1874. N°. 7. Donderdag 15 Januari. 61' jaargang. Afstand van Gemeente-grond met ont trekking aan den publieken dienst. BINNENLANDSCHE BERICHTEN. GOESSCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vbijdag avonduitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. COURANT. Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst. 1 Geboorte-, huwelijks- en doodberichten en de daarop be trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels 1,— Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20 c. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES brengen ter openbare kennis, dat door het Burgerlijk Armbestuur bij den gemeenteraad is ingediend eehe aanvrage om afstand in erfpacht van de navolgende gronden der gemeente: De Oosterschaiis, de Kleine Schans en de Scliansdijk van den dijk naar Ratten- dijke af tot aan den weg naar de Zonstoof, de punt gronds vóór den Koepel van de erven van Zoorst Vader en de langs die gronden gelegen Brakke vest, alles te samen gedeelten der kadastrale nummers 163, 199 en 325 van Sectie B, alsmede den grond onder de arbeiderswoning en tuin, sectie B nummers 164 en 165, en dat aan de inwilliging van dat verzoek de ver klaring zal moeten voorafgaan, dat die gronden, enz. niet meer ten openbaren dienst bestemd zullen zijn. Burgemeester en Wethouders noodigen diegenen uit, welke bezwaren tegen die verklaring of dien afstand mochten hebben, daarvan schriftelijk te doen blijken aan hun college, met opgave van redenen, vóór of op den 23 Januari aanstaande. Goes, den 14 Januari 1874. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAUBEEN. De Secretaris, HARTMAN. POSTERIJEN. DE DIRECTEUR van liet postkantoor te Goes brengt ter kennis van het publiek, dat de Minister van Financiën bij resolutie van den 9 Januari jl. n°. 67 heeft bepaald, dat bet kantoor voor het publiek geopend zal zijn: Op werkdagen: van des morgens 9 tot des na middags 2'/i uurvan des namiddags 41/» tot des avonds 7 uur, en van des avonds 9 tot 10 uur. Op zon- en feestdagen: van des morgens 9 tot des namiddags 2 uur en van des avonds 5 tot 7 uur. En dat het deponeeren en uitbetalen van post wissels en quitantiën uitsluitend zal plaats vinden op werkdagen: van 9 uur des morgens tot des namiddags 2'/j uur. De Directeur voornoemd, VAN DER FELTZ. GOES, den 14 Januari 1874. Brief, komende van Luitenant-Generaal J. Van Swieten, adjudant van Z. M. den koning der Nederlanden, lid van den Raad van State, commandeur van de Militaire Willem s-orde, ridder van de orde van den Nederlandschen Leeuw, oud gouverneur van Sumatra, oud-be velhebber van het Nederlandsch-Indisch leger, tliaDS opperbevelhebber der zee- en landmacht in de wateren van Atchin en politiek gevol machtigde van het Nederlandsch-Indisch Gou vernement. Aan Zijne Hoogheid den Sultan Aladin Machmoed Shah, die gezeteld is in den Kraton van Atchin. Bij het hervatten der vijandelijkheden, die het gevolg zijn van de landing der Nederlandsche krijgslieden op den bodem van Atchin, wensch ik Uwe Hoogheid bekend te maken met de bedoelin gen van het Nederlandsch-Indisch Gouvernement en haar nog de gelegenheid te geven, om door het sluiten van een tractaat de nadeelige gevolgen van den oorlog te ontgaan. Toen het Nederlandsch-Indisch Gouvernement in het jaar 1857 de oneenigheden wilde beëindigen, die sedert vele jaren de vriendschap tusschen At chin en het Nederlandsch-Indisch Gouvernement verstoorden, gaf het mij volmacht, met den over leden Sultan Mantsoer Shah een verbond te slui ten van bestendigen vrede, vriendschap en goede ver standhouding tusschen het Nederlandsch-Indische Gouvernement en Zijne Hoogheid den Sultan of zijne afstammelingen en opvolgers. Dit verbond werd in de maand Maart van het jaar 1857 geteekend en zoude tusschen de beide Rijken ook een bestendigen vrede en goede ver standhouding hebben gebracht, als de onderdanen van Uwe Hoogheid zijne bepalingen hadden opge volgd en geëerbiedigd. Doch dit is niet geschied. Evenals vroeger was er voor vreemde handelaren en zeevarenden geene veiligheid in de handelsplaatsen en wateren van het Atchinsche Rijk. Evenals vroeger bleven zij en hunne goederen aan willekeur, moord en roof blootgesteld. Evenals vroeger ging men voort op het eiland Nias, dat onder bescherming, voor een deel zelfs onder bestuur staat van het Nederlandsch- Indisch Gouvernement, menschen te rooven en slavenhandel te drijven. Het Nederlandsch-Indisch Gouvernement bracht daartegen herhaaldelijk vertoogen in, doch steeds vruchteloos. Zijne gezanten werden onvriendelijk ontvangen. Zijne klachten bleven onverhoord, en de schuldigen werden öf in bescherming genomen, öf ongestraft gelaten. En terwijl het Nederlandsch- Indisch Gouvernement nog naar middelen van vreed zame oplossing zocht, vernam het, dat op last van Uwe Hoogheid, in het geheim, bondgenooten tegen Nederland werden gezocht en aan andere mogend heden de opperheerschappij over Atchin was aan geboden. Het Nederlandsch-Indisch Gouvernement, dat de taak op zich genomen heeft om in de wateren en in de landen van den Indischen Archipel voor de veiligheid der zeevarenden en handelaren te waken, mocht deze verkrachting van het tractaat van 1857 niet dulden, en besloot zijnen hoogsten staatsbe ambte naar Uwe Hoogheid te zenden, om ophel deringen te vragen en, zoo die onvoldoende waren of niet gegeven werden, aan Uwe Hoogheid den oorlog te verklaren. Deze ophelderingen zijn aan Uwe Hoogheid in Maart van dit jaar gevraagd, maar ontwijkend en niet voldoende beantwoord, waarop de oorlog ver klaard is. Onze krijgslieden zijn toen op den bodem van Atchin geland en hebben eenige gevechten gele verd, die aan het oogmerk niet hebben voldaan. Indien Uwe Hoogheid echter meent, dat zij ver slagen zijn, dan is dat eene dwaling. Ons oogmerk was niet om uw land te veroveren, maar om Uwe Hoogheid en de lieden, die den oorlog niet be- geeren, te steunen tegen hen, die hem verlangen, en aldus aan de eerstgenoemden de gelegenheid te geven zich te verklaren. De tegenstand, dien onze krijgslieden ondervon den, heeft niet toegelaten het zoover te brengen. Wij hebben de vijandelijkheden gestaakt en zijn naar Java teruggekeerd, omdat de regentijd op handen was en onze soldaten de noodige bouw stoffen niet bij zich hadden, om huizen voor zich en pakhuizen voor hunne levens- en oorlogsbe hoeften te bouwen. Ik ben ditmaal beter voorzien en behoef niet meer terug te keeren, vóórdat het doel mijner komst zal zijn bereikt. Ik heb eene voldoende macht om den hevigsten wederstand te breken. Mijne soldaten, met voor treffelijke geweren gewapend, tel ik bij duizenden ik heb ruiters te paard, die zich met snelheid be wegen en overal begeven kunnen; ik heb meer kanonnen dan noodig zijn om tien kratons te ver pletteren ik heb vele stoomschepen gewapend mét kanonnen, zóó groot, dat zij den kraton uit zee kunnen beschieten; ik heb werklieden en bouw stoffen van allerlei aard, om huizen voor de sol daten en pakhuizen voor hunne benoodigdheden te bouwen. Ik kan en zal mij op den bodem van Atchin vestigen en daar blijven, tot dat het Rijk is onder gebracht en een tractaat gesloten zal zijn. Ik twijfel dan ook niet aan de overwinning, maar ik heb medelijden met uw volk en wil het de rampen van den oorlog sparen. Niet al uwe onderdanen begeeren den oorlog en Uwe Hoogheid kan dien evenmin verlangen. Uwe Hoog heid is immers nog jong en kent de gevolgen van den oorlog uit eigen ervaring niet. Maar ik, die reeds oud en een krijgsman van beroep ben, die vele oorlogen bijgewoond en de volken van Bali en Boni ondergebracht heb, ben dikwerf ge tuige geweest van de onheilen, die hij na zich sleept. Daarom raad ik Uwe Hoogheid met oprecht heid en ernst niet te luisteren naar hen, die u tot den oorlog aanzetten, want zij weten niet wat de gevolgen zullen zijn. Had Uwe Hoogheid aan den Gouvernements-commissaris F. N. Nieuwen- huyzen geen ontwijkende antwoorden gegeven, maar door vertrouwde personen onderzoek naar zijne voorwaarden en bedoelingen laten doen, dan zoude de oorlog niet zjjn uitgebroken, doch ver moedelijk met het Nederlandsch-Indisch Gouver nement een tractaat zijn gesloten, dat veel had kunnen verhoeden. Wij verlangen geen direct bestuur over uw land, noch bemoeienis met uwen godsdienst of uwe volksgebruiken. Wij wilden met Uwe Hoogheid een tractaat sluiten, zooals met den Sultan van Siak Sri Indrapoera gesloten is, waarvoor wij u de bescherming van het Gouvernement en een on gestoord bezit van uw Rijk met een grooter ge zag over uwe onderdanen zouden hebben in de plaats gegeven. Ik vraag het aan Uwe Hoogheid, of niet de Sultan van Siak Sri Indrapoera en zijn volk in beteren toestand van rust en welvaart zijn geko men, sedert zij zich onder de opperheerschappij van het Nederlandsch-Indisch Gouvernement ge steld hebben? Wat heeft het Uwe Hoogheid gebaat, dat zij de voorwaarden van den Gouvernements-commis saris F. N. Nieuwenhuyzen niet heeft willen hoo- ren, niet heeft willen aannemen Uwe beste strij ders zijn gedood; de handel staat stil, de land bouw is achteruitgegaan, de bevolking van de XXV Moekim is verhuisd, hunne kampongs zijn voor een deel verbrand, de welvaart van het volk is afgenomen. Zal het Uwe Hoogheid iets baten het verzet voort te zetten? Wederom zullen vele strijders gedood worden; wederom zullen kampongs wor den verbrand en velden verwoest; wederom zal aan de welvaart nadeel worden toegebracht. En wanneer dat geschied en het volk overwonnen is, wat blijft u dan over om het medelijden van den overwinnaar in te roepen? Ik ben de vijand van Uwe Hoogheid niet. De Nederlanders voeren geen oorlog uit haat of uit vijandschap, maar uit beginsel. Ons beginsel is, om, overal waar wij heerschappij voeren of in vloed oefenen, aan de zeevarenden en handelaren, zonder onderscheid van personen en landaard, vei ligheid voor hen en hunne goederen te verschaffen. Daarom raad ik Uwe Hoogheid met een oprecht hart den vrede te nemen, dien ik u aanbied, en mij niet tot het voortzetten der vijandelijkheden te dwingen. Men heeft Uwe Hoogheid echter bevreesd ge maakt, dat wij uwen godsdienst vijandig zijn, uwe volksgebruiken willen veranderen. Niets is valscher dan dat. Is de geschiedenis der nabu rige volken in Atchin dan zóó weinig bekend, dat aan dergelijke onwaarheden geloof is geslagen? Noch Maleiers, noch Javanen, noch Bonieren zijn ooit in de uitoefening van hun godsdienst en hunne volksgebruiken belemmerd. Ik beloof Uwe Hoogheid, dat ik volkomen vrij heid van godsdienst en behoud der volksgebruiken aan uwe onderdanen zal waarborgendat ik geene gedwongen diensten, geene gedwongen leveringen, geen gedwongen landbouw van welken aard zal vorderen; dat een ieder de vruchten van zijn ar beid zal genieten; dat al wat geleverd wordt be taald zal worden, en dat geen hoogere belastingen zullen worden opgelegd, dan nu worden geheven, en eindelijk, dat ik Uwe Hoogheid het bestuur over het land zal laten. Al wat ik vorderen zal is een tractaat met U te sluiten, zooals met den Sultan van Siak Sri Indrapoera gesloten is. Ik schrijf Uwe Hoogheid dezen brief niet, om dat ik bevreesd ben voor den uitslag van den oor log: van de overwinning ben ik zeker. Ik schrijf

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1874 | | pagina 1