Het Florentijner Strïjk-Kwartel te Goes. Iets over Livingstone. GEMENGDE BERICHTEN. BURGERLIJKE STAND GOES Overleden den 10, Nicolaas, 3jm. s. v. Simon van Hoeve en Wilhelmina Labeur. van 8 en 6 Dec. 11. uitgesproken tot handhaving en bevordering van het goed recht der openbare school. Die hulde aan een zoo warm voorstander van ons openb. lag. onderwijs, is zeker eene rechtverdien.de. Met ingenomenheid namen wij van dit bericht kennis, en kunnen het niet ontveinzen, dat wij van de Nederl. onderwijzers reeds vroeger zulk een dankadres had den gewacht. Het strijkkwartet, dat eigenlijk een geheel orkest vertegenwoordigt, is naast piano en zang zeker wel de meest beminde tak van kamer- en huismuziek. Waar het maar eenigszins mogelijk is, zoekt men zich te vereenigen om deze bij uit stek aantrekkelijke soort instrumentale muziek te beoefenen, en welke plaats zij in de kunst moet innemen, blijkt voldoende uit den schat van daar voor bepaaldelijk gedichte stukkenaan welker vermeerdering de grootste componisten zich voort durend en met toenemende geestdrift lieten ge legen liggen. Zoo zij terloops aangemerkt, dat Beethoven 17 strijkkwartetten uitgaf het eene nog rijker en goddelijker dan het andere Mo zart 27 en vader Haydn niet minder dan 83. Gelukkig heeft het tot nogtoe niet aan kunste naars ontbroken, die deze schatten gaarne tot doel wit van hunne studiën maakten en in hunne waar de leerden kennen. Van deze is het Florentijner strijkkwartet voor het oogenblik zeker - en terecht - de meest bekende en meest vereerde. Met hunnen genialen eersten viool Jean Becker uit Mannheim aan het hoofd, gelukte het dezen heeren, in zeven jaren eene Europeesche vermaardheid te verwer ven en elke jaarlijksche kunstreis doen zij hun schitterenden naam nog hooger en hooger in alge- meene wkardeering stijgen. Bij het bezoek, "flat deze heeren laatstleden Maandag aan onze stad brachten, was bet ons vergund in stomme verba zing deze verbeven, echt kunstrijke, voordrachten te hooren, te bewonderen, in ons optenemen en te huldigen. Er is bezwaarlijk een woord van lof of hulde te bedenken, dat dit kwartet niet reeds ontving. Uit ware, innige overtuiging vereenigen wij ons met het ook buitenslands over hen uitgespro ken hoogst loffelijk oordeelmaar wij stemmen ook volkomen in met de meer en meer veld winnende meening, dat Jean Beckerals de ziel van het kwartet, dit al te duidelijk laat uitkomen; met andere woorden, dat hij blijkbaar zijne me despelers overheerscht en daardoor natuurlijk te weinig let op het eigenlijk ideaal van het ensen- ble-spel. Zoo meent men dan ook den violoncel list Hilpert te moeten aanraden zijn instrument nog wat zachter te behandelen, vooral bij kort af- gestooten noten staccatos. Dit zijn echter gebreken, die tegenover de verdere hooge gaven dier heeren nauwelijks genoemd kunnen worden. Wat nu aangaat het ons aangeboden programma, zoo kunnen we niet verzwijgen, dat we, uit een bepaald muzikaal oogpunt beschouwd, wel wat stief moederlijk bedeeld werden, dewijl we den »Traum« (een Andante uit een der eerste kwartetten van Haydn door den heer Becker van Sordine en titel voorzien) zoomin als de nGavotte" van Bazzini voor eigenlijke nummers voor een programma hou den kunnen. Met meer belangstelling hoorden wij het kwartet van Mendelssohn en gelijk te den ken was bracht ons het kwartet van Beethoven, het glanspunt van den avond, in de hoogste ver rukking. Om als het ware weder tot kalmte te komen na zooveel verheven genot, gaven de heeren ten slotte nog eene allerliefste menuet van Haydn. Hoewel het publiek behoorlijk was opgekomen, hadden we toch verwacht, dat de zaal overvol zou geweest zijn, dewijl zij, die heeten veel met muziek op te hebben, toch zeker geen gelegen heid als deze moesten laten voorbijgaan, om in de plaats onzer inwoning, kunstenaars van den eersten rang te hooren, en zich niet moesten onthouden een genot te smaken, waarop zij hun geheele leven met vreugde konden terugzien. Ten slotte twijfelen wij niet, of we zullen in den geest van allen die met ons genoten handelen, wanneer wij hier openlijk onzen innigen en welgemeenden dank uitbrengen aan het Flo rentijner kwartet. D. B. It echtzaken. De Arrondisscments-Rechtliank le Goes heeft dd. 26 Januari 1874 de navolgende vonnissen uilgesproken, als: I. M. D. zoon van Pieter, 01 jaar. hoveniergeboren en wo nende te Kruiningen, schuldig verklaard aan lo. hoon, 5 maal gepleegd, 2o. hel moedwillig toebrengen van slagen en stooten, geenerlei ziekte of wcrkhelctsel van meer dan 20 dagen hebbende veroorzaakt, twee maal gepleegd. Veroordeeld tol eene cellulaire gevangenisstraf van ééne maand en tot vijf geldboeten ieder van van acht gulden, subsidiair cellulaire g -vangenisstraf vanééndajt voor iedere boete en in de kosten van het rechtgcding, desnoodi invorderbaar bij lijfsdwang. II. J. R. zoon van Cornells, 55 jaar, arbeider, geboren tc Drie wegen, wonende te Goes, schuldig verklaard aan het uit gebrek van bedrevenheid of van voorzorg doen ontstaan van kwetsuren. Veroordeeld tot eene cellulaire gevangenisstraf van zes dagen en tol een geldboete van vijf-en-twintig gulden, subsidiair cellulaire gevangenisstraf van drie dagen en in de kosten van het reclis- eding, desnoods invorderbaar bij lijfsdwang. III. C. R. Pz. 20 jaar. schippersknecht, Zoon van Pieter, ge boren en wonende te Colijiisplaal, schuldig verklaard aan een- voudigen diefstal, gepleegd onder verzachtende omstandigheden. Veroordeeld tot een cellulaire gevangenisstraf van twee maanden en in de kosten van het rechtsgeding, desnoods invorderbaar bij 'lijfsdwang. IV. A. 'd. zoon van Dirk, 56 jaar, vraclitrijdcrsknecht, geboren en wonende te Wissenker„c, schuldig yerklaard aan diefstal met inklimmiug op eene plaats die niet als bewoond luns wordt aan gemerkt of daarmede gelijk gesteld, gepleegd onder verzachtende omstandigheden. Veroordeeld tot eene cellulaire gevangenisstraf van drie dagen en in de kosten van het rechtsgeding, desnoods in vorderbaar bij lijfsdwang. De Arrondissements-Recblbank te Goes heeft dd. 2 Februari 1874 de navolgende vonnissen uitgesproken, als: I. A. li. zoon ran Gerard, >5 jaar, arbeider, koopman, vrach- teiinar, geboren te 's Hcerenhoek, wonende te Ovezand, thans ge detineerd te Goés, schuldig verklaard aan diefstal van oogst op den akker, gepleegd onder verzachtende omstandigheden. Ver oordeeld tot eene cellulaire gevangenisstraf van drie maanden en in dê kosten van liet rechtsgeding, desnoods invorderbaar bij lijfsdwang. II. L. d, J. zoon van Wilhelm, 77 jaar, rentenier, geboren en wonende te Kruiningen, beklaagd van moedwillige mishandeling, daarvan vrijgesproken, de kosten te dragen door den staat. III. J. K. zoon van Adriaan, 31 jaar, arbeider, geboren te Kloe- tinge, wonende te *s Heer Hendrikskinderen, schuldig verklaard aan diefstal op den openbaren weg zonder geweld of bedreigingen. Veroordeeld tot eene cellulaire gevangenisstraf vaneen jaar-en in de kosten van het rechtsgeding, desnoods invorderbaar bij lijfsdwang. Meer en meer worden de omstandigheden bekend van Livingstone''s dood en daarmede zijn afsterven maar al te zeker; zijn heengaan is een groot verlies en de plaats die hij innam zal wel openblijven. Een kleine schets moge hier volgen over zijn leven, zoo tijk in ondervinding en lotwisseling, in goede daden en in zegen voor de volken, die hij gedurende kor- teren of langeren duur had bezocht en aau wier heil hij zich had gewijd. Darid Livingstone was de zoon van eenvoudige ouders, geboren op de Hebriden eilanden, bewesten Schotland. Zooals liet bij enkele families meer gaat waren er heriuneringen vau vijfzes geslachten her bewaard gebleven. De grootvader van Livingstone was een ware kroniek. Onder de vele wetenswaardige bijzonderheden, die waren overgegaan van ouder op kind, behoorde hetgeen door een der voorouders op zijn sterfbed was gesproken. „Ik heb" „zoo bad hij met moeite uitgebracht,, mijn leveD lang alle over leveringen, op onze familie betrekking hebbende, ver zameld en nooit heb ik gevonden, dat een onzer voorouders oneerlijk is geweest. Wordt dus een uwer of een uwer kinderen oneerlijk, zoo zit dat niet in het bloed, dat door uwe aderen stroomt; ons bloed is niet eerloos. Ik laat u dezen leefregel na„Weest rechtschapen." Livingstone vergat deze woorden nooithij geeft daarvan o. a. bewijs, als hij in het eerste boek dat hij uitgaf uitdrukkelijk verzekert, dat, mocht daarin eene dwaling voorkomen, die zijns ondanks is eu hij volkomen ter goeder trouw was. Het jonge leven was voor Livingstone hardhel ambacht dat hem was opgedragen beviel hem niet en als hij in de fabriek werkzaam was, waren zijn ge dachten met iets anders bezig. "De schoone natuur van Schotland had hem den lust ingeboezemd vreemde landen te zien zijn geest was begeeng naar kennis, hoe zou de arme jongen aan beiden kunnen voldoen? „Kennis is macht" was ook zijn lijfspreuk en op zijn tiende jaar kocht hij voor een deel van zijn loon eeo Latijnsche grammatica. Hij zou misschien te veel van zijn jong hoofd hebben gevorderddoch zijn moeder kwam dikwijls tusseheo beide en moest hem soms, als zij middeu in den nacht opstond, het boek ontrukken. Hij bleef voortwerken en bet eene boek na het andere werd verslonden. Gelukkig waren 't alle nuttige, degelijke werken. Zij handelden over plantenkunde,sterrenkunde, geneeskunde. Er waren ook een groote menigte reisbeschrijvingen bij, zelfs onder zijn gewonen dagelijksehen arbeid las hij voort, doch de natuur vergat hy niet en dikwyls wijdde hij een vrij uur aan zwerftochten in de bergen, waarbij hij zyti geologische studiën in praktijk bracht. Gelukkig kreeg hij gelegenheid naar een groo- tere stad te gaan, waar het veld voor zijne ontwik keling wat ruimer werd. Hij bracht het door eigen studie zoover, dat hij den dokterstitel in de medicijnen verwierf, een wetenschap die hem later meer dan eenig andere te pas kwam. De fabriek werd hem nu te eng en hij wijdde zich aan de zendingszaak. Het plan bestond eerst bij Livingstone naar China te gaandoch daar hij te vrijzinnig was om zich aan eenig kerkgenootschap aan te sluitenzoo ver voegde hij zich bij het Londenseh zendelinggenoot schap, dat vrij was van allen sectengeest en als zijn werkkring werd aangewezen Zuid-Afrika, in 't bijzonder het land der Beetsjouanen, waar reeds een zendings- post te Kukuman was. Hij ging in 1840 op reis en ving hiermede aan het eerste tijdvak zijner reizen, dat duurde tot 1856, wanneer hij voor een paar jaar in Engeland terug keerde. Voor de Beetsjouanen was zyn leven gedurende 10 jaar een zegen in den uitgebreidsten zin van het woord. Van de vele ambachten, die hij kende, leerde hij zijn discipelen de mèeste, en de veelzijdige kennis die hij had, wendde hij in hun voordeel aan. Is het wonder, dat zij den man vereerden en liefhadden? De koning van het volk, Setckele genaamd, was tot het christendom bekeerd, doch hoe hoog zijn on derdanen ook met hem liepen als hun vorst en met Livingstone den blanken priester, zij waren geen van beiden in staat vele Bakuena, zoo heette deze stam, tot het geloof aan betere dingen over te halen. „Meent gij", vroeg Setckele aan Livingstone„dat gij deze lui alleen door toespraak zult bekeeren? Ik kan ben slechts door slaan tot iets brengen. Zoo gij het toestaat roep ik mijn aanzienlijksteu te zatrien en wij zullen ze door onze zweep spoediger geloovig maken Doch het bleef bij woorden en LAvingstone begreep te recht, dat de dagen van Karei den Groote voorbij waren, toen men met geweld heidenen tot het christen dom bracht eu het was van Setckele dan ook zoo kwaad niet gemeend. Livingstone prijst hem als een rechtschapen en oprecht gian. Over zijn volk evenwel was hij niet tevreden. „Als in vroeger dagen," klaagde hij „een stamhoofd pleizier in jagen had, schaften zich al zijn onderdanen honden aan en legden zich evenzeer met ijver op de jacht toe. Was hij een vriend van dans en muziek, zoo vonden allen smaak in dit tijdverdrijf. Lustte een stamhoofd gaarne bierallen amuseerden zich met sterk drinkenmaar in dit geval is het geheel an ders." De onderdanen verlangden geen christenen te worden al was hun vorst het dan ook. Doch, zooals wij zeiden, overigens was de betrek king tusscben Livingstone en de Beetsjouanen zooals ze slechts gewenscht kon worden, waartoe niet weinig de liefderijke handelwijze zijner vrouw een dochter van een oud^/en zendeling, bijdroeg. Minder aangenaam was de verhouding tusschen JAvingstone en de Hollandscbe boeren, naburen van de BeetsjonaneD. „Leer ze toch niet,"'spraken zij tot den zendeling, „dat al de menscbeu gelijk zijn. Ge kunt de Bavianen van de bergen evengoed iets willen instampen, als deze zwarte ezels." Doch toen Livingstone hen voor stelde eens te beproeven, of zij dan wel de zwarten beter kouden leeren, bedankten zij voor die eer en 't was hun niet kwalijk te nemen ze waren er onge twijfeld slecht afgekomen. Doch het bleef tusschen Livingstone en de Kaapsche boeren, helaas niet bij woorden. Toen de zendeling eens naar meer noordelijk ge legen streken op reis was, braken zij zijn huis open en roofden en vernielden alles, wat daar te vinden was. Een treurige gebeurtenis, 't is niet tegen te spre ken, doch er zijn redenen voor eenige verschooning te vinden. We moeten toch niet vergeten, dat Li vingstone een Engelscliman was, dat er, sedert de kaap kolonie in Eugelsche handen was, bijna bestendig strijd is geweesthetzij in 't openbaar betzij meer in 't verborgen tusschen de onderdanen van 't mach tige Albion en deze herders en landbouwers, die ner gens steun vinden dan in hun eigen energie. Zjj waren, en terecht, bestendig bevreesd voor hun onaf hankelijkheid eu dat Engeland het hierop had ge munt, heeft de geschiedeuis bewezen. Dat hieronder weer overdrijving was is waar, eu dat onwetendheid en bijgeloof die overdrijving voedde, evenzeer. Zoo hadden zij het bijzonder geladen op ten grooten te lescoop, die kort geleden in de Kaapstad was opgericht. „Wat recht heeft uwe regeering," zoo vroegeu zij Li vingstone, „dien grooten verrekijker op de Kaap op te richten ten einde te zien, wat wij hier op onze bergen uitvoeren Hoeveel dwaasheid er ook ligt opgesloten in der gelijke beweringen en argumenten, vrees is een slechte raadgeefster, en als. we billijk willen zijn, moeten we de handelwijze van de Kaapsche boereu niet geheel op hen laten drukken. {Wordt vervolgd.) Te Wormerveer heeft eene dienstmeid den dag her dacht, waarop zij voor 40 jaren bij hare mevrouw in dienst trad. Men verneemt, dat Barnum jacht op die dienstmaagd maakt om haar in zijne curiositeiten verzameling te plaatsen. Gr. Ct. Te Le Bourget bij Parijs wordt een gedenkteeken voor de daar gesneuvelden opgericht, dat het volgende opschrift draagt: „Zij zijn voor het vaderland geval len. Het zwaard van Frankrijk, dat in hunne dappere handen brak, zal door hunne nakomelingen nieuw ge smeed worden." Te Sliedrecbt is inbraak gepleegd in een schuurtje. De onverlaten hebben een rund den kop afgezaagd en eenige stukken medegenomen. „U kunt tegen mij toch niet redeneren, mejuf- vrouw", zei een hersenlooze saletjonker, „want ik spreek als een boek". „Juist", antwoordde zij, „maar als een boek in kalfs leder gebonden*. besprek tusschen catechisant en catechiseermeester. Hoe ziet een geest er dan toch wel uit Wit Meen. Zwartf Meen. Rood dan? Meen, onzichtbaar ziet hij er uit, domme jongen. van 9 tot en met 11 Feb. 1874. Geboren den 10, Jannetje Cornelia, d. v. Hubregt van Boven en Elisabeth Kousemaker.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1874 | | pagina 2