der zich te verzetten tegen een dergelijk beroep als
de heer D. B. wil, gelooft spr., dat de leden van
den raad niet te veel verwachting van dat beroep
moeten hebben. De heer Pompe heeft gezegd, dat
het in de missives ontwikkelde oordeel een individueel
gevoelen is. Dit is niet zoo. Het is een collectief
oordeel van al de schoolautoriteiten. Nog een voor
naam punt moet spr. aanvoeren. De raad moet zorgen
voor voldoend onderwijs. Waar nu van de meest
bevoegde zijde wordt verzekerd, dat het onderwijs lijdt
onder gebrek aan personeel, gelooft hij, dat de plicht
van den raad medebrengt om daarin te voorzien. De
heer Pompe wilde een kweekeling aanstellen, maar
dat lid zal toch eene pavalelklasse, zooals in de school
der 2e klasse moet gevormd worden, niet willen toe
vertrouwen aan een kweekeling en men zal moeten
toegeven, dat weigering van hulppersoneel voor die
school gelijk zou staan met vernietiging van het on
derwijs. Men kan toeh niet tegelijk onderwijs geven
aan eene klasse en toezicht houden op alle vier de
klassen, die elk in een afzonderlijk locaal zijn. Spr.
erkent het financieel bezwaar, maar vraagt, of dit mag
wegen bij de overtuiging, dat het de zaak van het
onderwijs geldt? Hij gelooft, dat die overtuiging het
punt is dat den raad moet bezig houden.
Ten slotte verklaart hij, ondanks de meening, dat
zij niet zal gelukken, de poging, door den heer Del
Baere aangegeven, wel te willen ondersteunen.
De heer Busing vergelijkt het openbaar onderwijs
in het onderwerpelijke geval met eene groote indus-
triëele zaak. Een industrieel, die in zijne werkplaats
door anderen wordt bijgestaan en vruchten van zijn
arbeid wil genieten, behoort nauwlettend nategaan,
wat tot ieders taak behoort en een waakzaam oog te
houden op al zijne medewerkers. Hoe kan een hoofd
onderwijzer, aan wien een hulponderwijzer wordt toe
gevoegd, die uit eene sollicitatie door den raad is
gekozen, de geschiktheid, kennis, meerdere of min
dere bruikbaarheid van dien hulponderwijzer kennen,
als hij aan eene klasse is gebonden en dus nimmer
in de gelegenheid is of komt om daarnaar grondig
onderzoek te doen?
Het is waar, de gemeente is zwaar gedrukt, maar
men vergete niet, dat wij zuchten onder de schuld,
door onze voorouders gemaakt, dat wij wakeD moe
ten voor den toestand van het tegenwoordige en daar
bij de zorg hebben voor de toekomst. Spr. zal vóór
het voorstel van burg. en weth. stemmen.
De heer Quisi verklaart, dat hij, dewijl het on
derwijs is geregeld volgens de wet, en de voorge
stelde maatregel enorme uitgaven zal vorderen, niet
kan stemmen vóór het voorstel.
De heer Meijlink vraagt: waarom men met de toe
passing van den voorgestelden maatregel, als deze
goed en noodzakelijk is, niet begint met de school
vooor minvermogenden
De Voorzitter zegt, dat hij anders gewoon is, het
laatst te spreken, maar nu de heer Meijlink zulk
eene cathegorisehe vraag doet, al dadelijk wil ant
woorden, dat de raad op de school voor minvermo-
gendee dezen maatregel reeds heeft toegepast. In die
school zjjn drie hulponderwijzers.
De heer jhr. mr. Pompe van Meerdervoort voert aan,
dat als er moeite voor gedaan werd, dan wel kwee-
kelingen zouden te bekomen zijn, is het niet van hier,
dan van elders. De goede gelegengeid, die hier be
staat, om zich voor het examen te bekwamen, zou velen,
vooral bij het naderen van den leeftijd voor dat exa
men, naar Goes lokken. Wat art. 194 der Grondwet
aangaat, spr. ziet niet in, dat dit art. een personeel
wil, als men nu wenseht. Er is voor de toepassing
van art. 194 in ruime mate gezorgd en over voldoend
personeel wordt verschillend geoordeeld. Men zou wel
kunnen wenschen, dat iedere leerling een hulponder
wijzer had; dat zou zeker goed zijn, maar hoe het
geldelijk bezwaar te overwinnen. Wat de heer Bu
sing gezegd heeft, kan spr. niet beamen. Als dit zoo
onvermijdelijk is, waarom wordt het dan niet overal
toegepast De vergelijking met de school van den
heer Gouka gaat niet op. In die school zijn 500,
bij den heer Witte slechts 150 kinderen. Spr. is niet
quand-même tegen de uitbreiding van hulppersoneel,
maar wil niet verder springen, dan de stok lang is.
Een beroep op de hulp van het rijk zal, volgens spr.
meening, niet veel helpen. In eene andere vergade
ring, waarvan spr. lid is, komen dergelijke aanvra
gen veelvuldig in, doch moeielijk is het eene inwil
liging daarvan te erlangen. De paralelklasse zou
spr. niet aan een kweekeling toevertrouwen, maar een
kweekeling aan den hulponderwijzer in die klasse toe
voegen.
De heer mr. Bel Baere (voor de derde maal het
woord bekomen hebbende) spreekt nogmaals over art.
86. Hij wil een onderzoek of Goes niet boven zijne
krachten bezwaard is door bet ouderwijs. Dat on
derzoek zal zeker plaatshebben. Wat nu betreft het eeuwig
terugkomen van den heer Pompe op het aanstellen
van een kweekeling, die heer vergeet, dat art. 18
in 1857 geschreven werd, doch dat de kweekelingen
thans overal worden veroordeeld, omdat zij eene slechte
hulp zijn. Het zijn doorgaans zelf nog schoolkinderen.
Dat de maatregel, die voorgesteld wordt, nieuw is,
moet spreker ontkennen; zijn vriend Meijlink is zoo
goed geweest te herinneren aan de school voor min
vermogenden waar hij reeds is toegepast. Waarom
zal men aan de school le klasse onthouden, wat men
de 3e klasse gegeven heeft?
De heer den Boer zegt, dat de aanstelling van een
derden hulponderwijzer aan de school der 3e klasse
is geschied, omdat er vermeerdering van leerlingen
plaats had, niet om den hoofdonderwijzer te doeu
rondloopen.
De Voorzitter antwoordt, dat de verdeeling der
school dezelfde is gebleven, maar dat, om het ver
meerderd getal leerlingen aan iedere klasse een hulp
onderwijzer is gegeven.
De heer den Boer verklaart zijne stem niet aan
het voorstel te kunnen geven.
De Voorzitter herinnert, dat een tijd lang een der
hulponderwijzers van de school 3e klasse werkzaam
is geweest aan die der le klasse, hetgeen niet had
kunnen gebeuren, als de hoofdonderwijzer der school
3e klasse niet vrij ware geweest. Verder spreekt de
Voorzitter over het kweekelingen-stelsel, dat men overal
in Nederland los laat en dat ook hij voor het on
derwijs verderfelijk acht, en verklaart zich bereid het
voorstel te splitsen, te weten, om nu te doen uitma
ken of een hulponderwijzer zal worden aangesteld
voor de te vormen paralelklasse aan de school van
de 2e klasse, dewijl een der klassen naar het hoven-
locaal moet verplaatst worden en daarna te beraad
slagen over de vermeerdering van het hulppersoneel
op de beide scholen.
De heer jhr mr. Pompe van Meerdervoort herinnert
aan het voorstel van den heer Del Baere om zir-h
eerst tot den koning te wenden om financieele hulp.
De Voorzitter herneemtdat dit voorstel vreemd
aan de zaak in behandeling is en dat hij juist plan
had, om aan den heer Del Baere te vragen of hij
van zijn denkbeeld een voorstel maakt?
Op de toestemmende beantwoording dier vraag ver
zoekt de voorzitter, dat dit schriftelijk wordt ingediend.
De heer Pramen van de Putte heeft met groot ge
noegen de splitsing gehoord. Het tweede gedeelte
wil hij wel aanhoudenmaar op het eerste moet
eene beslissing vallenwant wanneer de aangifte
van nieuwe leerlingen plaats beeft, zal zeker de pa
ralelklasse moeten worden in bet leven geroepen. De
heer Quist heeft apodictisch gezegd, dat het onder
werp is geregeld volgens de wetmaar hoe is aan
de wel voldaan, als de schoolautoriteiten verklaren,
dat het onderwijs onvoldoende is? Het schoolgebouw
der 2e klasse is verdeeld in 4 localen, hoe kan het
onderwijs voldoende wezen, daar er slechts 3 onder
wijzers zijn
De heer den Boer gelooft, na al het gesprokene,
dat ait. 18 der onderwijswet niet op de school der
2e klasse kan toegepast worden en het locaal zoo
danig isdat daar meerder personeel moet zijn, dan
de wet vordert.
De Voorzitter zegtdat de brief der schoolcom
missie aangeeft, hoeveel leerlingen in elke klasse zijn
en in het voorstel van den heer Del Baere ligt de
overtuiging der noodzakelijkheid voor de aanstelling
van een hulponderwijzer. Spr. kan zich zeer goed
vereenigen met het denkbeeld ora het tweede gedeelte
van het voorstel aan te houden, maar het eerste ge
deelte moet beslist en wellicht nog in dit jaar toe
gepast worden.
De heer jhr. mr. Pompe van Meerdervoort verklaart
nogmaalsdat hij voor de grootste klasse aan den
onderwijzer een kweekeling zou willen toevoegen.
üe heer Fransen van de Putte vraagt, hoe men
aan een kweekeling komen zal De jongelieden, die
de oefenschool bezoeken, zijn bij hunne ouders in huis
en zonder eene groote toelage kunnen zij zich hier
niet vestigen. Het spijt hem overigens dat de heer
den Boer het schoollocaal der 2e klasse nog niet
bezocht heeft, anders zou deze overtuigd zijn van de
noodzakelijkheid der aanstelling van nog een hulp
onderwijzer.
De heer mr. Del Baere meent, dat de heer Pompe,
als hij dezen goed begrijpt, een kweekeling aan den
onderwijzer eener klasse wil toevoegen, maar dan is
die heer plus royaliste que le roi, want het voorstel
heeft geene andere strekking, dan om in iedere klasse
slechts één onderwijzer te hebben.
De heer jhr. mr. Pompe van Meerdervoort ver
klaart de klassen niet te willen splitsen, maar aan
den hulponderwijzer der talrijkste klasse een kweeke
ling toe te voegen.
De heer Transen van de Putte merkt op, dat er
een misverstand heerscht. Er is geen locaal, waarin
eene dubbele klasse kan zijn.
De beer Meijlink geeft te kennen, de schoollijsten
te hebben nagezien en dat daaruit blijkt, dat er in
het geheel 161 leerlingen zijn. Nu vraagt hij, hoe
er dan ééne klasse van 100 leerlingen kan wezen?
De heer Fransen van de Putte moet aannemen, dat
de heer Meijlink de stukkeD niet gelezen heeft, anders
zou deze gezien hebben,dat geen locaal van de thans ge
bruikte meerdere leerlingen kan bevatten en dus het bo-
venlocaal in gebruik moet genomen worden. Als motie
van orde stelt hij voor de debatten te sluiten, over
te gaan tot de stemming over het eerste gedeelte van
het voorstel en het tweede gedeelte aantehouden.
De heer dr. van Rentergliem ondersteunt het voorstel.
De heer dr. Callenfels beklaagt zich, dat meerdere
leden voor de derde maal het woord gevoerd hebben
zonder eenige aanmerking van den Voorzitter, terwijl
hem, dit telkens wordt belet. Voorts wijst hij er nog
op, dat de hulponderwijzer gevraagd wordt voor de
laagste klasse, welke, naar zijn oordeel, best kan be
diend worden door een kweekeling. Eindelijk is hij
niet tegenwoordig geweest in de vergadering, toen
tot den koop van het huis voor de school 2e klasje
besloten werd, anders zou hij zich daartegen verzet
hebben met het oog op de localiteit.
Het voorstel om in beginsel aantenemen de on
vermijdelijkheid van de aanstelling van nog een hulp
onderwijzer aan de school der 2e klasse wordt nu
in omvraag gebracht en aangenomen met zes tegen
vijf stemmen. Tegen de heeren den Boer, Meijlink,
dr. Callenfels, jhr. mr. Pompe van Meerdervoort en
Quist.
VIL Op voorstel van den Voorzitter wordt om
het vergevorderde uur de behandeling der verorde
ning voor het Armbestuur aangehouden.
VIII Zonder beraadslaging of hoofdelijke Stemming
wordt aan het Burgerlijk Armbestuur machtiging ver
leend lot het doen van eenige af- en overschrijvin
gen op de begrooting voor 1872.
IX. Alsnu is aan de orde de benoeming van een
lid van het burg. armbestuur, in plaats van mr. A.
B. M. Hanlo.
De heeren mr. Bel Baere en Busing worden uitge-
noodigd voor deze en de volgende benoemingen als
stemopnemers te fungeren.
De Voorzitter leest nogmaals de aanbeveling, waarop
voorkomen de heeren J. P. Larsen en E. L. van Mervennee.
Bij opening der briefjes blijkt dat zijn uitgebracht;
op de heeren Mart. Stieger 6, van Mervennee 4 stem
men en Larsen I stem, zoodat eerstgemelde is benoemd.
X. Tot leeraar in de wiskunde aan de inrichtin
gen voor middelbaar onderwijs wordt benoemd de heer
P. Zeeman, doctorandus te Leiden, met 7 stemmen
tegen 4 op den heer dr. D. A. Kerkhof!' te Werkendam.
XL Voor leden van het stembureau bij de aan
staande verkiezing van leden van den gemeenteraad
worden aangewezen de heeren mr. Del Baere en W.
F. Busing, de eerste met 10, de tweede met 9 stem
men (de anderen waren op den heer jhr mr. Pompe
van Meerdervoort), terwijl al de andere leden, met uit
zondering van die moeten aftreden, als plaatsvervan
ger zullen beschikbaar zijn.
XII. Ten slotte wordt gelezen eene missive van
het bestuur van het 27e landhuishoudkundig congres,
dit jaar te Delft te houden, waarin de wenscbelijk-
heid wordt betoogd om het volgende congres te Goes
te houden, waartoe dan eene aanvraag moet geschieden.
De Voorzitter zegt, dat bij het vorige te Goes
gehouden congres (in 1851) hij de eer had le secre
taris te zijn, waardoor hij in het bezit is van eenige
bescheiden, en kan mededeelen, dat voor het congres
p. m. 3000 benoodigd is; dat men raamt aan eigen
inkomsten p. m. 900 te zullen ontvangen en op
bijdragen van de maatschappij van landbouw en de
provincie ad p. m. ƒ1100 hoopt, doch dat dan nog
f 1000 te kort komt. Spr gelooft, dat die som het
hoogste offer is, hetwelk de gemeente kan brengen,
en deelt een en ander mede, met het voorstel, om in
de volgende vergadering te beslissen of de gemeente
aanvrage zal doen, om het 28e congres binnen Goes
te ontvangen.
Dit wordt goedgevonden en de vergadering gesloten.
Goes. Drukkerij Tan F. KLEEÜWEN3 ZOON.