1873. N°. 77. Donderdag 3 Juli. 603te jaargang. HET ZENDINGSFEEST TE KLOETINGE. CiOESSCIIE De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag. Woensdag en Veijüag avond, uitgezonderd op feestdagen. Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes 1,75. Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c. COURANT. Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst. Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels a/1,- Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende en contant betaald, 20 c. Dinsdag, de dag vóór het Zendingsfeest, was de lucht den ganschen dag betrokken en dikwijls viel de regen met stroomen neder. Was het won der dat om meer dan eene reden, vooral op een Zendingsfeest op het weder werd gelet? Er lag dan ook de vraag op ieders mondals 't morgen ook eens regentZou 't Zendingsfeest mislukken 't Beterde er in den namiddag niet op en 't was zeker daaraan toe te schrijven, dat, toen 's avonds ten 6 ure de voorbereiding tot het feest werd ge houden, slechts een zeer klein getal menschen, gewapend met paraplu's en regenjassen, beslijkt en zeker niet in zeer feestelijke stemming, was opgekomen om de eerste toonen van het feest te hooren. Het met hooge boomen bezet terrein, had geen zeer vroolijk aanzien, vooral daar de grond dras sig was en de boomen voortdurend dropen. De inrichting van het terrein gaan wij met stilzwijgen voorbij 't is zeer eenvoudig en de ruimte onafzienbaar. Alleen kwam het ons voor, dat, wanneer 10 a 12000 menschen op het ter rein verwacht werdenhet cantinegebouw veel te klein zou zijn. Precies ten 6 ure des avonds beklommen ver schillende sprekers het spreekgestoelte. Eenigszins oneigenlijk, maar als een noodza kelijk gevolg van het weder, sprak in manteljas en hoed, het eerst ds. de Graaff uit Amsterdam, vervolgens ds. P. Huët uit Dirksland, daarna ds. van Dijk van Doetinchem, ds. Buitendijk van Har derwijk. en eindelijk ds. van Rijn van Wassenaar. In 't algemeen was het slechte, althans schijn baar slechte weêr, want n't was kostelijk weêr," zei de eerste spreker, het onderwerp van de ge houden redevoeringen, die door gebeden en psalm gezang werden afgewisseld. Onder deze toespraken was voorzeker die van ds. Buitendjk wel het meest opmerkenswaardig. Die spreker kwam, na een inleidend woord waarin hij de vergadering van Esra en zijn volk aan de rivier Ahava op hun tocht naar Jeruzalem schet ste, tot de bekende woorden van prof. Doedes, bij 't openen van 't vroeger Zendingsfeest teWolfshe- zen gesproken: dat het bij een Zendingsfeest al tijd «mooi weer" zou zijn, en de weerkun digen bij een Zendingsfeest geen rekening be hoefden te houden met hunne eigene waarnemingen. Ds. Buitendijk zeide, dat die woorden tegen de bedoeling van den professor uitgelegd en schan delijk misbruikt waren. Doedes had ze niet be doeld als eene profetie, maar 't was eene ontboeze ming, tengevolge zijner hooge ingenomenheid met het Zendingsfeest tengevolge zijner over tuiging, dat zulk een feest Gode welgevallig was. »En nochthans," zei spreker, 't is «opmer- «kelijk, dat, terwijl men te Wolfshezen aan «den avond van den dag had moeten zeggen: We «hebben haast geen regendropje gevoeld, het in «den omtrek gestortregend had, zoodanig, dat «men in 't naburig Arnhem als 't ware de stra- «ten kon schrobben." Spreker besloot met te zeggen«We hopen ndat het mooi weêr zal zijn, maar zoo niet, van een nat pak zijn we niet vervaard." Het verdient opmerking, dat reeds gedurende de rede van dezen spreker de lucht helderder werd en eene enkele zonnestraal de dropjes aan de bladeren der boomen deed schitteren als dia manten; en toen na hem ds. van Rijn zijne rede begon met eene vëTtelling, dat hij eens te Utrecht een student de akkers van de Zeeuwsclie boeren had hooren roemen, omdat ze zoo netjes aange legd en vrij van onkruid waren, toen hij wees op den geestelijken akker des menschen, waar 't niet altijd zoo vrij is van onkruid, toen hij einde lijk ieder toeriep: «heiligt u tegen morgen, op- ndat het een feest des 's Heeren zij," begon d£ zon meer en meer vriendelijk door te breken; een sehoone avond volgde op een regenacktigen dag en ieder sehiep goeden moed voor den dag van morgen. De morgen van dezen \ag brak aan en 'tweer was goed geen brandende zon, maar eene zachte, bewolkte lucht, die 't zonlicht temperde; en ofschoon velen 'tnoodig oordeelden den tocht naar het terrein met een paraplu gewapendte ondernemen zoo bleef het weer goed en was de paraplu tot ballast. Reeds vroegtijdig was de weg naar Kloetinge bezaaid met menschenen vooral toen ten 9 ure precies de trein van Vlissingen arriveerde, groeide de menschenmassa ontzettend aan. Met den trein, die ten 9.20 van Roosendaal arriveerde, kwam slechts een zeer klein getal feestgangers mede. althans veel minder dan men gewacht had. Alstoen begaf ieder zich naar het terrein, bij welks ingang de met laatstgenoemden trein uit Bergen-op-Zoom medegekomen muziek zich deed hooren. Intusschen was reeds bij spreekgestoelte no. 1 ds. Buitendijk opgetreden, die ongeveer hetzelfde zeide als den vorigen avond en er op wees dat aanvankelijk het gebed om gunstig weder ver hoord bleek te zijn. Alvorens de openingsrede door ds. Huet van Dirksland werd gehouden, sprak ds. van Rijn van Wassenaer een kort woord. Hij betoogde, dat de Zeeuwen bekend stonden wegens hunne behoudend heid, maar toch bewees de geschiedenis, dat de Zeeuwen niet altijd achterstaan. Ten bewijze daarvan haalde hij aan hoe in dezen omtrek reeds voor eeuwen de Zeeuwen predikingen onder den blooten hemel hielden en hoe vroeger zoogenaamde Hagepreken in Vlaanderen plaats had den. De spreker zeide, dat de zendingsfeesten daarmede wel eenige overeenkomst hadden, en dat in onze dagen vooral het devies van 't Zeeuwsclie wapen „Luctor et emergo» «al worstelende ont kom ik» indachtig moest gehouden worden om in het heilig worstelperk tegen bijgeloof en ongeloof het hoofd omhoog te houden. Hierna deed dezelfde predikant een gebed, werd onder geleide der muziek het feestlied no. 1 ge- gezongen en trad ds. Huet uit Dirksland op. De spreker ving aan met te zeggendat hij lie ver de geringste plaats onder de toehoorders zou hebben ingenomen dan de openingsrede voor dit feest te houden. Nogtans had hij zich niet willen onttrekken aan de uitnoodiging van den Scheveningschen leeraar ds. Dermont, van wien het plan tot dit feest was uitgegaanen hij achtte zich nu gelukkig het woord te mogen voeren. Ook hij begon met de opmer king, dat het woord van prof. Doedes niet gelo genstraft was en dat het ook thans weder gunstig wêer was. Hij herinnerde vervolgens eerst aan vroegere toestandenhoe er ook onder den Oud- Zeeuwschen adel en de burgers eene scherpe af scheiding bestond en nu geen onderscheid meer hoe men ook hier zuchtte onder Pauselijke gewe tensdwang, en hoe er nu volkomen gewetensvrij heid heerschte, blijkende ook uit dit feest. Zulk een toestandzulk een feestzou door onzen Smal- legange geboekstaaftdoor onzen ouden Johannes Antonides van der Goes bezongen, door onze vroe gere schilders de gebroeders Eversdijk afgemaald zijn. Pernardus Smijtegelt's hart zou opspringen van vreugde indien hij zulk een feest aanschou wen kon en hij zou 'tbewijs erlangen, dat het ge- krookte riet niet vertreden, de rookende vlaspit niet uitgebluscht wordt. Spreker kwam nu tot de vraag: wat is een zendingsfeest. Als eenig antwoord verwees hij naar de tweede bede van Jezus: »uw koningrijk kome." Uitbreiding van 't Godsrijk aan de eene zijde maar ook opdat, dergelijke feesten mochten komen in de plaats van de kermis-bachanalen en opdat de arbeidende klasse een weg tot uitspanning zou worden aangewezen. In 't voorbijgaan roerde de spreker de sociale quaestie aan, maar kwam met nadruk neder op het onzedelijke der ruwe kermis-vermakenwaarbij vooral de arbeider zich blindelings stort in den stroom van geest-en lichaam nadeeligeuitspattingen. Daarom verblijdde hij zich dat nu een feest kon gevierd worden waarop Gods oog met wel gevallen moest rusten. Maar ook niet dit alleen was de bedoeling van een zendings-feest. Het moet ook in zich bevatten het denkbeeld eener groote kerk, vrij van haren gewonen gedwongen vorm, eene kerk in de vrije na tuur eene kerk waarin Christus is. Daarom moest men ook het feest bijwonen met die bede »Uwe koninkrijk kome." Wij zijn midden in den afval der kerk, het volk zinkt weg in godsdienst loosheid en juist in zulke tijden is het goed dat in de vrije natuur van heinde en ver de menschen verzameld worden, om hen op te wekken de banier van den Heiland omhoog te heffen. Men moge in onze tijden kerk en staat scheiden, kerk en volk kunnen niet gescheiden worden. Eene herleving der oude Hagepreken, maar vrij van onheiligen ijver, achtte spreker niet onmogelijk. Hij wijst daarvoor op de daden en de vruchten der daden van Wesley WhitefieldRowland Hill, Spurgeon enz. en hij acht het denkbaardat de dagen van Hiskia en Esra wederkomen kunnen herleven. Daartoe kon ook onder de boomen van Kloetinge de kiem gelegd worden en bleef deze bede onverhoord toch achtte spreker, dat er iets van dit feest in de harten zou overblijven en dat een nieuw leven in de kerk van Nederland zou gezien worden. Ook hier geldt de oude spreuk «eendracht maakt macht." Ten slotte sprak de redenaar een woord over de zendingszaak zelf. Reeds in zijne jeugd had hij den beroemden Indischen zendeling La Croix ontmoet en een heiligen ijver voor de zendings zaak opgevat. Wel was het hem njet gegeven later zelf zendeling te worden, maar toch had zijn weg hem geleid naar de verre streken van Afrika en had hij op zijne vele reizen aldaar, onder anderen in het dorp de Parelhet woord aan de Heidenen gebracht en trouwe zendelingen in de Transvaal» sche republiek zegenrijk aan den arbeid gezien. In 't algemeen wordt nog te weinig over de zen ding gesproken, en daardoor ook te weinig de el lende der Heidenen gekend, en ook in dat opzicht was dus eene gelegenheid als dit feest welkom om tot deelneming op te wekken. Spreker herinnerde voorts, hoe het gisteren de dag was, waarop de vrijverklaring der negerbe volking in Suriname eigenlijk haar beslag heeft ge kregen door hun van de volkomen vrijheid te doen genieten, maar hoe nog een zware schuld op ons rust, omdat wij de negers nog niet verlost heb ben van de ketenen der geestelijke onkunde. Spreker wees ook op Atchin. Men zendt er brandewijn (wij meenen dat woord gehoord te heb ben) en kanonnen heen, maar wij moesten onze beurzen uitschudden en onze harten openen om ook daar gevolg te geven aan het gebod van Chris tus «predikt het Evangelie allen creaturen." En zoo kon er verband bestaan tusschen wat hier in de weide te Kloetinge gesproken wordt en de heidenwereldzoo kon voor de laatsten zegen ook uit dit feest geboren worden. De handen aan den ploeg geslagen. Er zijn zen- dingsvereenigingenmaar er is behoefte aan nieu wen zendings-ycer. En ook -daartoe vooral achtte spreker een zen dingsfeest eene geschikte opwekking. Na deze met vuur en overtuiging uitgesproken rede, die met de uiterste belangstelling werd aan gehoord, richtte ds. van Rijn een woord van dank tot den heer Huet en zeide het Amen op diens rede. Met het zingen van het le vers van bet derde feestlied, was dit gedeelte van het programma af- geloopen. De stroom van volk verdeelde zich nu tusschen twee sprekers, ds. Nonhebei uit Middelburg op spreekplaats no. 2 en ds. Knotnerus uit Dordt op spreekplaats no. 3. Op no. 2 deed jhr. de Jonge uit Zierikzee vooraf een gebed en werden vervolgens vers 1 en 3 van feestlied no. 2 gezongen. Ds. Nonhebei beschouwde het een groot voorrecht dat wij dit eerste zendingsfeest op Zeeuwschen bodem mochten vieren. Maar 't was niet het eer-

Krantenbank Zeeland

Goessche Courant | 1873 | | pagina 1