~tweëde~kaïïërT~
BUITENLAND.
gebouwen, voer- of vaartuigen, en onscbade-
lijkmaking van mestvaalten en andere verza
melingen van vuil.
De Minister van Binnenlandsche Zaken
brengt ter algemeene kennis, dat het toela
tingsexamen, om als kweekelingen aan 's Rijks
veeartsenijschool te Utrecht te worden opge
nomen, zal plaats hebben op Maandag 7 Juli
e. k., en volgende dagen des voormiddags ten
8 uredat zij, die tot dit examen wenschen
toegelaten te worden, alsmede zij die van het
examen zijn vrijgesteld, zich in persoon of
schriftelijk, mits portvrij, vóór of op 15 Juni
e. k. bij den directeur der school moeten aan
melden, met overlegging van de vereischte stuk
ken, door de St. Ct., benevens de voorwaarden
van het examen, medegedeeld.
De Minister van Marine brengt ter ken
nis van belanghebbenden, dat in de maand
Mei aanstaande bij de directie der marine
te Hellevoetsluis een vergelijkend examen zal
plaats hebben van jongelingen, die als ma
chinist-leerling der 2de klasse wenschen te
worden aangenomen. Vijftien jongelingen kun
nen als zoodanig geplaatst worden. De St. Ct.
bevat bijzonderheden.
Met het oog op de aangelegenheden met
Atchin, wordt door de Regeering al het mo
gelijke gedaan tot versterking, zoowel van het
personeel als van het materieel bij het leger
en de marine in Nederl. Indië.
Zoo zal het handgeld voor de werving voor
zes jaren worden verhoogd tot 200zoo
wordt tijdelijk eene werving geopend voor twee
jaren dienst in Indië met ƒ120 handgeld en
100 na expiratie van diensttijd aan den
belanghebbende zeiven, of, bij overlijden, aan
de vooraf door hem aan te wijzen betrekkin
gen. Het vertrek van een 300tal mariniers
naar Indië is bepaald.
Meerdere maatregelen tot bevordering eener
versterking onzer strijdkrachten aldaar zijn of
worden verordend, en daaronder het comple-
teeren der officieren door overplaatsing en
detacheering.
Tien stoombarkassen zijn in aanbouw en
zullen zoo spoedig mogelijk naar Indië gezon
den worden, even als vier stoomschepen 4de
klasse, die voldoende uitgerust derwaarts zul
len vertrekken. Nog meerdere stoomschepen
voor de Ned.-Indische marine worden aange
bouwd.
Allerlei krijgsbehoeften en militaire benoo-
digdheden, zoo als geweren, geschut, patronen,
buskruit, kleeding- en equipementstukken, wor
den in ruime mate naar Indië verscheept,
terwijl eene aanzienlijke partij proviand voor
de marine reeds eerstdaags derwaarts geëxpe
dieerd wordt.
In eene vergadering van ingelanden van
den polder »de Breede Watering bewesten
Yerseke", heden alhier gehouden, is ter ver
vulling van de vacature van gezworen bij dien
polder, ontstaan door het overlijden van den heer
J. van Duine, de volgende nominatie opgemaakt:
1°. A. Nijssen As.
2°. A. Meijaar d.
3°. M. Schipper.
Heden na den middag had een boeren
knecht uit den Wilhelminapolder, die met een
voer mest uit Goes kwam en naast den wa
gen ging, het ongeluk uit te glijden, waardoor
hij onder de wielen raakte, die hem over de
beide beenen gingen, met dit noodlottig gevolg,
dat het eene been zwaar gekneusd en het an
dere gebroken is.
De Arrondissements-Rechtbank te 's Gra-
venbage heeft den metselaar van Ettinger be
klaagd van laster, door aan eene uitdraagster
ten laste te leggen, dat zij voorwerpen, af
komstig van de vermoorde mevr. v. d. K. zou
hebben opgekocht, veroordeeld tot een jaar cel
lulaire gevangenisstraf en 100 boete. Eene
strenge les voor hen die te lichtvaardig be
schuldigen.
In den nacht van 23 op 24 April jl.
is uit het huis van correctie te Hoorn, waar
hij als ongesteld in het hospitaal opgenomen
was, ontvlucht een gevaarlijk persoon, G. Jan
sen genaamd, die daar ongeveer 7 maanden
bewaard was geweest om later aan Pruisen
overgeleverd te worden, waar bij eveneens uit
de gevangenis was ontsnapt. Door de Arron
dissements-Rechtbank te 's Hertogenboscb, dd.
19 November 1872, werd hij, wegens diefstal
in een herberg, tot eene gevangenisstraf van 3
jaren, en door die te Eindhoven, dd. 14 Janu
ari jl., wegens eenvoudigen diefstal tot 2 jaren
veroordeeld.
De vluchteling is 22 jaren oud, koopman
van beroep en geboren te Beers, is niet zeer
groot maar stevig gebouwd, heeft grijze oogen
en rosachtig haar.
De officier van justitie te Hoorn verzoekt
dringend opsporing en, bij aanhouding, be
richt of opzending van dit individu.
In 1872 zijn 3486 landverhuizers uit Ne
derland over zee vertrokken. Uit Zeeland ver
trokken 618, uit Groningen 824, Gelderland
763, Noord-Holland 394, Zuid-Holland 362
personen.
Om over een of ander feit onpartijdig
te kunnen oordeelen moet men niet dadelijk
belanghebbende zijn, moet men, als 'tware, op
een afstand staan. Zoo ook met den oorlog
tegen Atchin. Voor den onpartijdigen beoor-
deelaar, voor den ♦vreemdeling, is deze ge
beurtenis niet afhankelijk van een liberale of
conservatieve regeering, maar 't gevolg der
eeuwenoude Europeesche handelspolitiek. Al
leen eene partij, die met holle klanken en be
drieglijke betoogen hare politiek wil doen ze
gevieren, kan in dezen de schuld zoo 't een
schuld ware, op eene politieke party werpen.
De limes, een Engelsch blad, zegt over de
gebeurtenissen in Atchin, o. a. 'tvolgende:
/Natuurlijk is er slechts één afloop van de
zen oorlog denkbaar. De Atchineezen zullen
zich in hunne overwinning mogen verheugen
tot 't najaar alhoewel de blokkade hun
handel zal vernietigen, en zij wellicht repre
sailles zullen trachten te nemen op de Hol-
landsche bezittingen aan hun zuidelijke grens.
Dan echter, wanneer de mousson zal voorbij
zijn, zal de Hollandsche regeering wel een ge
noegzame macht hebben bijeengebracht om al
len tegenstand den nek in te drukken. Met
smart is men getuige van die laatste worste
lingen van inlandsche rassen tegen den immer
voorwaarts-dringenden Europeaan, 't Is overal
dezelfle loop van zaken, of men te doen
heeft met halfbeschaafde Maleiers, of met
wilde Modoc-Indianen. Zij oefenen wraak van
tijd tot tijd; doch téö slotte worden zij on
verbiddelijk overmand."
»Wij weten nog niet juist aldus vervolgt
de Times wat de aanleiding tot den twist
is tusschen de Hollanders en de Atchineezen
maar 't laat zich lichtelijk begrijpen, dat laatst
genoemden de politiek van Nederland met wan
trouwen gadeslaan, en dat aanleidingen tot
botsing maar al te zeer voor de hand lagen.
Zeker is 't ook, dat de Hollanders in den
regel hunne koloniën niet beheerd hebben op
eene wijze, die dat wantrouwen zou kunnen in
slaap sussen. De Nederlaudscbe koloniën zijn,
in zekeren zin, nimmer koloniën geweest. Zij
zijn gevestigd en onderhouden geworden, bijna
enkel ter wille van 't voordeel dat 't moeder
land uit hen trekken kon. Zeer weinig natiën
misschien geen enkele behalve de Engel-
sche hebben eene kolonie beschouwd als
een lichaam met een eigen leven en eigen
belangen. De Portugeezen, de Spanjaarden, de
Franschen hebben allen hunne koloniën bejegend
als louter schatplichtige provinciën, en hebben
ze derhalve beheerd met 't oog op weinig anders
dan eigen gewin. Aldus bestuurde koloniën
kunnen nimmer tevreden en integreerende dee-
len uitmaken van een groot rijk. In hoe
ver nu de tegenspoed der Hollanders te wij
ten is aan verkeerdheden als de bedoelde, blijft
te bezien. Maar in elk geval zal 't hun kwa
lijk schikken, op een voet van vijandschap te
blijven verkeeren met een bevolking, die in
staat is om hun zulke gevoelige nederlagen toe
te brengen, 't Zal dus voor hen niet onnut
zijn, eens te overwegen of hun gewone poli
tiek niet eenige wijzigingen behoeft. Kolo
niën, hoewel dikwijls tot commerciëele doel
einden gesticht, kunnen nimmer veilig volgens
zuiver commerciëele beginselen geregeerd wor
den. Intusschen welke hunne dwaling zij,
de Hollanders zullen haar wel inzien, en vrijs
genoeg zijn om haar tijdig te herstellen."
TPer telegraaf. De discussie over de nota
Atchin is aangevangen en neemt zeer breede
proportien aan. De heer van Lijnden ■was de eerste
spreker. Het resumé zijner rede is, dat de
verantwoordelijkheid voor de oorlogsverklaring
en den toestand, waarin wij verkeeren, ten laste
komt van het Opperbestuur, dat is de Regeering
hier te landedat, behoudens nadere inlichtingen,
de oorlog niet is gerechtvaardigd; dat vooralsnog'
ook niet bewezen is de noodzakelijkheid dei-
expeditie en dat hij wijders verlangt te weten,
wat nu verder gedaan zal worden. De heer
llaffmans meent, dat de noodige inlichtingen om
trent de aanleiding tot den oorlog en de inrich
ting der expeditie, zoomede de gevoerde cor-
respoudentien ontbreken De nota van den mi
nister geeft veel wat niet noodig is, maar het
noodige wordt gemist; hij dringt aan op over
legging, van nadere stukken.
De heer De lioo waarschuwt tegen partijdige
oordeelvelling. Hij meent, dat onze politiek me
debracht Atchin te anuexeeren, maar oordeelt,
dat de zaak noch diplomatiek, noch militair be
hoorlijk was voorbereid. Bij zulk een gewich
tig vraagstuk vervallen parlementaire considera
tion en is het lot van het Kabinet voor hem
van ondergeschikt belang; hij hoopt op vol
doende inlichting.
De heer van Rees betoogt breedvoerigdat
de oorlog ontwijfelbaar is gerechtvaardigd. Het
échec ontmoedigt hem niet. Nederland is krach
tig genoeg' om de geleden nederlaag te her
stellen. Over de uitvoering van den oorlog be
houdt hij zich zijn oordeel voordaaromtrent
ontbreekt nog de noodige kennis. De heer van
Zuylen is even als de heer van Lijnden van
oordeel, dat de Regeering moet aantoonen, dat
de oorlog was gerechtvaardigd en dat zij met
beleid heeft gehandeld. Hij ontkent het een
en het ander.
De heer Gratama betoogt, lo. dat de nota
onwederlegbaar bewijs levert van de groote
lankmoedigheid en bedachtzaamheid der Neder-
landsche en Indische regeering2o- dat het
zoover gekomen is door de beleedigingen van
Atchin, dat het N. I. gouvernement niet anders
kon dan den oorlog verklaren, wilde 't ons ge
zag en prestige bewaren en handhaven; 3°. zelfs
zij, die met spreker tegen uitbreiding van ge
zag zijn, moeten na bet gebeurde de Regeering
in hare moeielijke taak steunen, omdat het
geldt de onderdrukking van mensehenroof, strand-
roof en slavernij, waarbij de gansche mensch-
lieid belang heeft; hij vermaant tot eendracht.
De heer Cremers wederlegt de oppositie tegen
de Regeering terwijl men erkent nog niet ge
noeg op de hoogte te zijn. Hij had gehoopt
dat men zich om de Regeering had geschaard.
Zijne rede bepaalt zich hoofdzakelijk tot de
oorlogsverklaring, daar nopens de expeditie zelve
enz. de berichten ontbreken. Morgen voortzet
ting der discussie.
KERKELIJKE ZAKEN ^tDERWLÏS7~
De lieer W. Tl. C. Koeken, geschorst pred. te Moer
dijk, is door het prov. kerkbestuur van N.-Brabant
schuldig verklaard aan het verbreken der plechtig door
hem afgelegde beloften, aan ongehoorzaamheid en aan
verzet tegen de kerkelijke verordeningen; aan het ver
wekken van onrust in de gemeente en aan het ver
hinderen van de openbare godsdienst te Moerdijk,
mitsdien aan verstoring van orde en rust en vergrijp
in de uitoefening zijner kerkelijke betrekkingen, en
heelt hem op grond daarvan ontzet van zijn ambt als
herder en leeraar en van zijn lidmaatschap der Ned.
Herv. kerk.
Ds. de Gaay Fortman heeft voor het beroep naar
Biezelinge bedankt.
Ds. J. P. P. Clinge Dooreribos nam gisteren afscheid
van zijne gemeente met de woorden uit Hebr. 13
vers 20 en 21.
Sedert onze vorige opgaven is nog door de Provin
ciale commissie te Middelburg geëxamineerd en toe
gelaten mejuffrouw A. Risseeuw alhier, als onderwij
zeres in de nuttige en fraaie handwerken.
Na voldoend afgelegd examen voor de Provinciale
commissie te 's Gi'avenhage is acte als hoofdonderwijzer
verleend aan den heer E. J. de Heer, geb. te Iiloetinge.
Wemeldinge, 26 April. Was ten gevolge van gebrek
aan onderwijzend personeel de verdeeling van den ar
beid tusschen hoofd- en hulponderwijzer en dien ten
gevolge ook vermeerdering van schooluren alhier nood
zakelijk geworden, de gemeenteraad gaf heden een nieuw
blijk van zijne ingenomenheid met elke verbetering
en eiken vooruitgang op dat gebied, door, de werk
zaamheden der onderwijzers waardeerende, het trac-
tement van den hoofdonderwijzer met ƒ150 en dat
van den hulponderwijzer met ƒ100 te verhoogen. Moch
ten alle besturen ten plattelande het goede voorbeeld
van 't onze volgen, dan zou de onderwijzersstand spoe
dig eene reden tot klagen minder hebben.
Twee zaken zijn er in Spanje, die onze aan
dacht in de laatste dagen bezig bielden.
In de eerste plaats een conflict, dat tus
schen de regeering en de permanente commissie
der Cortes is ontstaan. Ten gevolge van eene
gisting, die te Madrid merkbaar was, en haar