1874. N°. 9. Dinsdag 20 Januari. 613te jaargang.
la belangstellend woord in ons lager onderwijs.
GRONDBELASTING.
KIESRECHT.
COURANT.
Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop be
trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels k 1,
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 20 c.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag
en Vrijdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes f 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
De BURGEMEESTER van GOES brengt bij deze ter
kennis van een ieder, dien het aangaat, dat het kohier
der GRONDBELASTING op de Gebouwde en Onge
bouwde Eigendommen voor deze gemeente, over het
loopende jaar, op heden ter invordering is gesteld in
handen van den ontvanger dier belastingen binnen deze
gemeente.
Goes, den 17 Januari 1874.
De Burgemeester voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De BURGEMEESTER van GOES, gelet op de 2de
alinea van art. 7 der wet van den 4 Juli 1850 (Staats
blad no. 87), tot regeling van het KIESRECHT en de
benoeming van afgevaardigden ter EERSTEen TWEEDE
KAMER der STATEN-GENERAAL, noodigt de inge
zetenen dezer gemeente uit, om, indien zij elders in
de directe belastingen zijn aangeslagen, daarvan vóór
den 15 Februari eerstkomende, ter Becretarie der ge
meente te doen blijken.
Goes, den 17 Januari 1874.
De Burgemeester voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
POSTERIJEN.
Staat van brieven, verzonden door het Post
kantoor te Goes, waarvan de geadresseerden op
de plaats van bestemming onbekend zijn.
Over de tweede helft der maand December 1873.
1. Giraud, Amsterdam.
2. I. P. van Hoeve, Amsterdam.
3. J. Uilenbroek, Rotterdam.
4. A. v. d. Broekke (3 stuks), woonplaats niet
vermeld)
Van het Hulpkantoor IIeinkenszand
5. De Jong, Zierikzee.'
Van het Hulpkantoor Nieuwdorp:
6. J. Vette, de Kinderdijk.
Het valt niet te ontkennen, dat sedert eenigen
tijd het onderwijs meer en meer een zaak be
gint" te worden, waarop men, meer dan vroeger,
de algemeene aandacht gaat vestigen. Niet slechts
in schoolbladen worden de belangen van 't on
derwijs besproken, maar menig dag- en week
blad stelt zijne kolommen beschikbaar om op de
gebreken te wijzen, die het nog aankleven en
om verbetering aan te brengen, waar zulks mo
gelijk en noodzakelijk is. En zoo behoort het
ook. Het onderwijs is niet maar een zaak
waarbij alleen de betrokken ambtenaren of school-
autoriteiten belang hebben; het onderwijs is
eene volkszaak bij uitnemendheid, welks bloei
ieder burger van den staat ter harte moet gaan.
Zonder goed onderwijs is geen waarachtig volks
geluk denkbaar, en daarom is ieder in zijn kring
geroepen meê te werken, om het tot die volko
menheid te brengen, waartoe het met mogelijk
heid te brengen is. Zeker kan de pers in dezen
haren invloed doen gelden en heeft zij eene
sehoone en tevens nuttige taak te vervullen! Ook
wij stellen ons voor van tijd tot tijd het on
derwijs ter sprake te brengen, en er die belang
stellende aandacht aan te wijden, welke het zoo
ten volle verdient.
Van algemeene bekendheid is hetdat het
toenemend gebrek aan hulppersoneel het ergste
voor de toekomst doet vreezen. Moge dit ge
brek deels zijn oorsprong hebben in het toe
nemend schoolbezoek, en in de omstandigheid,
dat op vele scholen de kweekelingen zijn vervan
gen door hulponderwijzers zoodat gemeenten
waar vroeger geen hulponderwijzer werkzaam
was, er een hebben moeten aanstellen en an
dere het hulppersoneel uitbreiden, voor een
ander deel bewijzen ons de gedurende de laatste
jaren gehouden examens, dat het aantal candi-
daten voor hulponderwijzer steeds afneemt, zoo
dat bij vermeerderde aanvraag minder aanbod
te wachten staat. Dat dit tot groote schade
van het onderwijs moet leiden, wie zal het be
twijfelen Wat nu reeds op vele plaatsen het
geval is, n.l. dat geheele of gedeeltelijke klassen
om beurt naar huis gezonden moeten worden
wegens onvoldoend personeel, zal wellicht binnen
weinige jaren overal plaats hebben.
En wat mag nu wel de reden zijndat in
vergelijking met vroeger zoo weinig jongelieden
lust gevoelen, om tot onderwijzer te worden op
geleid Het antwoord ligt voor de hand. Bij
de ruime gelegenheid, die er tegenwoordig be
staat om zich voor andere betrekkingen te be
kwamen die beter bezoldigd worden is men
natuurlijk weinig geneigd zich aan het onderwijs
te wijden en een loopbaan te beginnen die met
recht een zeer moeitevolle mag heeten, en aan
welks einde het schoon verschiet zich opent van
armoede en gebrek.
Is er dan niets te doen, om den lust voor de
onderwijs-zaak optewekkenOok op deze vraag
behoeft men het antwoord niet schuldig te blij
ven. Men betale behoorlijk voor goede dien
sten, en het onderwijs, en met dit heel Ne
derland, is gered. Eerst wanneer het onder
wijzersambt eene eervolle, eene welbezoldigde
betrekking wordt, eerst' dan zal het aan on
derwijzers niet ontbreken. Natuurlijk is die be
tere bezoldiging niet te eischen van de gemeen
tebesturen alleen. Wij moeten het erkennen,
dat vele gemeenten in ons land boven hunne
krachten worden belast door de enorme uitga
ven, die goed onderwijs van haar eischt. Hoe
wel we niet blind zijn voor de schrielheid waar-
meê sommige gemeentebesturen te werk gaan,
wanneer het deze zaak geldt, hebben we toch ook
een open oog voor de levendige belangstelling, die
andere aan den dag leggen, wanneer het er
op aan komt, het lot van den onderwijzer en daar
mede ook het onderwijs te verbeteren. Doch met de
wet in de hand durven we beweren, dat de Staat
in de volbrenging zijner plichten tekort schiet; want
hij heeft er voor te zorgen, dat voldoend open
baar lager onderwijs worde gegeven. Wanneer
nu de bezoldiging van den onderwijzer op de
meeste plaatsen zóó gering is, dat daardoor
slechts weinigen zich aan het onderwijs willen
wijden, wat natuurlijk op gebrek aan voldoend
personeel moet uitloopen, dan is het de plicht
der Regeering tussehenbeide te komendan moet
het schandelijke minimum van 400,voor
een hoofd-, en van 200,— voor een hulpon
derwijzer aanzienlijk worden verhoogd, en ook
de opleiding van kweekelingen tot onderwijzers
moet op ruimer schaal plaats hebben, dan tot
heden geschiedt. Wel is waar, is op dit punt
eenige verbetering' te wachten, nu het getal toe
lagen bij elke der drie rijks-kweekscholen met
10 is vermeerderd en alzoo op 50 gebracht;
doch in verhouding tot het getal, dat dan nog
van eene geheele opleiding blijft verstoken, heeft
die vermeerdering al heel weinig, bijna niets te
beteekenen.
In 1871 bedroeg het aantal mannelijke kwee
kelingen in ons land 2029, en het aantal hulp
onderwijzers 3506. Wanneer men nu het ge
tal van 150 kweekelingen, die de rijks-kweek
scholen zullen leveren, met deze cijfers in ver
houding stelt, dan komt men voor het eerste
op 7£ pCt. en voor het tweede op 4,3 pCt.
Zulk een kapitaal contingent leveren dus de
kweekscholen voor het benoodigde aantal kwee
kelingen en hulponderwijzers
Maar, zal men vragen, //hebben we dan nog
niet de normaalscholen En leiden de onder
wijzers zeiven dan ook geene kweekelingen meer
op?»
Wat de eerste vraag aangaat maken we de
opmerking, dat ook op de normaalscholen de
kweekelingen gaan verminderen, natuurlijk om
de reeds bovengenoemde oorzaken. Zonder
verbetering der traetementen baten alle gele
genheden tot opleiding op den duur niet, en
zoo kunnen dus ook deze inrichtingen niet vol
doende in de behoefte voorzien.
Bovendien verlieze men niet uit het oog, dat,
al leveren de kweekscholen nu meer kweeke
lingen af, het onderwijs er nog niet zóó zeer
door is gebaat als wel schijnt, naardien de
normaalinrichtingen minder leerlingen zullen tel
len, naar mate de kweekscholen er meer hebben.
En wat de opleiding van kweekelingen door
de onderwijzers zeiven betreft, zooals vroeger
algemeen plaats vond, achten we alleszins lezens
waardig, wat daaromtrent gezegd wordt in het
rapport, door de gew. vereeniging Groningen
verstrekt aan het Ned. Onderw. Genootschap,
en voorkomende in het „Tweede zesjarig Paeda-
gogisch verslag aangaande den toestand van het
lager onderwijs in ons land."
In dit rapport wordt de opmerking gemaakt,
dat die opleiding volstrekt niet de zaak des on
derwijzers is en zij er zich niet mede te be
moeien hebben, dat het Onderwijzend personeel
in Nederland voltallig is. „Zorgen" zoo wordt
er gevraagd „zorgen ook de leeraars bij het
„middelbaar onderwijs voor opleiding tot hun
„ambt? Hebben zij ook kweekelingen? IJveren
„de geestelijken ook voor de practische oplei
ding hunner jeugdige opvolgers? Ofdegenees-
„heeren, of eenige andere stand?
„Nergens ziet men dat."
En verder: „de Staat zorgt voor voldoend open-
„baar lager onderwijs. Welnu, aan hem ook de
„beslissing over de wijze van opleiding der
„kweekelingen." En na er op gewezen te heb
ben, dat iedereen, die kennis van de zaken
meent te hebben, verplicht is de Regeering voor
te lichten en haar den rechten weg te wijzen,
eindigt het rapport met deze woorden: „aan de
„gemeentebesturen dient eenvoudig gezegd: wilt
„ge goed onderwijs, geeft ons dan, in plaats van
„knapen, jongelingen of mannen, die voor
„hun werk berekend zijn. Als dan het werven
„tegen handgeld maar nagelaten en de opleiding
„aan de zorg der regeering overgelaten wordt,
„dan komt de zaak van zelve in het rechte
„spoor zonder kunstmiddelen."
Uit alles blijkt dus, dat de aangewende mid
delen om onderwijzers te kweeken, geheel on
voldoende zijn en het is maar al te waar, dat
dientengevolge ons lager onderwijs in verval
dreigt te geraken, ja zelfs reeds hier en daar
in verval geraakt is. Uit alles blijkt, dat de
Staat zijne verplichting niet behoorlijk nakomt,
dat hij óf de gemeenten niet genoeg ter hulp
komt, óf door te lage tractamenten te laten be
staan, den lust om onderwijzer te worden, niet
genoeg aanmoedigt.
En treurig is voorzeker de ervaring uit het
verhandelde in de Tweede Kamer van het af-
geloopen jaar opgedaan, dat een amendement
van den heer Moens om twee nieuwe rijks
kweekscholen opterichten, en de door den Mi
nister uitgetrokken som ter bestrijding der kosten
van 't lager onderwijs aanzienlijk te verhoogen,
nog met 46 tegen 25 stemmen werd verworpen.
Wanneer zal toch de volksvertegenwoordiging
eens als een eenig man opstaan, om met kracht
bij de regeering op verbetering aan te dringen?
Moge die tijd spoedig aanbreken, opdat men
zich de stiefraoederlijkheid, waarmede het lager