N°. 48. Donderdag 24 April. 60ste jaargang.
VEEARTSEftlJKENDIGE DIENST
POLITIE.
KOEPOORTBRUG.
De fabriekskinderen en het wetsontwerp
van Houten.
GOESSCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag
en Vrijdag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
COURANT.
Gewone advertentiën worden a 10 e. de regel geplaatst.
Geboefte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be
trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels ii /l,-
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald20, c.
en
DE GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND,
Gelet op de ambtsberichten van den provincialen
veearts P. 3. VERMAST te Scherpenisse en van den
provincialen veearts der 1ste klasse, respectievelijk van
aen 13den Februari jongstleden, no. 6, en van den
12den Maart jongstleden, no. 507, en op de artt. 15,
16 en 19 van'liet reglement betreffende de veeartsenij-
kundige dienst en politie in Zeeland,-
Besluiten:
11 In te trekken het Ilde gedeelte van het besluit
van den 24sten December 1872, no. 11 (Provinciaal
blad no. 130);
2n. Aan te wijzen voor het vervoer van rundvee bin
nen de provincie, behalve de plaatsen en wegen sub 1
van het voormelde besluit genoemd;
de havens en aanlegplaatsen te IJersekendam, Go-
rishoek, Colijnsplaat, Stavenisse, St. Annaland, Bruinisse,
Vianen (gemeente Ouwerkerken De Paal (gemeente
Graauw).
De aanwijzing der plaatsen geldt niet voor den in
voer van vee uit andere Rijken, zoolang de invoer van
buitenslands is verboden of door de Regeering van de
vergunning van Haar of Hare ambtenaren afhankelijk
is gesteld.
Dit besluit zal in het Provinciaal blad geplaatst en,
door de zorg van Burgemeester en Wethouders, in al
de gemeenten dei' provincie afgekondigd en aange
plakt worden.
Gedaan te Middelburg, den 10/13 April 1873.
De Gedeputeerde Stalen voornoemd,
R. W. VAN LIJNDEN, Voorzitter.
BUTEUX, Griffier.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
brengen ter openbare kennis,
dat wegens het verlagen van de Iioepoortbrug
en het maken van een wegde passage met
voer- en rijtuigen aldaar zal gesloten zijn van
Maandag den 28 April af tot nadere kennisgeving.
Goes, den 21 April 1873.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
M. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
li.
Aan het bezwaar, dat zoovele kinderen door
vroegen en langdurigen arbeid in de fabrieken,
geheel van onderwijs verstoken blijvenheeft
men minder gedacht. Sommigen konden wel
eens jammeren over die ongelukkige verdrukten,
die aan de Oostersche slavernij herinnerden
maar weinig dacht men er aan, dat aan zoovele
zedelijke wezens een roof werd gepleegd dat
aan zoovele toekomstige staatsburgers het noo-
digste werd onthouden. Werd er al eens op
gewezen, het was als gold het eene onderge
schikte zaak. Men scheen niet te begrijpen
dat hoe beter arbeiders men vormt, des te beter
arbeid van hen kan worden verwacht. Het was
eene eenzijdige beschouwing van de behoefte
onzer nijverheid, dat men slechts handen noodig
oordeelde, om haar te dienen. Eindelijk, nadat
van hier en elders stemmen waren opgegaan,
werd er ernstig aan gedacht verbetering te
zoeken, en aan het lid onzer Tweede Kamer
den heer van Houtenkomt de eer toedat
hij het initiatief genomen heeft, waardoor aan
redeneeren en dralen een einde moet worden
gemaakt.
Het door genoemden heer ingediende wets
voorstel zal misschien wel geen voldoenden bij
val vinden in de Kamerhet zal wel zeker
niet zonder wijziging in de wereld komen, maai
er is daardoor een stap gedaan, die nu eenmaal
noodzakelijk was, omdat de Regeering achterlijk
bleef en die, zoo wij vertrouwen, toch altijd
een eerste stap tot verbetering zal wezen.
Het door den heer van Houten ingediende
voorstel van wet bedoelt in hoofdzaak het ver
bod om kinderen beneden de 12 jaren in dienst
te nemen.
Het verleent echter de vrijheid aan de dage
lij ksehe besturen der gemeenten om jongens van
10 tot 12 jaar in de fabrieken ,/ten arbeid te
stellen" mits zij niet langer dan 6 uren des daags
arbeidendat zij minstens 3 uren eiken werk
dag onderwijs ontvangen en «aan alle verder
aan de vergunning te verbinden voorwaarden
worde voldaan."
Het ontwerp geeft bovendien aan de gemeen
tebesturen de bevoegdheid, ouders of voogden te
verplichten hunne kinderen of pupillen van 812
jaar voldoend onderwijs te doen genieten.
Het voorstelwelke aanmerkingen daarop
overigens kunnen gemaakt worden bevat dus
twee hoofdbepalingen, die ons voorkomen eene
zeer heilzame strekking te' hebben waardoor
zeker reeds groote verbetering zou worden aan
gebracht.
In de eerste plaats wil de heer v. H. een mini
mum vanleeftijd vaststellen, waarop de kinderen in
dienst kunnen genomen worden, gepaard met be
perking van den werktijd, voor kinderen (jongens)
beneden de 12 jaren. Daardoor zou het kwaad
al aanstonds in het hart-werden aangetast, omdat
dan het misbruik werd gekeerd, om zeer jonge
kinderen reeds in fabrieken af te beulen en
de gelegenheid tot onderwijs te onthouden. Met
de bepaling, dat dit op elke soort van arbeid
voor derden toepasselijk is, wordt toch het ge
vaar voorkomen dat men in kleinere werk
plaatsen de kleine kinderen zou exploiteeren
die nog niet in grootere kunnen worden ge
plaatst.
Zoodanige wet kan wel in. den aanvang eenige
moeite barenomdat wij met een diep inge
worteld misbruik te doeu hebben en in menige
fabriek de arbeid der kleinen onmisbaar schijnt,
maar dit zou slechts voor een tijdperk van
overgang kunnen zijn, "en dat is bij elke her
vorming onvermijdelijk. En nu moge men be
weren, dat hier dwang plaats heeft, dat de vrij
heid belemmerd wordt, omdat ouders niet langer
hunne kinderen, reeds van den eersten leeftijd
af, ten hunnen voordeele kunnen laten werken
maar waar ouders slechts zich zeiven bedoelen
en onnatuurlijk genoeg zijn, om wat hun het
liefst moest zijn het meest te benadeelen, daar
eischt niet alleen de zedelijkheid maar het be
lang van den Staat, dat tusschen beiden geko
men worde en de rechten der kinderen worden
beschermd.
Eene andere hoofdzaak in het wetsontwerp
van Houten is de wettelijke zorg voor de kin
deren, bestemd om in fabrieken te arbeiden, dat
zij te voren behoorlijk onderwezen worden.
Er is in de laatste jaren nog al eens over
leerplicht en schoolplicht gesproken. Aan den
eenen kant zouden wij zeggen; allen zijn voor
het een of het ander, omdat allen de wensclie-
lijkheid aannemendat de jeugd goed onder
wezen wordemaar als het er op aankomt
krachtig daartoe mede te werken, dan verklaren
velen zich tegen beidenomdat zij bevreesd
zijn, dat het onderwijs niet de kleur zal dragen,
waaronder zij het alleen kunnen aannemen. Meent
men dat de fabriekarbeider, over het algemeen
zelt minder ontwikkeld, op dat punt niet zoo
keurig zijn zal (indien hij ten minste niet be
werkt wordt van zekere zijde om zich bij de
contvamineurs te scharen), men mag hem daar
om den dwang niet aandoen, dien anderen ver
werpen. Met het oog daarop zou men kunnen
vragen is het niet onbillijk, dat in plaats van
algemeenen leerplicht slechts de fabriekskinde
ren onder dien dwang worden gebracht. Maai
de exceptioneele toestand, waarin dezen verkeeren,
wettigt den maatregel, uitsluitend voor hen gel
dende, en niet eene of andere school wordt hun op
gedrongen Het bedoelde ontwerp eerbiedigt in
dat opzicht het recht der ouders maar neemt
den leerplicht aan ten einde te beletten, dat
de kinderen naar de fabrieken gezonden worden,
als ze nog geenerlei onderwijs ontvangen hebben,
of dat ze daar zoolang vertoeven, dat er geen tijd
tot het ontvangen van onderwijs overblijft. In
dien eene wet op den fabrieksarbeid der kin
deren slechts den werktijd beperkte, dan zou
de nalatigheid én onverschilligheid van vele
ouders het daardoor te verkrijgen voordeel
illusoir maken, door ze eenvoudig over te
laten aan hun lotin die uren die buiten de
fabriek worden doorgebracht. Wij vereeuigen
ons daarom geheel met het denkbeeld van den
voorsteller der wet en wenschen zeer, dat het
zal aangenomen worden, al kunnen niet allen
zich met elke bijzondere bepaling daarin vervat,
vereenigen.
Ware bij liet voorgestelde ontwerp niet in
deze behoefte voorzien, het zou in ons oog
weinig waarde hebben. Maar nu brengt het in
waarheid aan honderden eene weldaad, die mis
schien in den aanvang met weerzin zal ontvan
gen worden, maar die later zal worden gewaar
deerd, als men de vruchten daarvan plukt.
Waar nu het oog met weemoed de schare ziet,
die in de fabrieken als dommekrachten den
arbeid verrichten, en daarbuiten slechts vatbaar
zijn voor het laagste zingenot, daar zal, zoo de
wet de gewenschte verandering brengt, na eenige
jaren een nieuw leven zijn gewekt en de ver
standelijk ontwikkelde arbeider zijn werk des
te beter en met meer opgeruimden zin ver
richten. De vraag om billijker loon zal veel
licht niet meer noodig zijn, als de fabrikanten
niet langer van levende werktuigen, maar door
flinke en verstandige menschen hun werk zien
verrichten. De arbeider, die met te grooter recht
vragen zal, zoo dit nog mocht noodig zijn, zal
niet langer de toevlucht nemen tot middelen
die met zijn belang in strijd zijn. En wat niet
het minste is, zoovele redelijke wezens, lot het
bezit van nuttige kennis gebracht, zullen zich
eene bron van levensgenot geopend zien, die
hun de' waarde van het leven eerst recht zal
doen begrijpen.
Waar zulk eene toekomst tegenlacht, daar
mag het bezwaar niet langer gelden, dat zij
door leerplicht alleen kan verkregen worden.
Verre van ons, dat wij om het doel een ver
keerd middel zouden goedkeuren. Maar het
middel is in zichzelf goed en het wordt boven
alle bedenking uitnemend, waar men het aan zulk
een doel dienstbaar maakt. Mogen de ouders
in den aanvang eenige stuivers per week min
der ontvangen, zij zullen later door hunne kin
deren grootere voordeelen verkrijgen. En al
ware dit ook zoo niet, zij zullen toch niet ge
heel onvatbaar zijn om optemerken, wij hopen
om er zelfs dankbaar voor te wezen, dat hunne
kinderen grooter winst hebben gemaakt, dan die
vroege arbeid hun had kunnen aanbrengen.
Indien wij ons eene opmerking van onder
geschikten aard mogen veroorloven, dan zouden
wij zeggende bepaling (art. 2, al. 3), dat aan
alle te stellen voorwaarden voldaan moet worden,
geeft de ouders wel eenigszins over aan de wille
keur van gemeente-besturen. Maar misschien vat
ten wij den zin niet recht, daar het wetsvoorstel
ook al niet aan duidelijkheid in taal en stijl
lijdt. Men lette slechts op de uitdrukking kin
deren ten arbeid stellen. Doch dit doet niets aan
de hoofdzaak, die krachtig moet bevorderd worden-