COURANT.
GOESCHE
1874. N°. 77. Donderdag 2 Juli. 61,te jaargang.
Een blik in onzen politicken toestand.
i w x^c i nii
Gewone advertentiën worden a 10 c. per regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop be
trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8regels a/1,-
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald 20 c.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag
en Vrijdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes f 1,75.
Afzonderlijke nomnaers 5 c. met bijblad 10 c.
Terwijl alles rustig zijn loop vervolgt en menig
een van het leven geniet, onbekommerd alsof
het genot door niets kon gestoord worden, dreigt
daar aan den polilieken horizon een donkere
wolk, waaruit voor ons land weder heel wat
kwaads kan voortkomen. Het Nederiandsche
volk is wel niet gewoon zich met de publieke
zaken veel te bemoeien, maar er zijn oogenblik-
ken, waarin de aandacht gevestigd moet worden
op hetgeen om ons gebeurt, omdat dit in menig
opzicht een leerschool is, waarin wijsheid voor
de toekomst moet opgezameld worden. Wat wij
beleven is grootendeels het gevolg van wat wij
misdeden. Flauwheid, onverschilligheid, ver
deeldheid hebben sedert jaren niet het minst de
liberalen in den lande gekenmerkt. Daarvan
hebben onze tegenstanders partij getrokken en
zich versterkt. Tegenover eene aangroeiende
macht hebben dezelfde oorzaken voortdurend
ondermijnend gewerkt. De gevolgen zijn niei
uitgebleven en moge de ministeriëele crisis
waarin wij verkeeren, hare naaste aanleiding
hebben in de onbegrijpelijke houding der kamer
leden, - de kiezers kunnen zich over niets anders
beklagen dan over hun eigen dwaasheid, dat zij
bij de keuze niet beter hebben toegezien.
Onwillekeurig doet de vraag zich aan ons op,
of de crisis had kunnen voorkomen worden.
Zeker door aanneming van de censuswet; maar
daarmede zou het leven van het kabinet niet
in kracht gewonnen hebben en het is zeer te
betwijfelen of zij ons winst zou hebben aan
gebracht, voovai omdat zij zeker niet zonder
verminking de wereld zou ingetreden zijn. Had
dan ook langs anderen weg het gevaar kunnen
voorkomen worden?
iVij vermeten ons niet te beslissen, maar toch
heeft het ons verwonderd, dat de Kamer met
het meest mogelijke sang froid de aankondiging
ontving van het door de Ministers gevraagde ont
slag, dat zij eenvoudig daarin berustte en naar
huis ging, alsof er niets meer te doen, niets te
vreezen was.
Dacht de Kamer ex dan niet aan, dat met
haar niet éene partij regeeren kan, als zij zulk
een gedragslijn verkiest te volgen; dat geen
anti-liberaal kabinet, van welke kleur het ook
moge zijn op voldoende meerderheid rekenen kan;
dat zij daardoor eene kamerontbinding onver
mijdelijk kon maken, om niet te spreken van
al de treurige gevolgen, die aan een tijdperk
van stilstand zijn verbonden?
Kennelijk heeft zij het land willen brengen
in een toestand van verwarring en daarom zeker
geene poging zelfs beproefd om dien te voorkomen.
Het ministerie handelde consequent en toonde
zijne roeping te begrijpen. Nu het niet slaagde
in den arbeid, dien het op zich had genomen en
op den duur door dusgenoemde geestverwanten
werd tegengewerkt, had het geene andere keus
dan de kamer weg te zenden of zelf henen te gaan.
Aan het eerste wilde het ons niet wagende
weg was dus duidelijk aangewezen.
Maar laat ons aannemen dat, op het punt van
den census, Kabinet en Kamer het niet eens
konden worden, dan zou het toch mogelijk ge
weest zijn, dat men niet plotseling alle werk
zaamheid stuitte. Indien bijv. door eene of andere
motie de quaestie van vertrouwen was gesteld
geworden, dan had kunnen blijken of het wer
kelijk te doen was om dit kabinet te verwij
deren, dan wel of liet vasthouden aan bijzondere
meeningen slechts het struikelblok was geweest
voor eene enkele wet. Dan ware de toestand
zuiverder geweest dan nu het geval is en men
had eerbied kunnen hebben voor eene Kamer,
die ten minste ten aanzien van het hoofdpunt
eene gevestigde overtuiging toonde.
Doch de Kamer heeft dat niet gewild en op
haar komt al de verantwoordelijkheid van het
oogenbiik.
Er zal nu vooreerst weder niets afgedaan wor
den; er zal met overleggen en Ministers zoeken
een kostbare tijd verloopen. Komt er al een
anti-liberaal Kabinet tot stand, welk ook, het
zal op geene meerderheid kunnen rekenen. Het
zal, voor het iets doen kan, natuurlijk na eenige
weken, die het noodig heeft om aan den gang
te komen, spoedig weder verdwijnen en wij zul
len geen stap gevorderd zijn.
Zooals de zaken nu staan, kornt het ons voor,
dat eene kamerontbinding eindelijk noodzake
lijk worden zal. Dat zou ons tot den wensch
kunnen brengen, dat men, 0111 alle tijdverspilling
te vermijden maar aanstonds doortastte. Dat
eindeloos rekken en talmen, als het er toch toe
komen moet, is verlenging der krankheid, maar
brengt geen stap verder tot de genezing. En nu
moge het geneesmiddel schrik verwekken en pijn
doen, het kan eene radicale genezing ten minste
voorbereiden.
Maar 't is niet Nederlandsch om door te tasten.
En wij zullen ons weder de maanden moeten
getroosten, waarin een heengaand Kabinet zeide:
wij kunnen niets meer, en een opvolgend minis-
teriewij kunnen nog niets. En daarna
weder hetzelfde wat wij nu zien, tot dat eindelijk
de oogen eens opengaan en men onder zelfver
wijt aan den gang gaat om te doen, wat reeds
lang te voren had kunnen en moeten geschieden.
Als wij van de Kamer spreken, dan zonderen
wij gaarne een aantal leden uit, die het beter
met hun land schijnen te meenen; maar 't is niet
te ontkennen dat zij er velen telt, die alles op
offeren aan eigene inzichten. Het is goed, dat
het volk daarvoor een open oog krijge en dat
vooral de kiezers in tijds leeren onderscheiden,
opdat zij, daartoe geroepen, hun mandaat niet
geven aan praters of zwijgers, die slechts van
afbreken en talmen weten, maar aan dezulken,
die, getrouw aan een gezond beginsel, handelen
en afdoen. In hunne handen berust voor een
.goed deel de toekomst van het vaderland.
BINNENLAiMPSCHE BERICHTEN
GOES, den 1 Juli 1874.
EERSTE KAMER.
Naar aanleiding van eene zinsnede, voor
komende in het afdeelingsverslag, over liet ont
werp tot wijziging der begrooting van Ned.-
Indië over 1873 en waarin de oorlog met
Atchin rechtvaardig en onvermijdelijk wordt
genoemd, heeft de heer Hartsen in de zitting
van gisteren als motie van orde het volgende
voorgesteldDe Eerste Kauier der Staten-
Generaal, van oordeel dat onder de bestaande
politieke omstandigheden 's lands belang niet
medebrengt om een gevoelen uit te spreken
over den inhoud der medegedeelde stukken be
treffende den met Atchin gevoerden oorlog, be
dankt den Minister van Koloniën voor de over
legging dier stukken en gaat over tot de orde
van den dag."
Hierover is eenige discussie ontstaan.
De minister van koloniën heeft met kracht
aangedrongen op de bespreking van bedoeld
onderwerp en gezegd, dat de politieke crisis
niet belet een objectief oordeel over de stuk
ken te vellen. De kamer moet prijs stellen
onder alle omstandigheden van de verantwoor
ding der regeering kennis te nemen. Hij ver
langt lof noch blaam, maar is en blijft be
reid tot bespreking, zoo noodig in comité.
Ten slotte werd de motie aangenomen met
33 tegen 3 stemmen.
Daarna is het ontwerp nopens bet pand
recht aangenomen met 33 tegen 3 stemmen.
De discussie over - het wetsvoorstel- Van Hou
ten tegen den overmatigen fabriekarbeid en
de verwaarloozing van kinderen is aangevangen.
Heden voortzetting.
Per telegraafl De Eerste Kamer
beeft beden het voorstel tot beteugeling van
den arbeid der kinderen in fabrieken, na ver
dediging ook door den Minister van Binnen-
landsche Zaken, aangenomen met 29 tegen 7 st.
Al de verdere ontwerpen als ijk gasmeters,
onderwijs in veeartsenijkunde, wijziging genees
kundige wet, regeling uitoefening veeartsenij
kunde zijn aangenomendit laatste met 23
tegen 10 st. Na behandeling der huishoudelijke
begrooting in comité generaal is de kamer
uiteengegaan.
In een telegram van den Gouverneur-
Generaal van Ned. Indië, den 29 Juni van Bui
tenzorg verzonden en gisteren nacht te 's-Hage
ontvaDgen, wordt het navolgende medegedeeld
Den 20 Juni (de datum is door een fout in
de cijfers niet geheel zeker) zijn bijna al onze
etablissementen in Atchin door talrijke Pedireezen
beschoten, doch zonder resultaat.
De vijanddie zich versterkt had op den
rechteroever der Atchin-rivier tusschen Pena-
jong en de marine-benting, beschoot opvarende
sloepen en wondde vier der onzen. Van eene
patrouille, op den linkeroever in hinderlaag
gelegd, werden acht gewond. Des middags
werd een kleine afdeeling uitgezonden, die den
volgenden dag werd versterkt. De vijand werd
uit zijn sterkten met gevoelig verlies verdreven,
terwijl onzerzijds 17 man gewond werden.
Elf officieren en 450 man zijn naar Padang
en Batavia geëvacueerd. Den 22 Juni zou Kotta
Radja Bedil (oostelijk vau den mond der Atchin-
rivier) door de marine beschoten worden. De
weersgesteldheid was beter; de communicatie
met de reede langs de rivier nog(hier
is weder een fout in het cijfer). (St.-Ct.)
Wij zijn door het Comité tot wering van
schoolverzuim alhier verzocht, mededeeling te
doen, dat het gewone zomerschoolfeest dit jaar
op Donderdag 9 Juli in de weide van Corstanje
even buiten de Voorstad, zal gehouden worden.
Aan dit feest zal ook door de kinderen der
bijzondere school worden deelgenomen, zoodat
het getal ongeveer 940 zal bedragen.
Het Comité stelt zich voor, even als de vorige
maal, door de kinderen wedstrijdspelen om
kleine prijzen te laten houden. Gaarne zag het
Comité zich daartoe door de welwil'endheid van
het publiek in staat gesteld.
Wellicht gevoelt menigeen zich geneigd, voor
die spelen eenig voorwerp als prijs te bestem
men. Zij zullen gaarne door den voorzitter van
het Comité, den lieer Van der Bilt La Motthe,
in ontvang worden genomen.
Wij zijn nader geïnformeerd, dat de ver
traging in het telegram van Dordt naar Hein-
kenszand daaruit is ontstaan, dat het op Zon
dag jl. is aangeboden juist in de uren, waar
op het kantoor des Zondags gesloten is, zoo
dat de overseining uit Dordt wachten moest.
Ofschoon deze omstandigheid niets afdoet aan
onze bewering, dat door de drukte op de
Hollandsche kantoren er vaak geruime tijd
tusschen de aanbieding en de overbrenging
van een telegram ligt, zoo was dit niet op
het onderhavig telegram toepasselijk.