1873. N°. 93. Zaterdag 9 Augustus. 6Qste jaargang. Feuilleton. n. B1NNENLANDSCHE BERICHTEN, Tj> - h m n --1~ GOESSCHE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag en Vrijdag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be trekking hebbende dankbetuigingen van 1-^8 regels a1,- Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20 C. Een zeker dagblad schreef dezer dagen, dat er geene de minste aanleiding is tot ontbinding der Kamer, omdat de kiezers duidelijk genoeg gesproken hebben en een ministerie van geheel andere richting willen. Reeds op zich zeiven is dit laatste onjuist, omdat de helft der Kamer gerekend kan wor den de liberale beginselen te zijn toegedaan, maar 't is bovendien niet te verwachten, dat er eene onbepaalde samenwerking zijn zal tusschen de verschillende onderdeelen van het niet-liberale gedeelte; en bij de minste oneenigheid tusschen dezenzou al spoedig blijkendat althans de samenstelling der Kamer geene beslissende aanwijzing geeft omtrent de richting waarin een nieuw ministerie zou moeten samengesteld worden. Daarom schreven wij jn ons vorig artikel, dat, naar onze meening, de meeste regeerkracht nog bij de liberalen is. Men kan zeggen, dat ook deze getoond hebben de samenwerking niet voor alles te begeeren, maar wij gelooven toch, dat, als het er op aan kwam, om door een votum van vertrouwen, of op welke wijze, te doen blijken wat de Kamer van het Ministerie wil, de meerderheid wel voor de richting van het tegenwoordige kabinet zich zou uitspreken, Wij zeggen met opzet, van het kabinet, want het schijnt wel, dat sommige Kamerleden en sommige Ministers maar moeielijk één lijn kun nen trekken. Dat zou licht tot eene persoonsver wisseling aanleiding kunnen geven, maar behoeft nog geene verandering van richting aantebren- gen. Zouden wij het ook betreuren, als verdien stelijke mannen, thans aan het bewind, alleen heengingen, omdat geestverwanten het hun moei lijk maken, toch zouden wij in het belang der aigemeene zaak liever enkele andere Ministers zien, dan de weinig belovende proef met een clericaal-anti-revolutionair kabinet. Maar ook daarvan kan vooreerst geen sprake zijn. Eerst als de nieuwe Kamer zich in hare ware samenstelling zal hebben doen kennen, zal de diagnose gemaakt kunnen worden en zal als van zelf aangewezen zijn, wat het radicale geneesmiddel is. Maar gesteld, dat door allerlei eventualiteiten de Kamer tot aftreding van het Ministerie reden gaf, dan zou dit toch moeielijk kunnen gebeuren, vóór de zaken van Atchin ten einde zijn ge bracht. Of zal een ander ministerie, vooral een van tegengestelde beginselen, deze nalatenschap van het tegenwoordige kabinet kunnen overne men? Wij meenen van neen. En indien dan ÏETS OVER, KÖIWA. De slavernij een vloek der volken! Dit is geen oratorische figuur of overdreven spreekwijze, maar een even eenvoudige waarheid als dat arbeid adelt. De oorzaak, dat tijdens den jarenlangen oorlog van de Noordelijke der Vereenigde Staten van N. Amerika tegen de Zuidelijke, de Noordelijke het langer hebben volgehouden en eindelijk de overwinning behaald, waardoor de slavernij werd afgeschaft, is nergens anders te zoeken dan in die stelling. De Noordelijke Staten waren niet half zoo rijk, hadden niet zooveel groote steden, geen zesde deel van het grondgebied der Zuidelijke, hadden een kleinere bevolking en toch hebben zij de langdu rige worsteling kunnen volhouden en de schijn baar machtiger Staten onderworpen. Men denke niet, dat de legers der Noordelijken beter werden aangevoerd of dat de Zuidelijken minder goed vochten. Aan beide zijden waren uit stekende genenaals, en Lee en Sherman konden zeer goed opwegen tegen Grantmaar de oor eens zooals ieder rechtgeaard Nederlander wenscht, de expeditie een gelukkig einde neemt, zou dat in de stelling van het ministerie geene verandering brengen? Een en ander wijst duidelijk genoeg aan, dat het nog maar bezwaarlijk is, eenige ge gronde berekening te maken omtrent hetgeen zal moeten geschieden. Maar niet moeielijk is het te bepalen wat in 's lands belang moet wor den geacht. Onbegrijpelijk is het, dat men nu al jaren over de veelvuldige kabinetsveranderingen klaagt en ze intusschen, als het ware, moedwillig ver meerdert, door het eene na het andere omver te werpen. Er is bij ons te lande veel te weinig sprake van groote politieke beginselen, veel meer van persoonlijke inzichten, sympathiën en antipathiën. Op den voorgrond staat niet, wat een kabinet beoogt, maar wie deel daarvan uitmaken en als men een enkele maal zich geweld aandoet, om dat over het hoofd te zien, dan lijden de beste voordrachten nog schipbreuk op de bij zaken, waarover men tot vervelens toe debat teert, in plaats van eerst uittemaken of er ten aanzien van de hoofdzaak of het leidend begin sel al dan niet eenstemmigheid te verkrijgen is. Op dien grond is de voorspelling dan ook gemaklijk te doen, dat de dagen ook van dit ministerie geteld zijn,tenzij er eene geheele omwenteling in het streven en zoeken van onze parlementaire grootheden mogelijk ware. Hoe de loop van zaken in September a. s. ook wezen moge, aan een duurzaam kabinet valt onder deze omstandigheden niet te denken. Toch zullen onze kamerleden meenen hun plicht te doen en misschien wel een burgerkroon ver wachten als zij weder, voor de zooveelste maal eene ministerieele crisis hebben uitgelokt. Liever zagen wij, dat men eindelijk tot het besef kwamhet ongeluk waarover de natie klaagt, is meest aan hare vertegenwoordiging te wijten. Kan zij zich met den algemeenen geest of met de bijzondere voordrachten van een kabinet niet vereenigen, zij spreke dan duidelijk uit wat zij wil. Zij late de bepaling daarvan niet aan enkelen, die van hun stand punt spreken en handelen en zij geve eene vol ledige maar ronde aanwijzing wat zij, met het oog op vele hoogst gewichtige aangelegenheden, verlangt. Misschien kan er dan een kabinet worden samengesteld, dat werkelijk met de Kamer in zaak lag in niets anders dan in de meerdere lichamelijke en geestelijke kracht der Noordelijke Staten boven de Zuidelijke. In de Noordelijke Staten was arbeid in eer niemand werd daar een man dan door arbeid; in de Zuidelijke Staten was arbeid een schande, alleen overgelaten aan de slaven, en dat is het groote geheim van de grootsche ontwikkeling van alle volken die een schoone geschiedenis hebben gehad in 't algemeen, en van de Noordelijke Staten in 't bijzonder. In de Zuidelijke Staten zegt men tegenwoordig, dat men wordt geyankeiiseerd (afschuwelijk woord) en men wil hiermede te kennen geven, dat men door de noodzakelijkheid zelf gedwongen is tot de er kenning der waarheid, dat arbeid het eerste be ginsel tof de vorming van den mensch is, en datj de Staten waar de arbeid in oneer is geraakt hun ondergang nabij zijn. Die erkenning werd hun gebiedend voorgeschrevenzij hebben gehoor moe ten geven aan dat gebod en gaan nu verder en erkennen tevens, dat het voor hen een zegen was. Er waren vroeger in de Zuidelijke Staten twee standende geldverdienende, de negers; en de geld- verteerende, de blanken; een tusschenstand van gemeen overleg treedt, dat iets tot stand brengt, dat regeeren kan. Maar is dat niet een vrome wénsen, waarvan de vervulling onbereikbaar is? Onbereikbaar achten wij het niet, al ontveinzen wij ons geens zins, dat het niet licht zal verkregen worden. Doch zoo komen wij van zelf terug tot de waarheid, dat dé klagende natie alles aan zich zelve te wijten heeft. Zij kan zich, het is waar, in hare keuze bedriegen, maar zij neemt bij de keus veel te weinig in acht wat op den voor grond staan moet. De laatste verkiezingen heb ben het weder geleerd, de overweging„hij is nu eenmaal lid," weegt zwaarder dan de vraag: „is hij de aangewezen persoon.» Zoodoende duurt het kwaad voort en dat tot groote schade van het volk en zeker niet tot zijn eer. Ligt het dan niet voor de hand, dat wij de natie tot nadenken roepen en in oogenblikken,als wij thans weder beleven, haar opwekken, om in plaats eener ijdele klacht over opvolgende regeeringen liever krachtig en zelfstandig optetreden waar het de keuze van hare regeerders geldt. Wij twijfelen er niet aan, of, welke ook de aanstaande oplossing van hpt aanhangige vraag stuk zij, de dingen die komen, zullen onze be weering staven. GOES, den 8 Augustus 1873. Z. M. heeft bekend gemaakt dat in den loop van dit jaar een lGtal adspir.-landmeters bij het kadaster zal worden aangesteld, aan vankelijk op een bezoldiging van ƒ40 per maand, tot welk einde op 6 October e. k. en volgende dagen, te 's Gravenhage, een verge lijkend examen zal worden gehouden. De candidaten moetenvoor of op 1 September aanstaande, aan den Minister van Financiën een pp zegel geschreven verzoek schrift om tot het examen te worden toege laten inzenden, met nauwkeurige opgaaf van naam, voornaam en woonplaats. Daarbij moeten worden overgelegd de stukken gemeld in de Staats Ct. po. 185, die tevens nadere bijzonderheden bevat. Aan de Middelb. Ct. schrijft men uit den Haag, dat er een gerucht loopt, als zou de Koning te Veveij aan een groot gevaar ontkomen zijn. Z. M., schreef men, deed met zijn gevolg een rjjtoer, toen de paarden van het rijtuig doorgingen. De adjudant-generaal Tolsma en vrij tweeslachtige natuur vormden de kantoorbedien den, meestal Mulatten. Er behoort voorzeker geen diep inzicht in de sociale quaestie toe om te be grijpen, dat zulk eene verhouding zeer spoedig hoogst nadeelig moest werken op de gansche be volking en het hart van eene maatschappij aan tasten. Toch waren hier nog eenige Europeesche begin selen werkzaam. De slaven wedden over 't geheel goed behandeld; de gelegenheid tot ontwikkeling stond open, en de voorbeelden waren niet zeld zaam dat slaven die bewijzen gaven van groote bekwaamheid vrij werden verklaard, het burger recht kregen en zich zelf een vrijen weg door een vrij leven konden banep. Niets van dat alles wordt gevonden in het Oosten, waar de slaven slechter worden behandeld dan lastdieren en om redenen. Een slaaf, vooral een slaaf die mishandeld wordt, heeft menschenverstand, menschel!) ke listigheid, menschelijke hartstochten; de zucht tpt wraakneming kan wakker bij hem wordende slaaf is. daar een lastdier, waprin vreeselijke eigenschappen zich kunnen ontwikkelen, die slechts kunnen onderdrukt worden door de vrees voor schrikkelijke straffeh., (Wordt vèrvolgd

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1873 | | pagina 1