan de hand worden gedaan, de commissie houdt zich hiervoor ten zeerste aanbevolen. Zooals wij hierboven hebben medegedeeld verschilden de op Dinsdag vergaderde leden van het dagelijkseh bestuur en van de nnanciëele com missie van gevoelen ten aanzien van de wijze, waarop het stelsel van „aanslag naar eigen aan gifte" zal behooren te worden toegepast en deze omstandigheid doet het wenschelijk schijnen, om, alvorens de door ons ingediende verordeningen in behandeling te nemen, het oordeel van den Raad te kennen, betrekkelijk het punt, waar omtrent verschil van opinie heerscht. Mocht dit oordeel niet in overeenstemming zijn met de ziens wijze, die bij het opstellen der concept-veror deningen heeft voorgezeten, dan zullen deze door ons worden gewijzigd, Omhelst de Raad daar-

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1874 | | pagina 5