1874. N°. 71. Donderdag 18 Juni. 613te jaargang. BEKENDMAKING. De wet op de uitoefening der vee artsenijkunde. BINNENLANDSCHE BERICHTEN. GOESCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag. Woensdag en Veijdag avonduitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. Ml! KAM. Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop be trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels i/1,— Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald 20 c. DE GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND maken bekend: dat de groote-weg der 2de klasse van Goes naar 's-Gra- venpoldertusschen de aansluiting van den grindweg naar 's-Heer Abtskerke, tot aan den grindweg naar Bie- selinge, uithoofde van het daaraan te verrichten werk, voor de doorgaande passagemet rij- en voertuigen zal gesloten zijn, van den 24sten dezer tot den 18den Juli aanstaande, met uitzondering van de Zon- en Dins dagen en dat, gedurende de sluiting, alleen toegang zal wor den verleend tot de aangrenzende landerijen. Middelburg, den 12 Juni 1874. De Gedeputeerde Staten voornoemd, R W. van LIJNDEN, Voorzitter. BUTEUX, Griffier. PATENTRECHT. De BURGEMEESTER van GOES brengt bij deze ter kennis van een ieder, wien het aangaat dat het 4de kwartaals Kohier van het PATENT RECHT voor deze gemeente, voor het-dienstjaar 1873 1874, op heden ter invordering is gesteld in handen van den ontvanger dier belastingen binnen deze ge meente. Goes, den 15 Juni 1874. De Burgemeester voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. Zorg voor den veestapel is zorg voor het alge meen belang. Die stelling zal wel gaaf worden aan genomen door ieder, die een open oog heeft voor de bronnen van Nederlands welvaren. Minder belang stelling echter wekt een onderdeel van die zorg, de regeling van de uitoefening derveeartsenijkunde. Sedert de Staat zich daarmede heeft bemoeid en de gelegenheid tot wetenschappelijke opleiding van veeartsen opende, is de stand dier kunstbeoefena ren maar weinig in de schatting van het publiek gerezen en, wat erger is, heeft zich een strijd ge openbaard die onafgebroken is voortgezetdie tusschen de voorstanders van wetenschappelijke vorming en de vrienden van beunhazerij, onder den schoonklinkenden naam van empirie. Nu de richting van onzen tijd tot wegneming van alle halfheid op elk gebied leidt, is ook deze aange legenheid door den Minister ter hand genomen en ziedaar de oorzaak van het debat, onlangs in de Tweede Kamer gevoerd over een wetsontwerp, dat, sedert met groote meerderheid door haar aange nomen, de uitoefening der veeartsenijkunde lang zamerhand uitsluitend aan wetenschappelijk ge vormde geneesmeesters opdragen wil. Al was ook het aantal der tegenstanders in de Kamer niet groot, zij waren de tolken van zeer velen daarbuiten, die gaarne bij den ouden slenter zouden blijven en voor geene gezonde redeneering schijnen vatbaar te zijn. Opmerkelijk is daarbij, dat de felste bestrijders juist gevonden werden onder hen, die gewoon zijn het ministerie, bij elke voordracht, te bestrijden, maar nog opmerkelijker dat mannen, van wie men zou mogen verwachten, dat zij onpartijdig over 's lands belangen oordeelen, zich angstig vastklampen aan oude vooroordeelen en, hetzij om zich bij sommigen aangenaam te maken, hetzij om quand même te opponeeren, met allerlei redenen voor den dag komen, die onze tijd met verbazing uit die monden hoort. Tot de felste bestrijders behoorden een bekend drietal anti-revolutionairen, de heeren VaderBe- gram en Van den Berch. Door hen vooral werd op den voorgrond gezet, dat men de Uitoefening der veeartsenijkundige praktijk niet aan de empirici, d. i. aan de zoogenaamde ervaringsartsenwier kennis niet op wetenschappelijke gronden maar alleen op eenzijdige waarneming rustontnemen moest, om die bij wetenschappelijke mannen over- tebrengen. Al aanstonds treft ons de tegenstelling, die onwillekeurig de vraag rijzen doetof men dan niet geheel voorbij ziet, dat de wetenschap pelijke man niet alleen een empiricus kan zijn of ten minste worden, maar dat wel zeker die ondervinding de meeste waarde heeft, die door de wetenschap werd geleid en zich met hare werking en vruchten bekend maakte, 't Is als of studie en ervaring twee afstuitende machten zijn, waartus- schen men moet kiezen en immers indien de weten schap eenige waarde heeft, dan moet hare dienst vooral ingeroepen worden, waar het een zoo in grijpend belang geldt, als de zorg voor de gezond heid en genezing van het vee. Zeker kan hier van een algemeen belang ge sproken worden, dat de zorg van den wetgever vereischt. Waakt de wet, dat geen onbevoegde zich inlate met geneeskundige praktijk onder de menschen, zij is niet minder verplicht te zorgen, dat niet ieder zich voor veearts kunne uitgeven, het publiek misleiden en belangrijke schade aan het individu, ja aan het algemeen toebrengen. Wij willen gelooven, dat er uitstekende empirici zijn geweest en nog zijn, die goede diensten bewezen in de veeartsenijkundige praktijk, maar ook hoeve- len waren er, die slechts een enkele maal, bij toe val of geluk, een goeden dienst bewezen! En al hadden ze allen met hun patent ook het verstand kunnen koopen, is het dan niet redelijk, is het niet in het belang van den veestapel en dus van den landbouwer en van hetgeheele land, dat men gebruik make van de vorderingen door de wetenschap, ook op dit gebied gemaakt, dat men een waarborg geve, dat geen onbevoegde zich indringe tot schade van den veehouder, die eerst te laat ziet, dat hij bedrogen werdis het niet redelijk dat men tot wetenschappelijke vorming verplichte hen, die zoo veel kunnen toebrengen tot de algemeene welvaart en den rijkdom van ons land Ja, maar men mag geen inbreuk maken op de vrijheid, zoo redeneeren onze gemoedelijke tegen standers. De boeren kunnen best beoordeelen wie geschikte veeartsen zijn en als zij nu liever een empiricus willen dan een wetenschappelijk man, dan moest men ze daarin vrij laten. Wij betwijfelen het volstrekt niet of onze landbouwers zullen weten te onderscheiden tusschen een bekwamen en onbekwamen veeaits ook wenschen wij voor hen gelijke vrijheid als voor anderenmaar wij vragen, of het niet in hun eigen belang isde zekerheid te bezitten alleen te doen te hebben met wetenschappelijk gevormde artsen, bij wie de ondervinding toch even goed komt als bij de niet wetenschappelijke? Zeker hetef de veehouder recht op zijn eigen veehet is zijn bezittingmaar indien hem vrij staat om daarmede door zoo genaamde empiricidoor hem zeiven als zooda nig aangewezen, te laten sollen en knoeien, dan kunnen zaden van besmetting bijv. reeds heb ben post gevat, voor de hulp van bevoegde ge neeskundigen moet worden ingeroepen. Men zegge niet, de veehouders zullen zoo dwaas niet zijn. De ondervinding toch heeft geleerd, dat zich velen als artsen opwerpen en weten te doen gelden, die ten eenenmale ongeschikt zijn, maar die de licht- geloovigen weten te verblinden. En wie zal het zeggen, hoe veel vee reeds bezweken is onder ver keerde behandeling? Het vrijlaten van de uitoefe ning der veeartsenijkundige praktijk is vrijheid laten aan alle mogelijke misbruiken en waar de Staat deze zoekt te voorkomen, zal wel niemand kunnen klagen, dat hij in billijke vrijheid belemmerd wordt. Zeer ongepast komt ons de redeneering voor, dat het hier alleen te doen zou zijn om de kas der wetenschappelijke veeartsen te stijven. Zoo zou men, even hatelijk insinueerende, van allerlei wets bepalingen kunnen spreken. Dergelijke redenen verdienen geene wederlegging. Is de wetenschap geld en draagt zij bij tot bet algemeen belang, dan wordt zij nooit te duur betaald. Maar ook die hoog ver heven empirici laten zich betalen en misschien dikwijls nog wel zoo ruim als de wetenschappelijke mannen. Liever zouden wij daaróm zeggen: de geheele wet strekt om de kas der veehouders te stijven, want biedt zij de best mogelijke hulp, dan zullen zij daarvan het meeste voordeel hebben. Dat eene wet eenige onbevoegden van hun in komen berooft zal wel geene reden kunnen zijn om haar te verwerpen en wat het bezwaar betreft, dat het aantal veeartsen' zal inkorten, dit kan slechts tijdelijk zijn, omdat het aantal der weten schappelijke zal toenemen, als de beunhazerij ge weerd is; en eene kleine reductie van het bestaande getal zal de belangen van den veestapel niet schaden. Belanghebbenden, zooals mr. Saaijmans Vader, die zelf verklaarde bij den landbouw zeer geïnteres seerd te zijn, mochten veeleer de regeering dan ken, dat zij die belangen in bescherming neemt. En als zij, zooals genoemde afgevaardigde, zeggen voorstanders te zijn van wetenschappelijken land bouw en daarom landbouwscholen verlangen, dan is het voor het minst al zeer inconsequent, als zij de veeartsenijkunde, met den landbouw zoo nauw ver want, van de wetenschap willen losmaken of althans de waarde van dezen gering achten. Als curiositeit mag vermeld worden, dat de heer Van den Berch het wetsontwerp bestreed, omdat de wetenschap de besmettelijke ziekten toch niet weren kan, als zijnde deze eene providentie Gods. Zou die providentie daarin bestaan, dat van tijd tot tijd eene besmettelijke ziekte opruiming maakt onder het vee en zou men dus elk natuur lijk kwaad dan maar moeten laten voortwoekeren Dat geene wetenschappelijke veeartsen longziekte, veetyphus en dergelijke geheel voorkomen kun nen, wie zou dat betwijfelen? Maar zouden niet de wetenschap, als uitvloeisel van hoogerên geest, hare beoefening en toepassing in het Jeven, het optreden van artsen enz. ook tot de providentie Gods behooren en moet deze worden voorbij ge zien om haar alleen in rampen en onheilen opte- merken. En dan dienen de empirici ook afgeschaft, die toch evenzeer optreden om het kwaad te be teugelen of te genezen. De theorie van den heer Van den Berch onderscheidt zich zeker door een ongeloofelijk gemak. Zij wil laten ziek worden en sterven zonder eenige poging tot wederstand, want deze zouden in den weg dier gezegende providen tie toch niet baten. De Nieuwe Goesche Courant leidt uit dit wets ontwerp af, dat noch de minister, noch het minis terie weten wat zij willen. Natuurlijk keurt zij de wet af door een liberaal kabinet voortedragen. In dit opzicht weet zij wel wat zij wil: omver werping van de regeering, al noemt zij zich ook anti-revolutionair. Maar bescheiden durven wij vragen weten zij wat zij willen die, om welke reden ook, een bestaand kwaad willen behouden en de leer verkondigen, dat men zonder opleiding het even ver brengen kan en even nuttig kan zijn als zij, die hunne beste krachten hebben ingespan nen om op de hoogte te komen en dan empirie bij wetenschap voegen? GOES, den 17 Juni 1874. TWEEDE KAMER. lJor telej2rraa.fi In de zitting van heden is ingekomen een ontwerp tot het ver- leenen van subsidie voor den aanleg van spoor wegen. De beraadslagingen over het ontwerp betreffende de census-herziening zijn aange vangen. De heeren Gratama en Smidt, ofschoon verder willende gaan, vereenigden zich met het voorstel. Ook de heer De Jong, die daarin slechts een middel ziet om onregelmatigheden te doen ophouden. De heeren Teding en Van den Berch ontwikkelden verschillende beden kingen, maar reserveerden zich hun stem. De heer Viruly wil wel op den weg van vooruitgang gaan, maar met bedaarden stap en heeft groot bezwaar tegen de vermindering van den census op het platteland, waardoor de gemeenteraadskiezers zich zullen uitbreiden. De heer Schimmelpenninck Van der Oye deelt dat bezwaar. De heer Wintgens acht 'hét ontwerp niet behoorlijk gemotiveerd, ontijdig en niet algemeen verlangd door de natie. Mor gen voortzetting. Een eergisteren avond bij het Departement van Koloniën ontvangen telegram van den Gou verneur-Generaal van Nederlandsch-Indië be vatte de volgende mededeelingen, ontleend aan een telegraphiseh bericht, door den kolö»

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1874 | | pagina 1