1873. N°. 53. Dinsdag 6 Mei. 603te jaargang.
BEKENDMAKINGEN
van het Gemeente-bestuur.
JACHT en VISSCHERIJ.
JAOHTREGHT.
Vertrek der landmail naar Oosl-Indië,
BINNENLANDSCHE BERICHTEN.
GOESSCHE
(MJRMT.
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag
en Vrijdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 e.
Gewone advertentiën worden a 10 e. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be
trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels h1,-
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 20, c.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
brengen bij deze ter kennis van de belanghebbenden
in deze gemeente, dat de blanco verzoek-biljetten, om
acten en vergunning voor de JACHT Jtófti V1S-
SCHKKIJ, vermeld in art. 5 der wet van 13 Juni
1857, (Staatsblad no. 87) van heden af ter gemeente
secretarie kosteloos verkrijgbaar zullen zijn en dat die
verzoekschriften behoorlijk ingevuld en geteekend in
den loop dezer maand moeten worden ingediend bij den
burgemeester, ter opzending aan den heer commissa
ris des konings in deze provincie.
Goes den 5 Mei 1873.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
zullen op Zaterdag den 31 Mei a. des namiddags
ten een ure, in de groote zaal van het raadhuis, pu
bliek en aan den meestbiedende, voor vijf seizoenen,
trachten te verhuren
Het HECHT tot de JACHT in deze
gemeente, over eene uitgestrekt
heid van 670 Hectaren, ingaande
met het openen der Jacht in het
loopende jaar,
op de voorwaarden, die daarvan ter secretarie dezer
femeente ter lezing zullen liggen, van heden af tot
en dag der verhuring.
Goes, den 3 Mei 1873.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
POSTERIJEN.
Via MARSEILLE den 9 Mei 1873 per twee.
den trein naar Roosendaal.
GOES, den 5 Mei 1873.
Ofschoon wij ons voorgenomen hadden niet
meer op de Atchineche aangelegenheden terug
te komen vóór nieuwe berichten daarover uit
Indië waren aangekomen, zoo meenen wij nog
een enkel woord te moeten zeggen naar aan
leiding der voorstelling in het artikel der N. G. Ct.
van jl. Vrijdag.
De N. G. Ct. wijst er op, dat de heeren de
Roo en Stieltjes, beiden liberale kamerleden, het
„gedrag" van het liberale ministerie hebben ge
laakt, en alsof zij daarmede eene concessie deed,
in plaats van er sterk meê ingenomen te zijn,
zegt zij, „het aan de billijkheid verplicht te
zijn, die heeren vecht te laten wedervaren, daar
ze toonen meer belang te stellen in de waar
heid dan in het ministeriëele leven van den heer
Fransen van de Putte.
Hoe ijsselijk goedhartig toch van de IV. G. Ct.
om 2 liberalen te prijzen, die hare partij de
enorme dienst dienst doen, daden van een liberaal
ministerie te laken
Maar de voorstelling verraadt óf onkunde óf
kwade trouw.
De heeren de Roo en Stieltjes mogen liberalen
zijn, het is volstrekt geen geheim, dat zij beiden
persoonlijke vijanden zijn van het Ministerie of
van den Minister.
En in onze dagen, nu het gewoonte schijnt
geworden te zijn, dat vele kamerleden zich
minder als volksvertegenwoordigers, dan als de
vertegenwoordigers hunner eigene grieven en
idóen beschouwen, is het zeker niet zoo onge
rijmd te denken, dat ook hier weder persoon,
lijke aangelegenheden in het spel zijn.
Dat de heer de Roo zich zeer teleurgesteld
heeft gevoeld, dat niet aan hem het Ministerie
van Oorlog in dit Kabinet is opgedragen, is
van algemeene bekendheid, evenzeer als dat hij
nog andere redenen van zeer jonge dagteeke-
ning heeft om dit ministerie geen goed hart
toetedrageuen wij vonden dan ook in een
ander blad, kennelijk op deze omstandigheden
doelende, de vraag gedaan:
„Kan, mag men, wanneer men den ganschen
giftigen pijlbundel, in de laatste dagen door den
heer de Roo tegen het Ministerie uitgestort,
opneemt, en dan het gehalte van al die pijlen
aandachtig nagaat, kan mag men dan gelooven,
dat voor de handelwijze van den heer de Roo,
geheel afwijke de van die van al zijne vrien
den, en ook onvoorwaardelijk door hen afge
keurd, geen andere uitlegging denkbaar is, dan
alléén deze, dat de spreker louter door vader
landsliefde wordt gedieven?" Eene vraag, die
bovendien volkomen gewettigd is door de hou
ding van den heer de Roo, die in weerwil van
O
zijne scherpe en hatelijke kritiek toch is moeten
eindigen met de erkenning, dat hij om te oor~
deelen nog niet voldoende was ingelicht
Wellicht weet de N. G. Ct. het ook wel,
dat de lieer de Roo nog andere persoonlijke
redenen van zeer jonge dagteekening heeft om
tegen dit ministerie te zijnen rekent ze er op,
zooals nog oulangs bij zekere geschiedenis,
dat zij gerust doorslaan kan, omdat zij weet,
dat anderen niet onbescheiden genoeg zullen zijn
om die bijzondere aanleiding medetedeelen.
En wat den heer Stieltjes betreft, is het niet
minder bekend, dat eenige jaren geleden, die
heer, op voordracht van den toenmaligen Minis
ter Fransen van de Putte ontslagen is als ad
viseur voor den aanleg van spoorwegen in Indië;
en dat dit ontslag juist niet gestrekt heeft om
tusschen beide heeren vriendschapsbanden aan
te knoopen, is duidelijk genoeg, intussehen, en
hier doet de voorstelling der N. G Ct. den
ken aan kwade trouw, blijkt ons uit de rede van
dezen laatste nog volstrekt niets van eene bepaal
de afkeuring van het „gedrag" van het Ministerie.
In tegenstelling van den heer de Roo, die
afkeurt terwijl hij erkent nog niet ingelicht te
zijn, zegt de heer Stieltjes alleen, dat hij zijn
steun aan het Ministerie zal ontzeggen, als hem
uit de nader uit Indië verwachte inlichtingen
blijkt, dat de zaak van Atchin niet goed be
handeld is.
Het verschil is nog al grootmaar al ware
dit niet het geval, dan coustateeren wij, dat
noch deze. heeren, noch eenig conservatief lid
der Kamer den moed heeft gehad, op de som
matie van den Minister een votum van afkeu
ring voortestellen.
Het driedaagsch debat is uitgegaan als een
vuurpijl. Alleen de agitatie, door het politieke
marktgeschreeuw van conservatieve bladen aan
geheven, is door sommige Kamerleden, zeer ten
nadeele van de zaak in 't algemeen, nog meer
aangevuurd. Geen enkele goede raad in een
moeielijk oogenblik is door de „vaderlandslie
vende" Kamerleden ten voordeele van het land
gegeven. En toch de ware vaderlandsliefde zou
daaruit vrij wat beter gebleken zijn, dan uit
het luide verkondigen en schromelijk overdrijven
van de zwakheid onzer strijdkrachten te land
en ter zee en zoo doende den vijand te bemoe
digen en eene volgende expeditie bij voorbaat
reeds te bemoeielijken.
Wilde men dien raad niet geven aan dit
Ministerie, achtte men het onbekwaam op grond
van het gebeurde, de zaak met Atehin tot een
goed einde te brengen, dan had het debat ééne
uitkomst moeten hebben. Dan ware het 'plicht
matig geweest een votum van wantrouwen tegen
deze Regeering voortestellen.
En vooral had het den heer de Roo, indien
hij overtuigd was van de waarheid zijner eigene
woorden, gevoegd dat votum voortestellen.
Nu dit niet gebeurd is, hebben hij en de
overige agitateurs het oordeel over hunne eigene
oordeelvellingen uitgebracht. Zij hebben daar
door bewezen, dat zij zelf niet overtuigd zijn
van de beschuldigingen, die zij het Ministerie
naar het hoofd hebben geslingerden dan blijkt,
dat, als hier sprake kan zijn van niet-beharti-
ging van 's lands belang, dit niet mag verweten
worden aan het Ministerie, maar aan die Kamer
leden, die óf lichtzinnige en schadelijke beschul
digingen hebben uitgebracht, öf hun plicht, door
's lands belang volgens hunne eigene meening
voorgeschreven, namelijk om dit Ministerie het
roer uit de handen te nemen, hebben verzaakt.
Z. M. de Koning is Zaterdag ten 5'/s
ure te Assen gearriveerd en met groote geest
drift en eerbewijzingen ontvangen.
Per telegraaf. De Eerste Kamer is
tegen Dinsdag 13 Mei, s'avonds acht ure, bij
eengeroepen.
De Minister van Koloniën heeft zijne bij
zondere ingenomenheid betuigd aan de Kolo
niaal Militaire Invaliden op Bronbeek, voor
hun blijk van vaderlandsliefde en daarbij te
kennen gegeven, dat van bun aanbod aanteeke-
ning is gehouden, om er ter bekwamer tijd zoo
noodig acht op te slaan en gebruik van te maken.
Het vaste kader van het koloniaal werf
depot te Harderwijk en van het algemeen depót
van discipline te Waarden, zullen in deze maand
van de nieuwe geweren (klein kaliber), stelsel
Beaumontworden voorzien.
Nu het noodige is gedaan om de fami
liebetrekkingen dergenen, die bij de krijgsver
richtingen in Atchin het leven verloren, te
onderrichten, maakt het departement van ko
loniën bekend, dat aldaar, volgens telegraphiscb
bericht van den Gouverneur-Generaal, behalve
de adelborst Zimmergesneuveld zijn de lui
tenant ter zee Engelvaart, de luitenants der
infanterie Brondgeest, Vogelenzang (deze laatste
gedetacheerd van het Nederlandsche bij het
Indische leger,) Surber en Gandenberger.
De intelijven lotelingen alhier van de lich
ting van dit jaar zijn opgeroepen om a. s. Woens
dagmorgen ten 6 ure tegenwoordig te zijn aan
den Sloedain, Zuidbevelandsche zijde, om van
daar naar Middelburg te worden geleid. Naar
wjj vernemen is een gedeelte dier lotelingen,
daartoe door het vroege uur genoodzaakt, wijl
de eerste trein van Goes eerst ten 11 ure 21
minuten te Middelburg komt, voornemens den
vorigen dag naar die plaats te vertrekken.
Met het oog hierop ware het wenschelijk,
dat voortaan het uur van verzameling te Mid
delburg later bepaald werde, opdat de miliciens
van het eerste spoor konden gebruik maken en
niet op noodelooze onkosten werden gejaagd.
Men zal zich herinneren, dat eenigen tijd
geleden in ons blad melding is gemaakt van
een werkman in den Wilhelminapolder, die, werk
zaam aan eene snijmachine, bij die bezigheid
de rechterhand heeft verloren.
t' Doet ons genoegen thans te kunnen me-
dedeelen, dat door de directie van genoemden
polder aan dien arbeider een weekgeld is toe-
elegd, waardoor hij niet alleen tegen armoe-
e is gewaarborgd, maar dat hem zelfs in staat
stelt gemakkelijker en ruimer dan voorheen in
de behoeften van zichzelven en zijn gezin te
voorzien.