N°. Zaterdag 2 Mei, 613te jaargang. De aanstaande verkiezing voor de Provinciale Stalen. BINNENLANDSCHE BERICHTEN. GOESGHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdag avond uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. COURANT. Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop be- tiekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels h/l,~ Dienat-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald 20 c. De verkiezing van de Prov. Staten is op handen en de zaak is ernstig genoeg om daaraan de aan dacht te wijden. Dit Staten-lichaain toch behoort tot het raderwerk van ons Staatsbestuur en maakt daarvan een zeer belangrijk deel uit. Door de Prov. Staten worden zij gekozen, die over de hoog ste aangelegenheden des lands beslissen van de richting die zich daar openbaart, hangt dus voor het algemeen belang zeer veel af. Maar het is vooral met het oog op de provinciale belangen, die vele en velerlei zijn, dat wij weder tot eene zeer gewichtige keus geroepen worden. Zullen wij die belangen met vertrouwen aan de Staten over geven, dan hebben wij mannen noodig, die be halve de eigenschappen, welke men in iederen be stuurder van hooger of lager rang mag eischen, locale kennis met praktijk en ervaring bezitten, omdat het hier zaken geldt, die, als het ware van huishoudelijken aard, het best kunnen behartigd worden door hen, die in hunne omgeving als goede huishouders bekend zijn. De verdeeling in distric ten heeft dan ook voor deze verkiezing, in zekeren zin, meer beteekenis, dan voor de keus van leden der kamers. Dwaas zou het zijn te willen, dat de leden der Prov. Staten alleen optraden om de wenschen van hun district, van hunne onmiddelijke omgeving te laten geldenmaar zeer rationeel is het toch, dat in dit geval elk district zijne afge vaardigden heeft, om, waar het zaken geldt, die nauwkeurige bekendheid met een of ander deel der provincie vereischen, daarover het noodige licht te verspreiden. De kiezers hebben dus bij het be palen van hunne keus ook daarop te letten en zij kunnen dat te eerder, omdat wij voor deze, betrekking niet uitsluitend redenaars noodig hebben, niet uitsluitend geleerden, die over rechtsquaestiën dagen achtereen redeneeren, maar behalve deze, mannen met de bronnen van ons welvaren, met de behoeften onzer landstreek bekend, en bezield met lust om rondom zich het goede te bevorderen. Wij hebben bij deze verkiezing nog iets voor. Is het soms moeilijk voor kiezers zelf te oordee- len, wie het best naar de Staten Generaal gezonden wordt, gemakkelijker kan ieder kiezer in zijne om geving ze aanwijzendie hem waardig en met kennis van zaken in de Provinciale Staten kunnen vertegenwoordigen. Eene zelfstandige keus is hier mogelijk, meer dan anders. Maar juist daarom mag het kiezersvolk niet onverschillig zijn of de verant woordelijkheid vergeten, die op hen rust. Nog te meer durven wij tot belangstelling in deze verkiezing opwekkenomdat zij gelukkig onder gansch andere omstandigheden geschieden kandan bij vorige gelegenheid. Wie herinnert zich niet de verkiezings-agitatie van vóór weinige jaren? Wie denkt niet aan de partijwoededie vele districten, ook het onze, en dat niet het minst, beheerschte? Toen moest elke overweging achter staan bij deze éene: welke richting de candidaten op politiek en kerkelijk gebied waren toegedaan. Er werd toen door velen niet gevraagd naar be kwaamheid, als men maar tot de partij behoorde. En wat kwam er al niet meer in aanmerking dat nimmer bij verkiezingen moest te berde komen. Zelfs het private leven der candidaten werd be sproken en menig bitter woord gezegd, dat voor zeker de partijdige drijvers niet tot eer verstrekt. Gelukkig zijn die dagen voorbij zoo wij hopen om nimmer weder te keeren. Andere verkiezingen jn ons midden, later gehouden, hebben bewezen, dat de storm had uitgewoed en dat betere ge dachten de kiezers bestuurden. Wij zijn dankbaar voor die kalmte, die bij een zoo gewichtig werk onmisbaar noodig is- Hartstochten en partijdrift Jiebben nooit gelukkige keuzen opgeleverd. Wij zouden op meer dan éen voorbeeld daarvan kunnen wijzen en het uit de voorbeelden van het verleden aantoonendat het waarlijk een gelukkig ver schijnsel in dit oogenblik is, dat de stem der be roering zwijgt en het gezond verstand zijne rechten heeft herwonnen. Maar de tegenstelling zou getuigen van een an der kwaad, als wij ons nu niet met den noödigen ernst voor de verkiezing voorbereidden. Het zou ook niet voor onze kiezers getuigen, wanneer zij den schijn gaven van alleen in onrustige tijden door partijdriftenmet de kunstmiddelen eener eenzijdige richting te kunnen bewogen worden, om aan hunne verplichting te voldoen. Men valle niet van het eene uiterste in het andere. Lang genoeg was ons volk zonder teekenen van politiek leven te geven en indien de opwekking in de laatste jaren waargenomen iets goeds heeft uitgewerkt, dan moet dit thans bewaard en niet door ver slapping van ijver prijs gegeven worden. Het gewicht der ophanden zijnde verkiezing wordt niet weinig verhoogd door de bijzonderheid dat twee aftredende leden verzocht hebben niet meer in aanmerking te komen. Wij mogen bij deze ge legenheid niet nalaten ons leedwezen uit te spreken, dat ook mr. M. P. Blaaubeen dien wensch heeft te kennen gegeven. Al billijken wij ook het be sluit, dat door langdurige en belangrijke diensten, door eenen gevorderden ouderdom gewettigd is wij zouden gaarne den man, die met zooveel ta lent en ijver onze belangen behartigde, nog eenigen tijd in de Staten-vergadering hebben gezien. Wie op zoo hoogen leeftijd nog zooveel nuts stichten kon, mag billijkerwijze naar rust verlangen, maar hij gaat niet henen zonder dat dit heengaan be treurd wordt. Zeker zal het den kiezers wel ter harte gaan om zijne plaats waardig te doen inne men. En ziedaar wat bij deze verkiezing het hoofd moment uitmaakt. Wie moeten de heeren Blaaubeen en Kakebeeke vervangen Voor da eene helft is het ditmaal gemakkelijk, want wij kunnen ons niet voorstellen, dat het meerendeel der kiezers aan een vervangen van de heeren Van de Putte en M. Kakebeeke denken zal. Voor de wederhelft bestaat alleen de moeielijk- heid, om tusschen vele geschikte candidaten te kiezen, althans voor éen lid blijft dat het geval, want voor den vervanger van mr. Blaaubeen zal wel mr. J. H. De Laat De Kanter de aangewezen persoon zijn. Wel is tot nogtoe het aantal niet zoo groot, waarvoor men de aandacht vraagt, maar toch zien wij reeds den een naast den ander, voor wien wij sympathie gevoelen. Wij stellen ons voor in een volgend no. daarvan rekenschap te geven. Voor ditmaal bepalen wij ons bij de verklaring, dat wij ons gaarne vereenigen met de aanbeveling van Gemeentebelang en Oostelijk gedeelte van Zuid- Beveland, welke, zoo wij meenen, eene goede keus deden. De candidaten dezer vereenigingen zijn wel allen genoegzaam onder ons bekend, maar wij achten het niet zonder nut aan die candidaturen een afzonderlijk artikel te wijden. GOES, den 1 Mei 1874. Ons hoofdartikel was reeds geschreven, toen wij de N. G. Ct. van gisteren avond ontvingen. Toen wij dachten, dat de agitatie ditmaal niet groot zou zijn hadden we, naar het blijkt, te goede verwachting van de N. G. Ct. In een artikel vol invectieven en vol van onware gebeurtenissen-groepeering, tracht zij de kiezers weder op hare gewone wijze te misleiden. Een hevige uitval tegen de Europeanen in Indie,of die er geweest zijn en die zij smalend fortuinzoekers noemt, gaat vooraf. Zij noemo die Europeanen fortuinzoekers als zij ver kiest, maar de N. G. Ct. gelieve te bewijzen dat niet, waar de vrije arbeider de woeste gronden pvoductief tracht te maken, de welvaart der inlanders daarbij meer toeneemt dan bij de gedwongen cultuur. We zijn die groote woorden gewoon van de N. G. Ct. en wij gclooven dat die „fortuinzoekers" 't zich niet zoo erg zullen aantrekken, maar erger maakt zij 't, als zij ondoordacht zegt: „waren de Indische baten niet verminderd, dan hadden bij ons in 't moederland tal van belastingen kunnen worden afgeschaft,' enz. In de eerste plaats gelieve de A'. G. Ct. op te geven of er werkelijk vermindering van Indische baten heeft plaats gehad. De bronnen vloeien nog even rijk als vroeger. In de tweede plaats of, als er vermindering hadde plaats gehad die baten dan gevloeid zouden zijn in den zak van particulieren. Is niet de prijs aan de inlanders voor hunne in dwang geteelde producten betaald,juist door liberalen successievelijk verhoogd? Of vindt de N. G. Ct. het billijker het plantloon te ver lagen om weder meer voor "Nederland te krijgen? Maar in de derde plaats laten wij het over aan het oordeel van ieder rechtgeaard mensch, hij zij kiezer of niet, of lxet geen schandelijk egoïsme is, te zeggen, dat als de baten uit Indïe, verkregen door gedwon gen aanplant van koffie en suiker, door drukkende heeren- en andere verplichte diensten, als die baten rijkelijk blijven vloeien, wij dan in Nederland belas tingen kunnen afschaffen! Als die baten rijkelijk blijven vloeien, moet dan niet allereerst aan Indië zelf, aan alles wat daar zoo hoog noodig is, gedacht worden En zelfs aan hen, die het hebzuchtig en egoïstisch beginsel der N. G. Ct. nopens Indië onderschrijven, vragen wij moet de hen geslacht worden om de gouden eieren te hebben? Men zie toe en in zoover de verkiezing voor de Provinciale Staten iets met de Indische aangelegen heden te maken hebbe, zij ieder kiezer bij 't uit brengen zijner stem daarop bedacht dat juist het streven der liberalen, om ons eigen budget onaf hankelijk te maken van wisselvallige Indische baten, een der beste waarborgen is voor de onafhankelijkheid van Nederland zelf. Onaangezien het hebzuchtig en égoïstisch beginsel mogen wij niet steunen op de inkomsten van een ander land. Let wel, wij willen de inkomsten, die als recht matige vergoeding voor alles wat Nederland aan een nog slechts ten deele bschaafd volk doet, niet prijs feven, maar wij willen tegelijk niet, dat Indië, door et te onthouden wat het noodig heeft en wat er nuttig voor is, in een kwijnenden toestand gerake. En allerminst willen wij, dat onze fïnanciëelc toestand zóó afhankelijk zij van Indië, dat, bij eventuëele mis lukking van een oogst, bij eventuëele ontrukking aan ons gezag, Nederland aan den afgrond gebracht worde. Aan dat gevaar stellen zij ons bloot, die batige saldo's willen ten koste van Indië.zelf. De rest van de beschouwingen der N. G. Ct. achten we de moeite van bespreking niet waard. Trouwens onze ruimte zou niet toelaten om met cijfers en feiten al hare onware groepeeringen aan te toonen. Maar wat ons verwondert is, dat de N. G. Ct. op dergelijke gronden, mannen aanbeveelt van wie we heel wat anders verwachten, dan dat zij zich beginselen als door de N. G. Ct. ontwikkeld, zouden laten aan leunen. Den heer J. H. L. Vader kennen wij niet; omtrent de polieke gevoelens van den heer mr. B. V. Van der Bilt vermeten wij ons geene opinie te uiten, maar wij zouden ons zeer vergissen, wanneer wij niet met meer grond de candidatuur der heeren mr. Van Citters en C. P. Lenshoek Van Zwake konden on derschrijven, dan de N. G. Ct., als 't haar ten minste te doen is om de richting en niet uitsluitend om de uitwerping van de heeren Fransen Van de Putte en J. M. Kakebeeke. Op een paar zeer opmerkelijke punten in haar artikel komen wij nog in ons volgend no. terug. TWEEDE KAMER. In de zitting van gisteren is de discussie over het voorstel- Van Houten voortgezet. De heeren Mackaij, Bredius, Van Loon, Wintqens Van den Berch van Heemstede, De Bruin Kops C. Van Nispen, Saaijmans Vader, Fabius en Bergsma hebben daarover het woord gevoerd. Op enkele uitzonderingsn na waren allen voor het hoofdbeginsel tot beperking van den arbeid van kinderen, maar de meesten ook tegen het samenvoegen daarmede van de quaestie van den leerplicht. De heeren Wintgens en Fabius waren er juist voor. Heden is de heer Fan Houten aun het woord. J?ER, TELEGRAAF. De beraadslagin gen over het voorstelVan Houten zijn heden voort gezet. De heer Moens heeft uitdrukkelijk algemeenen leerplicht verdedigd als noodzakelijk, maar hij acht den tijd nu nog niet gekomen, wegens gebrek aan on derwijzers. De heer Van Houten heeft in eene uitvoe rige en zakelijke rede zijn voorstel verdedigd, het verbod van kinderarbeid als noodzakelijken maatregel tot ver betering van den socialen toestand der arbeidende be volking gekenschetst en bii het algemeen verzet tegen facultatieve invoering van den leerplicht, ligt hij art. 6 uit het voorstel, met handhaving der overige artikelen. De minister van binnenlandsche zaken verklaart, na nauwgezet onderzoek, thans tot de overtuiging te zijn gekomen, dat wettelijke bepalingen ten aanzien van kinderarbeid moeten en kunnen genomen worden, waarom lnj zich bereid verklaart, tot de uitvoering in beginsel van het voorstel- Van Houten medetewerken. Discussie duurt voort. De Minister van Binnenlandsche Zaken brengt ter kennis, dat het toelatingsexamen om als kweekeling aan 's Rijks veeartsenijschool te Utrecht te worden opgenomen, zal plaats hebben op Maandag 6 Juli e. k. en volgende dagen,

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1874 | | pagina 1