1873. N°. 87.
Zaterdag 26 Juli. 603te jaargang.
Ministerie van Binnenlandsche Zaken.
RIJKS-WATERSTAAT.
PROVINCIE ZEELAND.
AANBESTEDING
Hel oogenblik dei' verantwoording.
GOESSCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag
en Vrijdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
COURMT.
Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst-
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be
trekking hebbende dankbetuigingen van 1 —8 regels 1,-
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 20 c.
Op Vrijdag, 1 Augustus 1873,
des voormiddags ten 10 ure, zal, onder nadere goed
keuring, door den Commissaris des Konings in de
provincie Zeeland, of, bij zijne afwezigheid, door een
der leden van de Gedeputeerde Staten, en in bijzijn
van den Hoofdingenieur van den Waterstaat in het
11de district, aan het gebouw van het Provinciaal
Bestuur te Middelburg, worden aanbesteed:
Het leveren en storten van steen tot voort
zetting van de oeververdediging wederzijds
de havendijken van het kanaal van Neuzen.
Deze aanbesteding zal geschieden bij enkele inschrij
ving, volgens 434 der Algemeene Voorschriften.
Het bestek ligt ter lezing aan het gebouw van het
Ministerie van Binnenlandsche Zaken, aan dat van het
Provinciaal Bestuur van Zeeland, te Middelburg, en is
voorts op franco aanvrage, tegen betaling der kosten,
te bekomen bij den boekhandelaar M. Nijiioit, Raam
straat no. 49 te 's Gravenhage, en door zijne tusschen-
komst in de voornaamste gemeenten des Rijks.
Den zesden en vierden dag vóór de besteding wordt
de noodige aanwijzing op de plaats gedaan; voorts
zijn nadere inlichtingen te bekomen bij den Hoofd
ingenieur van den Waterstaat te Middelburg en bij
den Ingenieur van den Waterstaat te Neuzen,
's Gravenhage, 7 Juli 1873.
Voor den Minister,
De Secretaris- Generaal,
HUBRECHT.
VII.
Wij meenen het voldingend te hebben aange
toond, dat, indien het een onzer zwaar vallen
moet zich thans te verantwoorden, dit wel aan hen
is, die slechts met drogredenen van allerlei aard,
de verantwoordelijkheid van zich zoeken aftewerpen.
Wij hebben ons de moeite gegeven dit in bijzon
derheden aantewijzen en de onpartijdige zal erken
nen, dat onze tegenpartij, (wij verstaan daardoor
de N. Goessche courantde firma PompeQuist en
al wie aan hunne zijde zich hebben geschaard) niet
veel anders gedaan heeft, dan van hare schuld doen
blijken, waar zij hare zaak niet anders verdedigen
kon dan door gebruik te maken van argumenten,
die zij aan onze verdediging van eene betere zaak
had ontleend.
Wij meenen voldoende te hebben bewezen, dat
de vrucht der door de oppositie in de gemeente
gebrachte beroering geene andere is geweest dan
dat zij hare eerzucht heeft trachten te bevredigen
door zich mee'ster te maken van de plaatsen van
anderen; eene persoonsverwisseling dus; maar eene
verwisseling waarbij het bekwame door het onbe
kwame, het zelfstandige door 't onzelfstandige, het
talentvolle door klaarblijkelijke stemmachines is
vervangen. De kiezers zullen dit genoegzaam heb
ben begrepen en wij zouden ons ontheven kunnen
achten van verderen aandrang, om den dwaalweg,
waarop men door de N. G. Ct. is gevoerd, te verlaten.
Maar, de verkiezingsstrijd is nog niet geëindigd.
En gaat de A. G. Ct. of mr. Pompe voort om de kie
zers van zijn standpunt voortelichtenwij meenen
evenzeer daartoe gerechtigd, ja verplicht te zijn.
Uit een dubbel oogpunt zijn de aanstaande her
stemmingen gewichtig. Zij moeten niet alleen be
slissen of wij al dan niet bekwame mannen in den
Baad zullen krijgen, maar van de keuze die wij nu
gaan doen, hangt voor een groot deel de verkie
zing der wethouders af.
Laat ons met het laatste beginnen. Het is den te
genstanders niet gelukt den heer Pramen van de Putte
uit den Raad te verwijderen. Hoe gemoedelijk zij ook
aangeraden hebben, om dezen toch niet te kiezen, daar
met zijne keus over een beginsel beslist zou wor
den, de kiezers hebben er niet naar geluisterd en
den veroordeelde met een belangrijk aantal stem
men herkozen. Wel heeft de A7. G. Ct. eene poging
gedaan om door eigendunkelijke groepeering der cij
fers de beteekenis dezer herkiezing te verkleinen
maar zij heeft noch het feit ongedaan kunnen maken,
noch de waarde daarvan kunnen verminderen. Wij
zien in de herkiezing van de:s heer v. d. Putte
vooral de ondubbelzinnige verk'aring der burgerij,
dat men het dagelijksch bestuur der gemeente in
goede handen acht. En dit is zelfs niet door
mr. Pompe ontkend. Het zou dan ook al zeer
moeielijk zijn, het bestuur van onzen geachten bur
gemeester, bijgestaan door zijne beide wethouders,
bij de ingezetenen verdacht te raaken. Als wij aan
iederen kiezer konden vragenvoor wie klopt u
het hart warmer, voor mr. Blaaubeen of voor mr.
Pompei wie heeft der gemeente meer diensten
bewezen?, het antwoord zou niet twijfelachtig zijn.
En toch is de eenige hoop der oppositie, dat zij
raadsleden zal kunnen doen kiezen, die den heer
v. d. Putte niet als wethouder herkiezen en daardoor
een gewichtigen steun aan mr. Blaaubeen ontne
men, en juist dat zou de grootste ondankbaarheid,
de grootste inconsequentie, dt grootste dwaling
zijn. Juist als lid van het dagelijksch bestuur heeft
de heer v. d. Putte zich voor onze gemeente ver
dienstelijk gemaakt, menigen last zich getroost en
veel voor de gemeentebelangen opgeofferd. Met-het
oog daarop werd hij vroeger reeds herkozen en de
burgerij is er genoeg van overtuigd, dat zij in hem
een bekwaam en ijverig wethouder bezit, om niet te
wenschen, dat hij in die betrekking onzen geachten
burgervader zal blijven ter zijde staan en diens vaak
moeielijke taak helpen verlichten.
Maar zal -dat doel worden bereikt, dan dient er
ook toegezien, dat wij niet naar den raad zenden
hen, die slechts stemmachines, geb oorzame volgers zijn
van den heer Pompe, wiens ^jandige gezindheid
tegen den heer v. d. Putte nu duidelijk genoeg is ge
bleken. Wil men de heerschappij Pompe—Quist be
stendigen en voor daden slechts groote woorden en
ijdele beloften hebben, dan late men zich door de N.
G. Ct. voorlichten bij zijne keus. Maar verlangt
men ons dagelijksch bestuur te behouden en dit door
zelfstandige mannen te steunen, dan mag men zich
wel eens ernstig afvragen, of niet zulke candidaten
in herstemming zijn, die daarvoor meer gegrond uit
zicht opleveren.
Wij hebben hier allereerst het oog op mr. J. G.
de Witt Hamer, die in de op hem uitgebrachte
97 stemmen een, zoo al niet verrassend, dan toch
doorslaand bewijs ontving, dat de kiezers slechts
een enkele opwekking noodig hadden om hem met
ingenomenheid te stemmen, welke verdiensten
men ook aan anderen, bij ons veelal nog onbe
kende grootheden, toekenne. Maar onmiskenbaar
is het bovendien, dat genoemde candidaat alle
vereischten in zich vereenigt, om hem tot een
gewenscht lid van onzen raad te maken. Yan
jongs af met de gemeente bekend, met uitne
mende talenten toegerust, zelfstandig, ijverig en
bezadigd voorstander van het algemeen belang,
heeft hij reeds op velerlei wijzen getoond, dat
hij alles wil aanwenden om den bloei onzer ge
meente te bevorderen. Ook aan onze financiëele
belangen was herhaaldelijk zijne aandacht gewijd
en wij mogen van hem verwachten, dat hij in
plaats der bedriegelijke voorspiegeling eener on
bereikbare vermindering van lasten, de hand
mede aan het werk zal slaan, zoo dikwijls het de
grondige regeling dier belangen betreft. De
overtuiging daarvan is zoo algemeen, dat wij nog
niet één grondig argument tegen zijne candidatuur
vernamen en dat zijn voortreffelijkheid boven den
heer Meijlink, die bovendien de gemeente verlaat, bij
niemand aan eenigen twijfel onderhevig is; en
wij meenen dat wij onze medeburgers, bij wie het
gezond verstand boven blinde partijzucht gaat,
onrecht zouden doen, indien wij eene uitvoerige
aanbeveling voor dezen candidaat ter nederschreven.
Wat den heer de Menlemeester betreft, kunnen wij
evenzeer kort zijn, omdat hij bereids een steun
gevonden heeft die van veler sympathie getuigt.
Er is tegen hem dan ook niet veel anders aan
gevoerd, dan dat hij een ander was, dan de can
didaat onzer tegenstanders. Het was alleen de
A'. Goessche, die den staf over dezen candidaat brak.
Van hare quasi-aanbeveling van den heer de
Menlemeester in haar no. van gisteren zullen wij
niet veel zeggen. Zij doet dit blijkbaar om hem,
die veel kans heeft, aan hare zijde te halen, of
zij doet eene poging om hem bij de liberalen
verdacht te maken en hem hun steun te ont-
rooven, waardoor voor haar natuurlijk de kans om
den heer Pervenne naast den heer van Swiuderen
gekozen te zien, verbeteren zou. Wij verkeeren
dan ook in twijfel of 't haar met een roomschen
candidaat wel erustig is gemeend geweest
Behalve toch, dat in de jongste raadsvergade
ringen gebleken is, dat de heer Barsen, dien het
Armbestuur, waarvan de heeren Pompe, Meijlink
en den Boer lid zijn, eerst op de aanbeveling plaatst,
slechts ééne stem bekwam voor het lidmaatschap
van dat college, zoo is 't overtuigend gebleken,
dat de candidaat Knitel deerlijk in den steek is
gelaten bij de verkiezing voor den Raad.
Als men de Roomsche kiezers aftrekt van 't ge
tal van 67 stemmen op den heer Knitel uitge
bracht, dan blijkt het, dat hij van de antirevo
lutionaire partij geen enkele stem heeft gehad.
De heer de Meulemeester daarentegen, aanbevolen
van liberale zijde, heeft blijkbaar ook den steun
der liberalen gehad en 't blijkt ook dus weêr hier,
wat wij honderde malen hebben beweerd, dat de
Roomschen van de antirevolutionaire partij niets
te wachten hebben.
Nogtans gaat de R. K. kiesvereeniging voort den
heer Meijlink candidaat te stellen, en zet zij voor
een ander lid weer puntjes Wij begrijpen
die inconsequentie niet, die, naar wij vernemen,
niet dan na hevige oppositie van eenige leden der
R. K. kiesvereeniging is begaan. Maar al laten
enkele R. K. zich verleiden hunne tegenstanders
te steunen, het zal ons niet weerhouden den heel
de Meulemeester in den steun der liberalen aante-
bevelen.
Maar dhr. van Swinderen dan, vragen de kiezers,
kan hij boven een Pervenne en de Liefde worden
aanbevolen? Heeft dan niet de N. Goessche ge
vraagd, waar dhr. v. S. zijne sporen verdiend had,
om nu reeds als lid van onzen gemeenteraad
in aanmerking te komen. Over deze laatste vraag
vooral hebben wij ons verwonderd; of waar zijn
de sporen op administratief gebied verdiend dooi
de heeren van Asperen Pervenne, de Liefde, Boshoff,
Quist en anderen? Ja, wij gaan een stap verder.
Waar waren de sporen van mr. Pompe, toen hij,
vreemdeling in onze stad, en korten tijd bij de
magistratuur, in onzen gemeenteraad werd gebracht?
Waar hadden mr. Hanlo of dhr. Meijlink, beiden
door de N. Goessche aanbevolen, de geschiktheid
opgedaan Op welken grond kan beweerd worden,
dat mr. v. Poorst Pader, dien de N. G. een volgenden
keer gaarne hebben wil, in zijn verleden bewijzen
heeft, die hem een geschikt lid van den Raad zou
den doen zijn? Waarlijk indien de N. G. geene
andere reden heeft, om een candidaat aftewijzen,
dan moet zij haar eigen verleden vergeten of van
oordeel zijn, dat hare candidaten steeds zoo uit
stekend waren dat er van geen onderzoek naar
hunne geschiktheid sprake kon zijn. En wat het
fraaiste is: terwijl de N. G. Ct ongespoorde lie
den naar den Raad zond, hebben zij in de 2'/a jaar,
dat zij de meerderheid uitmaken, getoond, dat zij
nog altijd zonder sporen zijn!
Wij durven beweren, datjhr. van Swinderen be
ter bewijzen van zijne geschiktheid zal leveren dan
Quist en dergelijken. Doch hoe dit zij, de kiezers
zullen met ons erkennen, dat wij van den heer
de Liefde, zoo deze al verkiesbaar is, van den keer
Pervenne nog veel minder weten of verwachten
mogen, dan van den man, die nu reeds twee ja
ren in onze gemeenteadministratie werkzaam was
en daarbij genoegzame bewijzen gaf, dat hij gaarne
ten voordeele onzer gemeente zijn tijd en krach
ten wilde aanwenden, ja zelfs zijne tegenwoordige
betrekking met de voordeelen daaraan verbonden
opofferen wil.
Ongaarne zouden wij iets zeggen, dat maar in
de verte schijnen kon het zedelijk karakter der
candidaten van onze tegenpartij in de schaduw
te stellen, maar de waarheid vordert te erkennen
dat niet een der begunstigden onzer tegenpartij
op eenig antecedent wijzen kan, dat hen boven
onze candidaten verheft en dat zij, hoe verdienste
lijke menschen zij overigens mogen zijn, althaas,