(ioixscni;
COURANT.
1873. N°. 86. Donderdag 24 Juli. 60ste jaargang.
Het oogenblik der verantwoording.
BINNENLANDSCHE BERICHTEN.
-
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag
en Veijdag avonduitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be
trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels h 1,-
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 20 c.
VI.
Door eene «laatste roepstem" (in de woestijn?)
doet de N. G. Courant in haar nummer van 15 Juli
eene poging om zich zelve en hare partij bij de
kiezers te verantwoorden ter zake van de feiten,
die wij uit de geschiedenis der laatste twee jaren
hadden aangehaald en de daaruit gemaakte gevolg
trekking, dat de schoonklinkende beloften van
vroeger in geen enkel opzicht waren nagekomen
en de kiezers derhalve het slachtoffer van mislei
ding waren geweest.
Te bewijzen, dat zwart wit is, is altijd eene
moeielijke taak geweest en het is dan ook geen
wonder, dat de IV. G. Ct. niet bijzonder gelukkig
geslaagd is in hare poging om het bestuur harer
partij in verband met de vroegere beloften schoon
te wasschen.
Trouwens voor hoe onnoozel de N. G. Ct. de
kiezers ook houden moge, te denken, dat al hunne
teleurstellingen van de laatste twee jaren met een
praatje zouden zijn uit het geheugen te wisschen,
dat zou toch wat al te kras zijn.
Ofschoon de herkiezing van den heer v. d. Putte
en in 't algemeen de uitslag der stemmingen op
15 dezer, genoegzaam heeft bewezen, hoe weinig
notitie de kiezers van de «laatste roepstem" der
IV. G. Ct. genomen hebben, achten wij het met
het oog op de aanstaande herstemmingen niet
onbelangrijk nog eens meer in bijzonderheden na
te gaan op welke wijze het orgaan van de partij
Pompe het aanlegt om het bewijs te leveren, dat
zij bekwaam en overeenkomstig haar programma
geregeerd heeft.
Met ophef wordt er door de N. G. Ct. op ge
wezen, dat jhr. Pompe niet de regeling van het
openbaar onderwijs, maar de regeling van de sehool-
geldheffing in strijd had geoordeeld met grondwet, ge
meentewet, wet op het onderwijs en billijkheid.
Letterlijk is dit waar: doch in de daad maakt
het al zeer weinig verschil, want zoo het al niet
bij die gelegenheid is geweest, iedereen weet toch,
dat het aanhoudend opstapelen van allerlei grieven
tegen de regeling van het openbaar onderwijs, het
middel is geweest, waardoor dhr. Pompe eerst zelf
in den Raad is gekomen en daarna eenige volg
zame leden zijner partij daarin heeft weten te bren
gen; en wij durven ons gerust op het getuigenis
van de meest verklaarde voorstanders van den
heer Pompe en de tzijnen beroepen, of het niet
waar is, dat zij atlén in den waan zijn gebracht,
dat dhr. Pompe, zoo hij slechts over de meerder
heid in den Raad kon beschikken, de gemeente-
begrooting van een aantal duizende guldens zou
ontlasten door inkrimping van de kosten van het
onderwijs, en dat hij minstens de hoogere burger
school zou vernietigen.
Doch al nemen wij aan, dat uitsluitend de school
geldheffing was bedoeld, dan herhalen wij nog, «dat
er geen hand naar is uitgestoken," want de zoo
genaamde poging om het schoolgeld der minver
mogenden met een dubbeltje 's maands te ver-
hoogen was niets dan een wassen neus.
Het is duidelijk genoeg in den raad aangetoond,
dat hoe hooger het schoolgeld op de school der
2® klasse gesteld wordt, des te minder het voor
de gemeentekas oplevert, om de eenvoudige reden,
dat er dan zoo veel meer kinderen naar de school
3° klasse gaan, waar niets betaald wordten daar
om was het niet te doen.
Integendeel, het waren juist de schoolgelden
voor het meer uitgebreid lager en voor het middel-
haar onderwijs, waarop in de bedoelde redevoering
van den heer Pompe gewezen werd en de strek
king van zijn betoog was dat die schoolgelden
zóó hoog moesten woi'den opgevoerd, dat zij de
kosten van dat onderwijs dekten.
En nu herhalen wij, «dat daar geen hand naar
uitgestoken is" en dat de burgers, die aan zijne
woorden geloof geslagen hebben, in dat opzicht
deerlijk misleid zijn.
«Over de voortdurende grief, dat door de op-
«positie in den raad voorkomen werd, dat meis-
«jes en jongens gezamenlijk de H. B. zouden bê-
«zoeken, zullen wij niet uitweiden" zegt de N.
G. Ct. en zeer terecht, want wij hebben in onze
bedoelde artikelen daarvar. volstrekt geen grief
gemaakt. Hetgeen wij hebben doen uitkomen en
waar de N. G. Ct. een behendig stilzwijgen op
bewaart, is, dat dezelfde lieden, die door oprui
ing tegen de H. B. School de burgerij in den
waan gebracht hadden, dat die inrichting schade
lijk was en zou worden opgeruimd, de toelating
van de meisjes hebben bestreden uitsluitend op
grond, dat door die toelating het voortdurend bestaan
der hoogere burgerschool gevaar liepwaardoor het
onwederlegbaar bewijs is geleverd, dat hunne vroe
gere oppositie tegen die school slechts een oneerlijk
middel is geweest om zich, in de plaats der vroe
gere leden, van het bestuur meester te maken en
dat zij ook in dit opzicht de burgerij hebben
misleid.
Hetzelfde geldt van de landbouw-school. Wij
spraken niet over de at of niet wenschelijkheid
eener landbouwschool op zich zelve; wij toon
den slechts aan dat door de oprichting eener land
bouwschool het middelbaar onderwijs werd uitge
breid en de H. B. School onmisbaar gemaakt;
de voorstanders van veelzijdige ontwikkeling kon
den daar gerust voorstemmen zonder hunne be
ginselen te verloochenen; maar lieden die ter be
strijding van het middelbaaronderwijs waren op
getreden, konden dat niet doen, zonder tevens klaar
als de dag aantetoonen, dat hunne afkeuring slechts
voorgewend was, en had opgehouden zoodra zij
hun doel bereikt hadden.
De Redacteur van de N. G. Ct. gaat nog ver-
der. Hij zegt «de Goessche Ct. maakt er eene
grief van, dat wij de uitgaven voor onderwijs en
voor de beurs hebben toegestemd. Wij hebben
daardoor getoond, dat wij voor goed onderwijs wel
wat over hebben."
In de eerste plaats merken wij op, dat wij de
uitgaven voor de scholen en de beurs niet ge
wraakt hebbenwij hebben alleen gevraagdmocht
gij die uitgaven toestaan, gij die dat onderwijs
aj'keurdet en vermindering van de begrooting,
vooral voor onderwijs, voorspiegeldet? De beant
woording dier vraag is niet alleen ontweken, maar
er is zelfs eene erkentenis gedaan, de erkentenis
dat het onderwijs op de verschillende scholen
goed is. Want tot bevestiging en uitbreiding van
dat onderwijs werden de door ons genoemde uit
gaven gedaan.
Wij weten dus van nu af, dat de Redacteur
der IV. G. Ct. een voorstander is van het open
baar lager- en middelbaar onderwijs en dat hij
dat goed onderwijs noemt.
Nog erger maakt het de N. G. Ct. waar zij
er toe overgaat om, voor het eerst, de landbouw
school zelve te verdedigen, en hier heeft de on
beschaamdheid van den schrijver haar toppunt
bereikt.
Vooreerst verzwijgt hij bij zijne berekening der
kosten, die voor den bouw van een schoollokaal,
die toch zeker op 12000 a 14000 moeten ge
schat worden. Dit is evenwel nog maar eene klei
nigheid. Maar waar wij bijzonder de aandacht op
vestigen is ditdat de IV. G. Ct. nu met de
meest mogelijke kalmte de indirecte voordeelen
opsomt, welke eene inrichting van onderwijs aan de
gemeente kan opleveren.
«Daarbij," zoo lezen wij, «zie men vooral niet
«de voordeelen van zoodanige inrichting voor eene
«gemeente voorbij. Niet alleen toch zouden daar-
«door de neringdoenden bevoordeeld worden door
«de benoodigdheden van de personen, die daardoor
«in de gemeente zouden komen, maar bovendien
«zou eene landbouwschool een nieuwe band zijn
«voor de landbouwers, wier zonen of bekenden er
«gebruik van maken, om Goes te blijven bezoeken
«en daar hunne inslagen te blijven doen, waarvan
«sommigen na het doorloopen van den spoorweg,
«thans elders worden ingeslagen."
Wij willen mi eens stilzwijgend passeeren, dat
het laatste argument tamelijk zwak is, en dat de
IV. G. Ct. zelfs niet durft beweren, dat eenig recht-
streeksch voordeel voorde ingezetenen van Goes aan
een landbouwschool verbonden is. Maar wij vragen
Hoe nu? Jaren lang hebben wij herhaaldelijk
op de indirecte voordeelen eener hoogere burger
school gewezen, op het vertier daardooi* in de ge
meente gebracht, op de geldsommen daarin door
leeraren en leerlingen van elders verteerd, op het
aandeel in de belastingen door eerstgenoemden
gedragen, op het in de gemeente houden van een
aantal jongelieden, die anders naar kostscholen zou
den gaan, en een goed deel der inkomsten van hun
ne ouders medeslepen naar eldersop al die gron
den hebben wij tot vervelens toe betoogd, dat
zelfs uit een zuiver financieel oogpunt, de H. B. school
een voordeel voor de gemeente zou zijn; op dien
grond hebben wij het wenschelijke eener door het
Rijk gesubsidieerde H. B. school voor meisjes be
toogd, die bijna niets aan de gemeentekas zou
gekost hebben, en ziet, het was voor doove ooren,
dat wij predikten; met driestheid werden al die
voordeelen ontkend of beantwoord met een ver
nieuwd beweren, dat de kosten van het middel
baar onderwijs den burgerstand met ondraagbare
lasten bezwaarde en de gemeente met finaneiëelen
ondergang bedreigden.
En wat zien wij nu?
Ter verdediging van eene landbouwschoolwaar
dan toch de Goessche burgerij zeker geen behoefte
aan heeft, en die waarschijnlijk geen tien leerlin
gen zal tellen, worden nu dezelfde argumenten ge
bezigd met veel minder recht en met veel minder
grond. Alzoo: zij, die in den Raad zijn gekomen
om het middelbaar onderwijs, dat vooral goddeloos
en te duur was, te fnuiken, zijn plotseling voor
standers geworden van dat onderwijs op grond van
onze eigene argumenten!
Dat is toch al te kras.
Was het door den angst voor de verkiezingen,
dat de N. G. Ct. in een onbewaakt oogenblik thans
tot de bekentenis is gekomen, dat de bevorderaars
van het middelbaar onderwijs het bij het rechte
eind gehad hebben, en dat al hare oppositie niets
dan misleiding en nog eens misleiding geweest is
Zeker is het, dat de kiezers nu de waarde eens
kunnen beoordeelen van alles, wat indertijd zoo al
tegen die H. B. school en tegen het denkbeeld
om eene dergelijke school voor meisjes opterich-
ten, gezegd is!
Genoeg voor ditmaal over het leerrijke artikel
der IV. G. Ct.
Genoeg om ons oordeel te staven over de
waarde en beteekenis der mannen van de party,
die er tot ongeluk der gemeente in geslaagd is,
een tijd lang den boventoou te voeren, genoeg
voor de burgerij om haar andermaal te overtuigen,
dat zij door Pompe, Meijlink enz. boven hunne be
kwame en waarlijk belangstellende medeburgers te
verkiezen, op een dwaalweg zijn geweest en terecht
zich beijveren om zoo spoedig mogelijk van dien
dwaalweg terugtekomen.
GOES, den 23 Juli 1873.
Per teleg-raaf. Benoemd tot direc
teur van het postkantoor te Middelburg, de
heer B. Meijlink, thans directeur van het post
kantoor te Goes.
De redactie van de N. G. Ct. neemt in
haar laatste nommer een geheel kamerverslag
van het Dagblad over, eene verzameling van
leugens en halve waarheden naar aanleiding
van het antwoord van den minister op de in
terpellatie van Gollstein. Is het reeds eene
eerste verdienste door het Dagblad verguisd
te worden, zooals dr. Feringa zegt, de mi
nisters mogen zich verblijden dat ze nog
vijanden hebben, als de redactiën van Dagblad
en N. G. Ct. Zooveel bombast na een zoo
eenvoudig antwoord als dat van den Minister
van Justitie, dat moet toch de oogen der goed-
geloovigen wel openen. Hier volgt wat de Mi
nister antwoordde, de lezer oordeele:
Mijnheer de Voorzitter. De Minister vau.