1873. N°. 94. Dinsdag 12 Augustus. 60ste jaargang.
SCHUTTERIJ.
Vertrek der brievenmalen naar Oost-Indië.
Feuilleton.
>»8«i
GOESSGDË
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag
en Vrijdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
COURANT.
Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be
trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels b, 1,-
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 20 c.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES,
willende voldoen aan de circulaire van den heer Com
missaris des Konings in de provincie Zeeland, van den
19 Januari 1852, A, no. 103, le afd. (prov. blad no.
11), brengen ter kennis van belanghebbenden, dat jaar
lijks voor of uiterlijk op den 20 Augustus moet in
gezonden wordeneene opgave van de in de ge
meente zich bevindende officieren en verdere leden der
schutterij, die in de termen vallen ter erlanging van
het EERETEEKENingesteld bij Zr. Ms. besluit van
den 5 December 1851, voor eervolle langdurige,
werkelijke dienst bij de Schutterijen
en verlangen daarmede begiftigd te worden. Burge
meester en Wethouders noodigen de rechthebbenden uit,
om, met overlegging van eenen staat van dienst, waaruit
blijkt, dat zij gedurende vijftien jaar en langer, voor
zich zeiven in werkelijken dienst zijn geweest en zich
aanhoudend onberispelijk hebben gedragen, van hun
verlangen om met het bedoelde eereteelten begiftigd
te worden, aan hun college te doen blijken, vóór ot
uiterlijk op den 16 Augustus eerstkomende, ten einde
ten bepaalden tijde gevolg aan de bekomene aanschrij
ving te kunnen geven.
Goes, den 9 Augustus 1873.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
1? OSTEKIJEN.
Via BRINDISI 22 Augustus per tweeden trein
naar Roosendaal.
Via TRIEST 19 Augustus 1873 per laatsten
trein naar Roosendaal.
Via MARSEILLE 15 Augustus per tweeden
trein naar Roosendaal.
BINNEIMLANDSCHE BERICHTEN.
GOES, den 11 Augustus 1873.
Bij de herziening van de verordening
op het burgerlijk armbestuur stelden burg, en
weth. dezer gemeente voor om aftesehaffen
de bepaling dat bedoelde ouders verplicht zijn
hunne inwonende kinderen boven de 12 jaren,
die nog geen lid zijn van eenig kerkgenoot
schap, godsdienstig onderwijs te doen genieten.
De raad vereenigde zich niet met dat voor
stel en de bepaling bleef dus behouden.
Gedeputeerde Staten dezer provincie, of
schoon eerst de ontvangst der verordening
bericht hebbende, stelden later aan den Koning
voor die bepaling te vernietigen, zooals wij
reeds vroeger gemeld hebben.
De Koninklijke beslissing is nog niet ge
vallen, en we weten dus nog niet of de be
paling al of niet behouden zal blijven.
Maar we wenschen nu reeds een enkel woord
te zeggen met betrekking tot het artikel der
N. G. Ct. van jl. Vrijdag over deze zaak.
Dat de Redacteur onmiddelijk met de Com
mune voor den dag zou komen, was te ver
wachten. Men schermt daarmede tegenwoor
dig zoo veel en zoo dikwijls, dat die Com
mune langzamerhand haar schrik verliest. Wij
zullen daarover dan ook niet uitweiden.
Maar wij komen op tegen twee beweringen.
De eerste is: waarinde Redacteur der N. G.
Ct. zegt: d op welken grond die bepaling zou
behooren te worden vernietigd, begrijpen wij
2>niet, tenzij om godsdienstig onderwijs bij den
hulpbehoevenden stand tegen te houden
Deze bewering is uiets dan insinuatie. Het
is duidelijk in den Raad gezegd, dat hier geene
quaestie was van tegeningenomenheid met de
bepaling ten opzichte van hare bedoeling, maar
alleen dat zij niet behouden mocht blijven,
op grond dat zij in strijd was met art. 164
der Grondwet en bij eene burgerlijke instel
ling van weldadigheid niet te huis behoort.
Als men uit dit gezichtspunt de zaak beschouwt,
dan kan men het betreuren, dat eene derge
lijke bepaling niet behouden kan blijven, maar
men heeft geen recht tot insinuatie jegens hen,
die op het onwettige dier bepaling wijzen, en
daarom voorstellen haar te doen vervallen.
Onze tweede opmerking geldt de bewering
van de N. G. Ct.: «dat de bepaling niet in
strijd met de wet zou zijn, omdat zij reeds
»in de vorige verordening gestaan had, die
opgemaakt was onder de thans vigeerende
wetten."
Naar dezen beslisten toon te oordeelen, staat
de kunde van heeren Gedeputeerde Staten niet
hoog aangeschreven bij de redactie der N. G. Ct.
Maar wij laten dit daar en merken alleen
lijk op, dal al heeft iets een tijd lang onwet
tig bestaan, dit nog geene reden is om die
onwettigheid te doen voortduren.
Bovendien is het de eerste maal niet, dat
men terugkomt op iets onwettigs, dat reeds
jaren als wettig was beschouwd en nageleefd.
Hoelang b. v. zijn in Zeeland geheven ze
kere opcenten op de grondbelasting en het
Personeel ten behoeve der calamiteuse polders?
Hoelang is daarmede zelfs voortgegaan nadat
het onwettige daarvan meer dan eens in de
statenvergadering beweerd was, tot het einde
lijk zoo volmondig erkend werd, dat met Ja
nuari 1865 de heffing ophield?
Iets dergelijks is gebeurd met eene provin
ciale belasting op net gedistilleerd, ingevoerd
omstreeks 1828, doch na een bestaan van wel
licht 30 jaren, uithoofde van onwettigheid op
geheven.
Genoeg om te bewijzen, zoo dit nog bewijs
noodig had, dat een beroep op het vroegere
bestaan eener onwettigheid, het voortbestaan
dier onwettigheid niet in zich sluit en dat
deze eenvoudige zaak slechts weder is aange
grepen om een schijn van godsdienstigheid op
zich, en een schijn van ongodsdienstigheid op
anderen te laden terwijl voor geen van beide
grond bestaat.
Wij ontvingen het nader verslag aan
den koning omtrent het muntwezen" van de
Staatscommissie, benoemd in 1872. Daarin
lezen wij drie ontwerpen van wet tot regeling
van het muntwezen in Nederland, O.-Indië en
W.-Indië. In het eerstgenoemde wordt voor
gesteld de gouden standaard en daarvan in den
handel te brengen (Art. 3 van het ontwerp)
het twintig-,'tien- en vijf guldenstuk. Art. 4
stelt als pasmunt voorhet zilveren twee- en
een-guldenstuk, het kwartje, dubbeltje en stui
vertje, en art. 5 als bronzen pasmunt, be
staande uit 95 deelen koper, 4 deelen tin en
1 deel zink, 2|, 1 en |- cent-stukken. Vol
gens dit ontwerp dus komt het goudgeld weer
in omloop, de 20-guldenstukken voor 't eerst.
In de plaats van den rijksdaalder krijgen we
het 2-gulden-stuk, terwijl ook het 10-stuivers-
stuk vervalt. Gouden negotiepenningen blijven
volgens art. 6 de enkele en dubbele dukaat.
De thans bestaande zilveren munt, als gul
den, rijksdaalder en halve gulden, worden de
standpenningen voor Indië, waarvoor geen
gouden negotiepenningen meer worden aan-
gemunt.
De terugkomst van Z. M. den Koning is
thans definitief bepaald op Woensdag den 20 dezer.
Dan zal Z. M. in de residentie vertoeven tot
na den verjaardag van Z. K. H. Prins Alexan
der, om daarna de feestelijkheden te Vlissingen
en Brielle te gaan bijwonen.
Het Vad. bevestigt het bericht van de
Midd. Ct. omtrent het doorgaan van de paar
den van 't rijtuig van den koning te Vevey.
Het Vad. voegt er bij, dat alleen de heer
Tolsrna zijn aangezigt een weinig gekneusd heeft.
Men schrijft uit Wemeldinge aan de
N. R. Ct. Het koolzaad, dat hier even als
het vorige jaar een ruim beschot heeft opge
leverd (zelfs enkele partijtjes tot 40 hectoliters
per hectare), is nauwelijks ingeoogst, of ook
de rogge en tarwe zijn daartoe gereed. De
rogge is over het algemeen dun van stroo en
zal, wat het beschot betreft, beneden het mid
delmatige blijvende tarwe, hoewel ze in den
winter veel van het water geleden heeft, is
boven verwachting bijgekomen, zoodat men
op een middelmatige opbrengst mag rekenen.
IETS OVER KHIWA.
III.
De slaven die vroeger in de Zuidelijke Staten
den arbeid op de plantages verrichtten, werden in
Amerika althans op eerlijke wijze verkregen, ten
minste als er sprake kan zijn van eerlijkheid bij
handel in menschen; Zij kwamen met scheeps
ladingen vol in N. Orleans vooral aan en wer
den bij publieken verkoop van de hand gedaan.
De wijze waarop de scheepskapiteins hun zwarte
lading verkregen, school in 't duister. De wijze
waarop in Midden Azie slaven worden gekregen
is maar al te zeer bekend.
We hebben hiervoor een uitstekende bron in
de werken van Herman Vambéry, nu professor in
de Oostersche talen te Pesth, die vreeselijke too-
neelen heeft bijgewoond in Khiwa vooral, die plaats
hadden bij het wegvoeren en het ter markt bren
gen der slaven. Hij laat ons een diepen blik
slaan in de maatschappelijke toestanden dier
Khanaten en hij laat ons geen oogenblik in twij
fel wat op den duur het lot van alle Mahome-
daansche Staten in 't algemeen en van de staten
van Midden Azie in 't bijzonder zal zijn. Zijn pro-
fecie is voor een deel reeds uitgekomen.
Voor we verder gaan met het beschrijven van
de toestanden in Khiwa en aangrenzende staten,
een enkel woord over genoemden schrijver.
Onder al de reizigers die geen hinderpalen ont
zagen, wonderen hebben gedaan van geestkracht
en menschelijk geduld en lijdzaamheid, is er slechts
één voorbeeld dat met Vambéry kon worden ver
geleken „het is du PerronP De laatste is even
wel als reiziger minder bekend dan wel als de
man die ons bekend heeft gemaakt met den gods
dienst der oude Parsen, door de Mahomedanen
Geberen genoemd, in Voor-Indie bekend als
Parsi. Toch is de beschrijving van den tocht
dien hij heeft ondernomen om eenige exemplaren
van de heilige boeken der Parsen meester te wor-
Van het Perzische Ghebr, dat evenals het Turk-
sche woord Glhaur, onyeloovige beteekent.
den een heldendicht.
Du Perron was een eenvoudig Franscli geleerde,
wien eens bij toeval een paar bladzijden, beschre
ven met de letters van de taal waarin de heilige
boeken der Parsi zijn geschreven, in handen kwa
men. Op eens ontwaakt bij hem de zucht om
die taal te kennen, die boeken te 'lezen en aan
Europa bekend te maken. Waar ze te vinden?
In Voor-Indië. Hoe er te komen zonder geld en
relatiën? Hij neemt dienst als soldaat en bezat
toen volgens zijn eigen zeggen twee hemden,
twee zakdoeken, één paar kousen, drie of vier
boeken en een ledige beurK' Genoeg, hij kwam,
zag en overwon. Maar de wijze waarop zou me
nigeen, bij het lezen van 'zipi eigen eenvoudig, on
opgesmukt en, men moet het erkennen, in vrij
slordig Franscli geschreven vprhaal, een traan in
het oog kunnen brengen. En toch Vambéry trok
heen naar de woestijnen van Midden-Azie zonder
hemd, zonder zakdoek ook met een ledige beurs
en bereikte ook zijn doel. Hoe, zullen we in
een volgend no. zien. Wordt vervolgd.j