1873. N°. 120. Zaterdag 11 October. 60ste jaargang. VERKIEZING. Wat was wat is wat worden zal. BINNENLANPSCHE BERICHTEN. GOEASCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdag avond, uitgezonderd op feestdagen Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. COURANT. Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels a 1,- Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20 c. BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES, van het stembureau voor de verkiezing van een lid van den gemeenteraad, ten gevolge van het ontslag- nemen van den heer Jhr. Mr. Pompe van Meerdervoort, ontvangen hebbende de processen-verbaal van inleve ring en opening der stembriefjes voor gemelde ver kiezing, waaruit blijkt, dat verkozen is de heer var. JAN AREND van HOEK met 99 stemmen tegen 81 stemmen op Jhr. Mr. J. J. POMPE van MEERDER VOORT uitgebracht, terwijl de overige stemmen ver deeld waren; brengen ter openbare kennis dat afschriften dier pro cessen-verbaal op heden ter gewone plaatse zijn aan geplakt en ter secretarie der gemeente voor een ieder ter inzage nedergelegd, alwaar zij kunnen geraadpleegd worden op eiken werkdag tusschen des voormiddags 9 en des namiddags 2 ure. Goes, den 9 October 1873. Burgemeester en Wethouders voornoemd, M. P. BLAAÜBEEN. De Secretaris, HARTMAN. Het is niet eene oude orde die behoud, het is eene nieuwe maat schappij, die vollooing vraagt. Thorbecke. Wij gedenken heden, den 1 lden October, een heug lijk feit in de geschiedenis der staatsrechtelijke ontwikkeling van het Nederlandsche Volk. Het was toch van daag vóór 25 jaar, dat de wets ontwerpen, tot wijziging der constitutie van 1840, door de Eerste Kamer der Staten-Generaal werden aangenomen, waardoor het werk der Grondwets herziening, naar welke de Natie gedurende de laat ste jaren reikhalzend had uitgezien, voltooid werd. Wij meenen onzen lezers geen ondienst te doen, indien wij op een dag als deze, in onze kolommen nagaan in hoeverre de Grondwet van 1848, ge durende haar 25jarig leven, aan de verwachtingen, die men van haar koesterde, heeft beantwoord en tevens een onderzoek instellen naar de vraag of wijziging van sommige Grondwets-bepalingen niet in liet welbegrepen belang der Natie geacht worden moet. Vooraf willen wij echter in korte woorden de geschiedenis der Grondwets-herziening in het ge heugen onzer lezers terugroepen. Wij zullen het jaar 1814, 't jaar, dat onze bodem geheel aan de Pransche overheerschers ontrukt was tot uit gangspunt nemen, want de Grondwet van 1848, waaronder wij thans nog leven, is niet in eens en op het papier voor den dag gekomen, maar zij is ontstaan uit de verschillende staatsregelingen, die met korter of langer tijdsverloop hare geboorte voorafgingen. Van haar geldt, hetgeen Thorbecke van de Grond wet van 1814 en van die van 1815 getuigt, dat zij niet te beschouwen is als het werk van dat jaar alleen, maar als het gemeenschappelijk werk der tijden, die ons land sedert den val der repu bliek beleefde. De grondwet van 1814, zoo als die op Dinsdag den 29 Maart in de nieuwe kerk te Amsterdam door de 448 «notabelen" aangenomen was, erkende als hoofdbeginselenvrijheid van godsdienst, aller gelijkheid voor de wet enz. Beginselen, waarvoor het voorgeslacht geleden en gestreden had, wer den dus tot grondslag gekozen. Tengevolge van het besluit van het Weener-congres, waarbij Noord en Zuid-Nederland vereenigd werden verklaard, bereikte deze grondwet den leeftijd van slechts één jaar. In 1815 toch werd eene nieuwe grond wet, in vele opzichten niets anders dan eene tweede editie van die van het vorige jaar, maar in zoo verre eene «vermeerderde en verbeterde uitgave," dat er vrijheid van drukpers bij werd toegezegd, in weerwil van het verzet van den Gentschen bisschop de Broglio en van de huisgenooten zijner overtuiging, afgekondigd. Weldra echter begonnen er in den lande stemmen voor hare herziening, niet alleen onder de ultramontanen, maar ook onder het vrijzinnige deel der natie op te gaan. Deze richting kon zich niet vereenigen met de destijds in zwang zijnde decreten-regee ring. Ministeriëele verantwoordelijkheid een drei gend spook voor Willem I, van wien het opge- teekend is, dat hij een Belgisch afgevaardigde, die het wenschelijke van de invoering eener dus danige verantwoordelijkheid betoogde toevoegde «c'est done la républigue qu'on me demande" werd het wachtwoord. Ten laatste gaf de onverzettelijke koning Willem I aan den algemeenen wensch gehoor. Den 13 September 1830 werd de opinie der Staten- Generaal betrekkelijk het al of niet noodzakelijke eener grondwetsherziening ingewonnen; het ant woord, dat dit college te dezer zake gaf, luidde bevestigend, waarop de koning eene commissie tot het ontwerpen eener nieuwe grondwet be noemde. De gebeurtenissen, die in Zuid-Nederland, waar, om met Dr. Wijnne te spreken, «de ontevreden heid, van 1815 dagteekenende, voortdurend in kracht toegenomen en diep in de gemoederen door gedrongen Was" voorvielen, waren oorzaak dat gedu rende negen jaren niets van eene Grondwetsher ziening kwam. Gespannen was dus ieders verwach ting toen in 1839, het jaar, waarin een definitieve vrede met België werd gesloten, de Begeering eene nieuwe Grondwet toezei. Maar naarmate men zich in dit vooruitzicht verheugd had en zich daaromtrent illusiën was gaan scheppen, was de teleurstelling dei- Natie, toen zij van het regeerings-ontwerp kennis nam, grooter. Daarin werd toch met geen enkel woord van ministeriëele verantwoordelijkheid, van onafzetbaarheid der rechterlijke ambtenaren, van uitbreiding van het kiesrecht of andere in het oog des volks begeerlijke zaken gerept; de veranderingen die voorgedragen werden, waren wijzigingen, die uit het «eindverdrag" van 19 April 1839, waarbij de afscheiding van België een voldongen feit was gewordenvoortvloeiden. De «herziening" was niets meer wij zeggen het Mr. Groen van Prin- sterer na dan «een bijna noodeloos registreeren van reeds tot stand gekomen feiten." Vijf leden der Tweede Kamer, niet ontmoedigd door hetgeen de schrijver der Aanteekening op de Grondwet eene «nationale teleurstelling" noemt, deden alsnu het voorstel, om eene commissie van tien leden te be noemen en deze te belasten met het samenstellen van een lijst der wijzigingen, die in de Grondwet noodzakelijk geacht werden, en eene commissie van vijf leden, wier mandaat zoude zijn, om, nadat de Kamer over deze lijst hare opinie uitgesproken had, met inachtneming van deze, de Grondwet artikels- gewijze te herzien, aantewijzen. Uit gebrek aan ondersteuning van hun voorstel moesten deze af gevaardigden het intrekken. Toch heeft de indie ning daarvan haar nut gehad zooals Thorbecke in Augustus 1841 schreef: «het oog was niet vruch teloos zoolang op de eerste wet van den Staat ge vestigd. Tot hiertoe een meestal gesloten, kreeg zij allengs de plooi van een openliggend boek." Nadat nog eenige jaren verloopen waren en de Kamer vruchteloos getracht had, in het adres van antwoord op de troonrede hare meening betrek kelijk grondwetsherziening te doen opnemen, werd door negen leden der Tweede Kamer, wier naam een eervolle plaats in onze parlementaire historie bekleedt, de heeren Anemaet, van Dam van Isselt van Heemstra, Kempenaer, Luzac, van Bichteren, Storm, Thorbecke en Wichers een voorstel tot ra dicale herziening der «eerste wet van den staat" gedaan. De «negen mannen" hadden niet de voldoening hun voorstel aangenomen te zienden 3C)sten Mei 1845 werd het in weerwil van de menig vuldige verzoekschriften, waarin op aanneming werd aangedrongen, verworpen. De omwenteling in Frankrijk, die den 24 Februari Louis Philippe uit de Tuileriën verdreef en van daar naar andere landen oversloeg, had misschien ook in Nederland eene volksbeweging doen ont staan, ware Willem II niet zooals Boissevain het uitdrukt «met zijn reddend gezag tusschen beiden gekomen" en had deze vorst niet, door in Maart 1848 eene commissie, tot het ontwerpen eener Grondwet te benoemen; «aan het dreigende vraagstuk eene beslissing gegeven, die zijne nage dachtenis in dankbare herinnering bij het Nederland sche volk zal doen voortleven." Verschil van ge voelen tusschen de leden dezer commissie on derling was oorzaak, dat eerst in Juni 1848 een ontwerp bij de volksvertegenwoordiging in beraad slaging kon worden gebracht. Nadat dit ontwerp door de verschillende regeeringscolleges, ook door de 2Kamer, in dubbelen getale samengesteld, was behandeld, werd het heden, vóór 25 jaren, door de Eerste Kamer aangenomen en daarmede, om met Lenting te spreken, «had het werk der grond wetsherziening haar volledig beslag gekregen." De vraag of herziening der Grondwet op som mige punten, niet wenschelijk is, om haar meer en meer aan hare hooge roeping, als «nationale kracht" te doen beantwoorden, zullen wij in ons volgend nommer behandelen. GOES, den 8 October 1873. De Minister van Koloniën vestigt bij deze de aandacht van belanghebbenden op de omstandigheid, dat met 1 Januari 1874 alle diSérentieele rechten op den invoer van goe deren in Nederlandsch-Indië vervallen. Het is dus onnoodig goederen, die eerst na dien termijn in Nederlandsch-Indië kunnen aankomen, van certifikaten van Nederlandschen oorsprong of bewerking te voorzien. Voor goederen die op of na 1 December van dit jaar van Nederland naar Nederlandsch-Indie vertrekken, zulleu geene dergelijke certifikaten meer worden verleend. (St. ct.) Woensdag middag ten één ure, zijn al de aanwezige officieren, die in de residentie hun standplaats hebben of daar garnizoen hou den, door den afdeelings-commandant, generaal- majoor van der Schrieck, aan den nieuw be noemden Minister van Oorlog, generaal-majoor Weitzel, voorgesteld geworden. Voor de verkiezing van een lid in den gemeenteraad alhier, ter vervanging van jhr. rur. J. J. Pompe van Meerdervoort waren ingele verd 197 biljetten. Van onwaarde 5, als 4 blanco en 1 geen persoon duidelijk aanwijzende, alzoo geldige stemmen 192 en de volstrekte meer derheid 97. Uitgebracht zijn op mr. J. A. van Hoek 99, jhr. mr. J. J. Pompe van Meerdervoort 81, B. vati A sper en Vervenne 2; en verder op G. Dekker, W. de LiefdeP. Joliannissen B. F. de Jonge Pz., Adriaan Noordijke, C. E. Massee, Hendrik Kramers, Besseling, W. A. Ane maet en M. de Jonge Melig elk 1 stem. Zoodat de heer mr. J. A. van Hoek verko zen is, die de benoeming heeft aangenomen. Jl. Dinsdag is te Tilburg een agent van politie door een inwoner dier plaats in den arm geschoten. Waarschijnlijk zal de arm ge amputeerd moeten worden. De justitie beeft in loco onderzoek gedaan. Men schrijft uit Maastricht van 7 October De door ons medegedeelde aanklacht van den Commissaris des Konings in Limburg tegen lo. J. M. Klaessen, ontslagen burgemeester van Vlodrop en Posterholt, en 2o. J. Russel, re dacteur-uitgever van I' Ami du I.imbourg, is in de zittingen van gisteren en heden door de arrondissements-reebtbank te Maastricht be handeld. Daar de eerste beklaagde ter terechtzitting niet was verschenen en zijne schuld als schrij ver genoegzaam was bewezen, had het requisi toir van den substituut-officier, Mr. Hanlo voornamelijk ten doel, de medeplichtigheid van den heer Russel aan de hem ten laste gelegde feiten aan te toonen. Spreker haalde, tot sta ving van zijn gevoelen, talrijke arresten aan van den Hoogen Raad der Nederlanden en re-

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1873 | | pagina 1