1873. N°. 148. Dinsdag 16 December. 603te jaargang.
PERSONEELE BELASTING,
AANBESTEDING.
Vertrek der brievenmaal naar Oost-Indie.
B1NNENLANDSCHE BERICHTEN.
GOESSCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag
en Vrijdag avonduitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes f 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
COURANT.
Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be-
v trekking hebbende dankbetuigingen v&n 1—8 regels 1,-
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
v en contant betaald, 20 c.
DE BURGEMEESTER van GOES
brengt bij deze ter kennis van een ieder, die het aan
gaat, dat het kohier no. 4 van het PERSONEEL voor
deze gemeente, over het dienstjaar 18731874, op heden
ter invordering is gesteld in handen van den ontvanger
dier belasting binnen deze gemeente.
Goes, den 13 December 1873.
De Burgemeester voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOFS
zullen op Zaterdag den 27 December 1873 des na
middags ten één ure ten raadhuize aanbesteden
Het onderhoud der plantsoenen van de gemeente,
gedurende het jaar 1874.
Het bestek ligt van heden af ter inzage op de
Secretarie der gemeente.
Goes, den 13 December 1873.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
POSTERIJEN
Via BRINDISI 20 Dec.
Per Stoomboot-maatschappij „Nederland" per
Conrad"17 Dec., 5,58 's avonds.
Geheel of Partiëe 1?
Telken jare komt bij de begrooting zoo van
het rijk als van gemeenten eene vraag ter sprake,
die doorgaans zeer verschillend beantwoord wordt,
zonder dat de bespreking der zaak haar een
stap verder brengt. Wij bedoelen die omtrent
het al of niet wenscbelijke eener partiëele ver
betering in zaken, die men meent dat nog voor
geene radicale hervorming vatbaar zijn.
In 's lands vergaderzaal komt geen hoofdstuk
der begrooting aan de orde of er is een én
ander punt waa-rvan de een zegt: breng er ten
minste eenige verandering in, terwijl de ander
volhoudtde tijd .is nog niet daaroflaat
ons geen stukwerk doen en liever later alles
in eens aanvatten.
Voor zoover alles wat heel is boven het halve
moet worden gesteld en een geheele hervor
ming verre te verkiezen is boven eene wijziging,
die nog vele gebreken laat bestaan, hebben zij
zeker gelijk, die aandringen op radicale mid
delen. Maar wanneer zij daaruit afleiden, dat
men de hand niet aan het werk moet slaan
zonder alles in eens te kunnen verbeteren, dan
gelooven wij dat zij vele belangen niet alleen
voorbijzien, maar werkelijk dezen benadeelen.
Wanneer in eene of andere politie-verorde-
ning leemten worden ontdekt, dan zijn die zelden
van zooveel beteekenis, dat zij niet zouden kun
nen wachten tot men de geheele verordening
herziet. Als in eene wet zich gebreken openba
ren dan is het dikwijls noodzakelijk te wachten
tot de werking der wet in haar geheel bekend
is, alvorens men verbetert; want het lappen en
knoeien zou voor de ceconomie der wet scha
delijk kunnen zijn. Maar als zeer velen zitten te
wachten op eene verbetering, die voor hen le
venszaak is, dan meenen wij, dat, hoe lofwaar
dig het ook zij het geheele boven het gedeel
telijke te kiezen, men wel eens mocht bedenken
dat partiëele wijzigingen niet te verwerpen zijn,
als ze de strekking hebben om den medemensch,
in zekeren zinheel te houden.
Wij gebruiken deze uitdrukking met opzet
omdat wij het oog hebben op de verbetering
van het lot van zoovele ambtenaren, die ei
genlijk maar half zooveel krijgen als zij
tegenwoordig noodig hebben. De vrij uitvoerige
discussie over dit punt in de tweede kamer trok
onze aandacht, vooral omdat ook in onzen ge
meenteraad daarvan sprake is geweest,
Wat in 's lands hooge vergadering gewezen
wordt, zou licht in den kleineren kring der ge
meente als een navolgenswaardig voorbeeld kun
nen gelden.
Wij zouden dat betreuren èn omdat het in
het algemeen erkend is, dat de bezoldigingen
moeten verbeterd worden, èn omdat bet in de ge
meenten, te beginnen met Goes, boven alle be
denking is, dat sommige ambtenaren niet kun
nen leven van het hun toegelegde loon.
Eenige honderden ambtenaren van de rijksin
stellingen te 'sHage hebben hunne klachten bij
de kamer ingediend en op lotsverbetering aan
gedrongen. Of zij den rechten weg insloegen
om hun doel te bereiken, onderzoeken wij niet;
het feit is genoeg en onze' Staten-Generaal heb
ben erkend, ook zonder dat adres der honderden
schraal bedeelden, dat er noodig moest worden
voorzien in den nood die met elk jaar druk
kender wordt.
Als men eenigen van de kamerleden hoorde
redeneeren zou men gezdgd hebbendie brave
mannen hebben zooveel medelijden met de
ambtenaren, dat zij ongetwijfeld de begrooting
helpen verhoogen tot tegemoetkoming van zoo
vele erkende bezwaren. Zij zeiden diep door
drongen te zijn van de behoefte die reeds zoo
menig huisgezin duchtte en deed lijdenzij wil
den niets liever dan die arme menschen te
hulp komen, maar beter was het toch de ver
beteringen algemeen te maken dan partieel te
helpen en daarom zeiden zijvoor ditmaal
ga heen.
Stelt U een armen lijder voor, die eene ver
zachting vraagt voor zijne smart en die ten
antwoord krijgtlijdt maar voort, tot dat wij
de genezingskuur gaan ondernemeneen hon
gerlijder, dien gij beklaagt en dien gij, om
ringd van uwe schatten, een ruimer deel van
harte toewenscht, maar te gelijk te gemoet
voert: er zullen nog veel meer menschen hon
ger krijgen of komen verzekeren dat zij reeds
lang honger hebben, en als ze nu allen komen,
helpen wij liever in eens.
Dus maar sterven van den honger terwijl
men op collega's zit te wachten Dat is de
gevolgtrekking die voor de hand ligt.
Maar zou het niet onbillijk zijn enkelen te
helpen als velen hulp noodig hebben?
Indien dit willekeurig of partijdig geschiedde,
zeker. Maar als men allen noch niet helpen
kandan is het toch beter dat men met de
beschikbare middelen doe wat men kan en om
zie naar het noodige om anderen evenzeer te
helpen, dan dat men uit gevoel van rechtvaar
digheid allen aan ellende prijs geeft, opdat niet
enkelen zouden schijnen bevoorrecht te zijn.
Het is gemaklijk te begrijpen dat er heel
wat noodig is, om een groot aantal ambtenaren,
die allen in denzelfden toestand verkeeren, uit
den nood te redden. Maar is men overtuigd
dat hunne klacht gegrond is, dan moet er wor
den beraadslaagd hoe daarbij kan te gemoet
gekomen worden. Het gaat niet aan die hulp
altijd maar te verschuiven tot later en beter
gelegenheid. De staat handelt onrechtvaardig
jegens zijne dienaren, als hij ze met de belofte
van lateren bijstand, als met een kluitje in het
riet stuurt. En waarlijk er is zulk eene alge-
meene overtuiging, dat de belooning van vele
ambtenaren niet in verhouding is tot tijd en
behoeften, dat men met alle kracht er naar stre
ven moest om spoedig het middel te vinden
tot verbetering, in plaats van dat eeuwige uit
stel, dat misschien van groote zorg voor de
schatkist getuigtmaar dat even onredelijk als
onbillijk is.
Ook in onze gemeente werd de algemeene
herziening verschoven en de klachten vonden
slechts ingang, voor zoover men ze later ont
vankelijk noemde. Wij hadden gewenscht dat
een initiatief genomen ware om tot beteren toe
stand te komen en moge men daarvoor terug
gedeinsd zijn, met het oog op hooger lasten
die daarvan het gevolg konden zijn, de vraag
is, of de klacht over onvermijdelijke lasten eerder
moet worden gehoord dan die over een on-
houdbaren toestand.
Wel is waar, het aanbod van diensten houdt
niet op, ondanks lage en onvoldoende bezol
diging. Doch ook dit is natuurlijk en verandert
de zaak niet. Het spreekt toch van zelf, dat
die niets hebben liever het weinige nemen, dat
zij krijgen kunnen, dan om te komen, omdat zij
het meerdere verwachten. De nood zal bet aan
bod doen blijven, maar het voortdurend aanbod
wettigt de geringe vergoeding voor den aange
boden arbeid niet.
Daarom zouden wij, in deze zaak, aan par
tiëele verbetering boven noodlottig uitstel de
voorkeur geven. Iets doen is beter dan niets
doenwanneer dat iets volstrekt niét prseju—
dicieert op latere maatregelen van wijder omvang.
Waarom zou men niet kunnen voortgaan als
men eens begon? Wat zou in dezen eene par
tiëele verbetering schaden En zoo men volstrekt
zich daartegen verklaart, omdat men allen helpen
wil, dan, dunkt ons, moet het geweten dringen
om niet te dralen. De kamer wachte niet op
de ministers en de ministers niet op de kamer.
Talmen is gevaarlijk. De gemeenten zoowel als
de staat moesten daarvan doordrongen zijn.
GOES, den 15 December 1873.
TWEEDE KAMER.
Met algemeene stemmen werd in de zitting
van Vrijdag het hoofdst. Nationale Schuld en
in die van Zaterdag het hoofdst. Dep. van Fi
nanciën met 39 tegen 17 stemmen aangeöomen.
Toch konden we, toen we de beraadslagin
gen van Vrijdag over het hoofdstuk Financiën
aandachtig nagingen, de vrees niet onderdruk
ken, dat ook dit wellicht hetzelfde lot zou on
dergaan als dat van Marine. Algemeen werd
door verschillende sprekers het verlangen te
kennen gegeven, dat de Minister meerdere werk
zaamheid mocht betoonen op het gebied van
het belastingstelsel, en zooal geene doortastende
hervormingen, dan toch eenige wenscbelijke ver
beteringen zou tot stand brengen. De heeren
de Bruin Kops, ldzerda en Bredius drongen
krachtig aan op de afschaffing van den zeep-
accijns, en de laatste hoopte, dat de Minister
een voorstel daartoe niet afhankelijk zou ma
ken van den oorlog met Atchin, en alzoo de
mindere klassen niet laten betalen de zeep,
waarmee wij den Atchineezen de ooren zullen
wasschen. De Minister beantwoordde de ver
schillende sprekers en gaf o. a. te kennen, dat
de kostbare strijd met Atchin ééne van de
oorzaken was, die hem hadden aangespoord
geene voorstellen te doen, die gemis aan in
komsten tengevolge zouden kunnen hebben.
Wat de belasting op de zeep aangaat, wilde
hij in den loop dezer zitting wel een wets
voorstel aanhangig maken, »daar waar 't be
hoort," doch hij achtte de tegenwoordige omstan
digheden niet geschikt voor groote hervormings
plannen. De heer van Houten beweerde, dat