1873. N°. 137. Donderdag 20 November. 603te jaargang. AANBESTEDING. Ministerie van Binnenlandsche Zaken. RIJKS-WATERSTAAT. PROVINCIE ZEELAND. Bestekken verkrijgbaar bij F. Kleeuwens Zoon. Een Nationaal feest te Amsterdam. BINNENLANDSCHE BERICHTEN. GOËSSOiie (De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdag avonduitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. COURANT. Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels a1,- Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20 c. Op Vrijdag, 28 November 1873, des voormiddags ten 10 ure, zal, onder nadere goed keuring, door den Commissaris des Konings in de provincie Zeeland, of, bij zijne afwezigheid, door een der leden van de Gedeputeerde Staten, en in bijzijn van den Hoofdingenieur van den Waterstaat in het 11de distiict, aan het gebouw van het Provinciaal Bestuur te Middelburg, worden aanbesteed: 1. Eet driejarig onderhoud der Rijks groote wegen, niet de levering van al de daar toe noodige bouwstoffen, aanvangende op lo. Januari 1874 en eindigende 31 De cember 1876, en zulks in vier perceelen van aanbesteding. Deze aanbesteding zal geschieden bij enkele inschrij ving, volgens 434 der Algemeene Voorschriften, voor elk perceel afzonderlijk per onderlioudsjaar. 3. Het onderhouden van al de werken behoo- rende tot het kanaal van Zuid-Beveland, gedurende de jaren 1874, 1875 en 1876, met de levering van al de daartoe benoo- digde bouwstoffen. Deze aanbesteding zal geschieden bij eukele.inschrij- ving, volgens 434 der Algemeene Voorschriften, voor het geheele onderhoud in massa. De bestekken liggen ter lezing aan het gebouw van het Ministerie van Binnenlapdsche Zaken, aan dat van het Provinciaal Bestuur van Zeeland, te Middelburg en zijn voorts op franco aanvrage, tegen betaling der kosten, te bekomen bij den boekhandelaar M. Nijkoit, Raamstraat no, 49 te 's Gravenhage, en door zijne tus- schenkomst in de voornaamste gemeenten des Rijks. Den zesden en vierden dag vóór de besteding wordt de noodige aanwijzing op de plaats gedaan; voorts zijn nadere inlichtingen te bekomen voor n°. 1 bij den Hoofdingenieur van den Waterstaat te Middelburg en bij de betrokken Arrondissements-Ingenieurs van den Waterstaat te Middelburg, Goes, Zierikzee en Sluis; en voor n°. 2 bij den Hooidingenieur van den Wa'er- staat te Middelburgen bij den Ingenieur van den Wa terstaat te Goes. 's Gravenhage, 20 October 1873. Voor den Minister, De Secretaris-Generaal, HU BRECHT. POSTERIJEN. Staat van brievenverzonden door het Post kantoor te Goes, waarvan de geadresseerden op de plaats van bestemming onbekend zijn. Over de tweede helft der maand October. Van het hulpkantoor Hansweert: Dijkema, Breda. Het is reeds meermalen gezegd, dat ons volk in den eigenlijken zin van het woord niet weet wat feestvieren is. De opgeruimdheid, zooals die onder andere volken bij het feestvieren aanzit, is ons, over 't geheel genomen, vreemd. Dwaze opgewondenheid, die allicht tot uitspat ting leidt, voert in de meeste gevallen haar nar- renkolf. Verschillende oorzaken worden daarvoor opgegeven en 't is ook wel mogeljjk, dat elk die een andere oorzaak opgeeft, gelijk heeft, daar het, naar onze meening, verschillende oorzaken zijn, die tot dat niet-verbljjdend verschjjnsel leiden. Geluk kig dat velen er aan denken, en gelukkiger nog dat velen er naar uitzien, het volk, d. i. alle stan den zooveel mogelijk gelijk en op dezelfde plaats zich te doen ontspannen, en wel zoodanig, dat daaruit geboren worden bljjmoedigheid en opge wektheid. tot den arbeid, dien onze hand den dag daaraanvolgende weder vindt te doen. De stad onzer inwoning geeft daarvan een loffeljjk voorbeeld, zooals reeds vele volksfeesten, in de laatste jaren gevierd, kunnen getuigen. Een minder gelukkig staaltje heeft Amsterdam, Jleêrlands hoofdstad, geleverd op den 3 November, toen daar een Na tionaal feest, het zilveren feest der Grondwet, werd gevierd. 't Was een luisterrijke bijeenkomst. Twee trot- sche gehouwen ontvingen na elkander tal van feest vierenden in hun ontzaglijke ruimten. Muziek, af wisselend liefelijk zacht, en indrukwekkend door krachtige accoorden, ruischte door de ruime ge welven. Gezang maakte de harten week en onty vankelijk voor den stroom van welsprekende woor den, die van de lippen der sprekers zouden vloeien. Aan het diner fonkelde de wijn in de glazenkeur van spjjzen noodigde de aanzittenden tot toetasten uit. Een schouwspel voor goden en menschen! Zoo zou men zeggen op den eersten indruk af; doch twee zaken temperen die hooge verwachting 1°. door wat er gezien en niet gezien werd 2°. door wat er gehoord en niet gehoord werd. Wat er gezien werd Daar waren samengestroomd achtereenvolgens in de Parkzaal en in Volksvlijt 400 genoodigden tegen betaling' van 7 gulden bui ten en behalve de extra's, terwijl daarenboven de voorwaarde werd gesteld van te verschijnen in zwarten rok en witte das! Zoo vierde Amsterdam het zilveren feest der Grondwet. Daar waren Ministers, leden van de le en 2° Kamer; daar waren tal van aanzienlijke personnages, maar wat er niet was? Het volk. Is dan de Grondwet tot stand gekomen alleen voor de aanzienlijken," zou ïöen haast vragen. Moeten de lageren, de kleine burger en de hand werksman, niet in haar grooten zegen deelen Be staat in ons land de politieke vrijheid slechts voor enkele standen, voor een kleine minderheid alleen en niet voor de groote meerderheid? Heeft dan de Grondwet haar zegeningen niet met milde hand willen uitstrooien over het gansche volk? Waarom waren daar dan slechts enkele standen vertegen woordigd en slechts enkele hooggeplaatste perso nen in zwarten rok en witte das Welk antwoord zullen we hierop geven De oor zaak moet, dunkt ons, wel liggen in de inrichting van het feest, die aan aristocratischen uitsluitings geest bij de aanleggers doet denken, en laten wjj het er bijvoegen, ook in de onverschilligheid en onkunde van het volk, dat de weldadendie het geniet, niet kent en niet wil kennen! Wat er gehoord en niet gehoord werd? We zouden wenschen de rede, die «een der getuigen van 1848," heeft gehouden, overtenemen en slechts hier en daar een aan- of opmerking tusschen te voegen;-doch we moeten ons bepalen bjj enkele woorden daaruit en enkele veelbeteekenende zinnen. Prof. Vissering begon met de woorden in her innering te brengen, die Willem III sprak op den 21 Maart 1849 bjj de aanvaarding zijner regeering: Willem I nam het souverein gezag op zich om het naar een constitutie uitteoefenenWillem II wijzigde de Grondwet naar dé behoefte der tjjden mijne roeping zal het wezen aan die gewijzigde Grondwet volledige uitvoering te geven." »Ën die woorden," zoo ging de spreker voort, „zjjn daden geworden, leve de koning!" En de toehoorders stemden daarmede in door een krachtig: „Leve de Koning!" Hoe gaarne zouden we den spreker gelooven als Hij uitweidt over al het goede, dat de Grondwet over het Nederlandsche volk als een hoorn des overvloeds zou hebben uitgestort. Het is waar er is veel gedaan, veel tot stand gekomen, door de Grondwet en sedert haar ontstaanmaar als men zegt, dat zij het volksleven met nieuwen geestdrift heeft bezield, dat het woord van Thorbecke, als zou zij een „Nationale kracht" zjjn geworden, waar heid is, dan is het moeielijk de verzuchting te weerhouden „Een schoone droom, maar ook niets meer." Bljjkt het ook niet uit de woorden van den spreker zelf als liij zegt: „Bij de verhoogde zelf standigheid des volks zou stoffelijke welvaart her rijzen Ja er is geld verdiend, veel geld verdiend, in de jaren volgende op 1848; en toch, die met een welwillend oog de lagere klassen en hare uitingen nagaat, blijft ernstig het hoofd schudden, al ruischen hem ook de- schoone woerden in de ooren„Gij vriendelijk Holland met uwe groenende vlakten en vruchtbare akkers, waar ter wereld vindt gjj uw wedergaHolland, door den vreem deling één tuin genoemd, mijn rijkgezegend Ne derland, wie kent en waardeert niet uwen zegen?" Toen deze woorden gesproken waren verhoogde, lezen we, een zachte muziek den indruk daarvan. 't Is zeer mogelijk. We willen zelfs gelooven, dat elk der hoorders evenzeer getroffen was, zoo wel door de liefelijkheid dier woorden als door de liefelijkheid der muziek, waar met dat al oreert en musiceert men de naakte werkelijkheid niet weg. Het volk, in zijn geheel genomen, is nog weinig vooruitgegaanhet is weinig belangstellend in het staatsleven, en arm vooral in politieke denkbeelden en geestkracht gebleven. De waarheid is dan ook sterker dan schoone woor den. Een bewjjs daarvan levert de redevoering zelf. „Men wil niet in zijn feestvreugde gestoord worden door iets wat naar treurigheid gelijkt; men bidt er om, dat dat toch niet gebeure", zei de spreker; maar 't ging hem zoo als het meer gaat, de werkeljjkheid verdreef de schoone droo- merij door te spreken van „traagheid en bekrom penheid, van verteerde volkskracht, van verlam ming en onverschilligheid." Wel komt er daarna weer eenige opgewektheidmaar de talrijke wisselingen van ministeriën en de worsteling der partjjen, die tot ontbinding leidde, doen de somberheid weer den boventoon krijgen. Toch wil de spreker den moed niet verliezen en ook niet verloren zien maar die werkeljjkheid is zoo vljjmend welsprekend. Doet ze den redenaar niet ondanks zieh zelf spreken van gebrek aan poli tieke opvoeding, over de vele woorden die gespro ken worden, maar die onmachtig zjjn om feiten te worden En wat er niet gehoord werd? Er werden geen woorden gehoord, geen harteljjke, ongekunstelde woorden van het eenvoudig volk, dat de zegenin gen van zjjn eigen Staatsbestuur wist te vertellen. Er werden geen woorden gehoord, die krachtig maakten in overtuiging, warm in vaderlandsliefde, woorden die een eind maakten aan afgesproken vormeljjkheid. En zoolang die niet gehoord wor den uit den boezem des volks, zoolang kan de Grondwet niet eene „nationale kracht" worden genoemd. Maar ook wjj willen den moed niet verliezen. Zoo men maar tot de erkenning komt, dat er nog veel moet gedaan worden om de Grondwet eene kracht der natie te doen zjjndat er nog veel moet gedaan worden om het Nederlandsche volk, in de groote beteekenis van het woord, te ontwikkelen en werkeljjk vrij te maken, dan zjjn wij op den goeden weg. En op h§n die de zegeningen van onze Grondwet, van de vrijheid, die ze eiken bur ger geschonken heeft, hegrijpen, op hen rust de dure verplichting het volk tot dat besef op te leiden. Nog is het onderscheid in standen te scherp. Peesten als te Amsterdam (en wellicht ook elders) bewjjzen het. Wij weten het, het volk is niet gewoon zich op dergelijke feesten te bewegen, maar daartoe moet het komen. Wanneer er een feest wordt gevierd, een nationaal feest, de herdenking van eenig feit, dat zjjn invloed in de gansche maat schappij moet doen gevoelen, dan dient ook die gansche maatschappjj bij dat feest vertegenwoor digd te zijn. De tjjd zij niet verre, dat het deel nemen aan een feest als dat der wet, niet be hoeft beperkt te worden door bepalingen van zwarte rokken en witte dassen, maar dat elk Nederlander den zegen hij ondervinding kenne van de Staats inrichtingen, van de Staatswetten van zjjn land. GOES, den 19 November 1873. Met leedwezen verneemt het Dagblad, dat H. M. onze geliefde Koningin sedert een paar dagen vrij ernstig ongesteld is. Gelukkig is de toestand der hooge zieke, hoewel nog al zorgeljjk, niet gevaarlijk.

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1873 | | pagina 1