1873. N°. 39.
ialeveimTvaa declaraties.
Dinsdag 1 April. 603te jaargang.
BEKENDMAKINGEN
van liet Gremeente-bes tuur.
MILITIERAAD.
Vertrek der landmail naar Öost-Indic,
BINNENLANDSCHE BERICHTEN.
GOESSCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag
en Vrijdag avonduitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes f 1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
COURANT.
Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be
trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels h1,-
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald20; c.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
brengen bij dezen ter kennis van allen, die het aan
gaat, dat de militieraad zijne TWEEDE ZITTING,
voor deze gemeente dit jaar zal houden op Donderdag
den 17 April e. k. des morgens ten half tien ure,
in de Abdij te Middelburg en dat in die zitting uit
spraak zal worden gedaan omtrent hen die als
plaatsvervangers of nummerverwisselaars verlangen
optetreden.
Terwijl voorts op den 24 April terzelfder ure en
plaatse gelegenheid zal worden gegeven voor al de
lotelingen, wier plaatsvervangers of nummerverwisse
laars niet mochten zijn toegelaten en die verlangen
mochten anderen in hunne plaats aantebieden.
Goes, den 28 Maart 1873.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
HI. P. BLAAUBEEN.
De Secretaris,
HARTMAN.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS van GOES
roepen een iegelijk op, welke' van het Rijk, de Pro
vincie of de Gemeente over het afgeloopen jaar 1872
iets te vorderen heeft, wegens gedane WERKZAAM
HEDEN, LEVERANTIEN en dergelijke, om zijne de
claratie daarvan, voor het einde der maand Juni aan
staande, in te dienen bij het bestuur, het College,
de autoriteit of den ambtenaar, die tot de uitvoering
van het werk, de levering als anderszins last heeft ge
geven zullende diegene, welke verruimen mocht hier-
aan te voldoen, zich zei ven de onaangenaamheden te
wijten' hebben,, daaruit voortvloeiende.
Voorts zij in herinnering gebracht art. 29 der wet
van den 5 October 1841 (Stbl. no. 40), waarbij bepaald
is, dat door de algemeene rekenkamer geene schuld
vorderingen ten iaste van het Rijk zullen goedgekeurd
worden, welke niet binnen den daarvoor gesteld en ter
mijn zijn ingediend en ter kennis gebracht van de Kamer.
Goes, den 29 Maart 1873.
Burgemeester en Wethouders voornoemd,
G. H. KAKEBEEKE, l. b.
De Secretaris,
HARTMAN.
POSTERIJEN.
Via TRIEST den 1 April 1873, per laat-
sten trein naar Roosendaal.
Via BRINDISI den 4 April 1873 per tweeden
trein naar Roosendaal.
GOES, den 31 Maart 1873.
In ons vorig nornmer plaatsten wij een stuk van
den heer J. TIde Blinde, ontslagen Secretaris en Ont
vanger van Hoedekenskerke, nopens de installatie van
den heer W. L. Kalcebeeke als burgemeester dier ge
meente. Naar aanleiding van dit stuk overgenomen
uit de N. R. Courant, ontvingen wij een nornmer van
de Gemeentestem, waarin omtrent diezelfde zaak het
volgende gelezen wordt:
Art. SU der gemeentewet.
Dezer dagen doet de ronde in de nieuwsbladen een
bericht uit zekere gemeente, dat de nieuwbenoemde
burgemeester de door hem verzochte raadsvergadering
niet belegd vond, omdat men meende, dat hij, als
niet in de gemeente wonende, ook niet kon geïnstal
leerd worden, vóórdat hij dispensatie van inwoning
had verkregen. De handelwijze van den secretaris,
zoo als die in het bedoelde bericht wordt vermeld,
en waardoor den benoemden burgemeester eeue zeer
onaangename intrede in zijne gemeente werd bereid,
is voor ons betoog van geen belang, en wij laten
die ook buiten beschouwing, even als de flinke han
delwijze van den nieuwbenoemde,waardoor de instal
latie nog des avonds kon plaats hebben. Wij bepa
len ons alleen tot een antwoord op de vraag
kan een burgemeester zijne betrekking als zoodanig
aanvaarden, indien hij niet in de gemeente woont,
en hem nog geene dispensatie van inwoning is ver
leend
Wij willen daartoe de woorden en de geschiedenis
van art. 74 der gem. wet nagaan.
Het art. zegt, dat de burgemeester zijne vaste
woonplaats binnen de gemeente heeft, doch dat daar
van door den Koning, Gedep. Staten, die het gevoe
len van den Raad inwinnen, gehoord, ontheffing kan
worden verleend. De woorden zijn, voor hetgeen de
wet bedoelt, duidelijk genoeg, maar ei volgt niet
uit dat, als iemand tot burgemeester is benoemd,
die niet in de gemeente wcont, dit aan den wet
houder, die ah burgemeester fungeert, bevoegdheid
geeft, om het beleggen eener verzochte raadsverga
dering, tot installatie van den burgemeester na te
laten. De benoemde toch kan het plan hebben, zich
in de gemeente te vestigen, en, nog vóórdat hij wordt
geïnstalleerd, zijn getuigschrift van woon'plaats-veran-
dering overleggen.
En zelfs, wanneer dit laatste niet het gevsvl was,
zouden er toch geen termen bestaan, om den benoem
den burgemeester te verhinderen zijne betrekking als
hoofd van het gem. bestuur te aanvaarden. Aan het
woord „heeft" in het eerste lid van art. 74 kan, in
verband met de bepaling van het tweede lid, geen
andere bcteekenis worden toegekend dan „moet
hebben" en de bepaling kan ook naar den titel, waarin
het art voorkomt, alleen aangemerkt worden als ge
schreven voor „den burgemeester"Deze is verplicht
dat voorschrift op te volgen, maar bet kan ook door
hem overtreden worden, eu nergens in de gem. wet
wordt aan de wethouders of aan de leden van den
Raad de bevoegdheid toegekend, om in deze eene con
trole over den burgemeester uit te oefenen. Indien
de burgemeester de bepaling der wet bleef overtreden
én, zonder dispensatie Ie vragen of verkregen te heb
ben, in eene andere gemeente, dan waarvan hij burge
meester is, bleef wonen, zou de Raad zijne grieven
kunnen kenbaar maken aan hooger autoriteit, maar
altijd aan deze moeten overlaten, wat zij zou noodig
oordeelen te doen. In gelijken zin verklaarden wij
ons in onze 110. 82 en 89 Daar gold het een geval
dat de Raad de erkenning had geweigerd van een
benoemd burgemeester, op grond dat hij, naar 's Raads
meeuing, eene betrekking van art. 62 bekleedde
Wij worden in onze meening versterkt door de
stukken tusschen regeering en vertegenwoordiging
gewisseld over art. 61, al. 2 gem. wet. In die zin
snede wordt gezegd, dat voor de benoeming van een
burgemeester, van het voorschrift der eerste alinea,
dat hij ingezeten moet zijn, kan worden afgeweken.
In het verslag der Tweede Kamer werd het verlan
gen geuit, dat over die afwijking de Raad of Gedep.
Staten zouden worden gehoord. De regeering was
echter-van oordeel, dat hieruit allicht moeielijkheid
en beletsel van goede dienstvervulling kon ontstaan.
Een burgemeester toch, wiens benoeming door de
plaatselijke of provinciale autoriteit openlijk is ont
raden, zou, naar de vrees der regeering, in de ge
meente met leede oogen worden aangezien, en den
invloed missen, die hem toekomt. „Ziet de regeering,,
zoo lezen wij in de mem van beantvv. „in strijd
met hare overtuiging, uithoofde van de meeniug
van den Raad of de Gedep. Staten van de benoe
ming af, zij offert aan plaatselijke of provinciale
vooringenomenheid het belang der gemeente op. Het
hooren van Raid of Gedep. Staten bij de wet te
bevelen, ware ook eenigszins inbreuk maken op de
bij de Grondwet aan den Koning toegekende vrije
benoeming van den burgemeester Het ware boven
dien die colleges mengen in een onderzoek naar
personen, dat beter aan één ambtenaar, als de Com
missaris des Konings in de provincie, is toe te
vertrouwen. „Men ziet uit die woorden, dat de wet
gever geene raadpleging met het gewestelijk en nog
minder met het plaatselijk bestuur over de benoe
ming van een burgemeester heeft gewild en dat de
Raad in de keuze door den Koning gedaan, moet
berusten. Met welk recht dus een wethouder, die
bij ontstentenis van den burgemeester, als zoodanig
het bestuur in handen had, een benoemden burge
meester zou kunnen weren, alleen omdat deze niet
in de gemeente woont, verklaren wij niet te begrijpen.
Eindelijk nog eene vraag: wat is de installatie van
een burgemeester? Eigenlijk niets dan eene bloote
formaliteit, eene voorstelling van het benoemde hoofd
vau het bestuur aan dat bestuur, eene inleiding of
introductie van den voorzitter bij den Raad. De bur
gemeester kan ook zonder die installatie, zijne betrek-
(1) Eene betrekking, die onvereenigbaar is met die
van burgemeester. Red. Goessche Couh.
king zeer goed aanvaarden. Het eenige wat hij dan
heeft te doen, is door een proces-verbaal van zijne
in-functietreding te doen blijken, iets, dat anders
door vermelding in de notulen der raadsvergadering
geschiedt. Zoodra de burgemeester de vereischte eeden
in handen van den Commissaris des Konings heeft af
gelegd, is hij hoofd van het gem. bestuur en voorzit
ter van den gem. raad. Hij is bevoegd, als zoodanig
dadelijk op te treden, want art. 65 vordert daartoe
niets anders dan die eedsaflegging.
Het verzoek van den burgemeester, wiens instal
latie aanleiding tot dit betoog gaf, aan den oudsten
wethouder, om raadsvergadering te beleggen, ten
einde bij daarin, en ten overstaan van de vertegen
woordiging der ingezetenen zijne betrekking zou aan
vaarden, was niets anders dan beleefdheid, de wei
gering of nalatigheid van den wethouder in het bij
eenroepen van den Raad eene erge misvatting, en de
grond, waarop die weigering of nalatigheid rustte, te
weten, dat de burgemeester niet in de gemeente
woonde en nog geen dispensatie van inwoning ver
kregen had, voor het minst genomen onjuist.
Terecht had dan ook de burgemeester voorshands
besloten, zonder installatie zijne betrekking te aanvaar
den, iets wat door het later opkomen van een genoeg
zaam aantal raadsleden niet noodig was. En nu twij-
fele men niet of deze vergadering wettig was. Want
behalve dat de meerderheid van de leden was opgeko
men, hadden de anderen zich doen verontschuldigen
en hunne ingenomenheid met de installatie betuigd,
terwijl het houden der vergadering ter openbare ken
nis was gebracht."
Wij hebben dit artikel in zijn geheel opgenomen,
omdat het eene gemeente betrof in de nabijheid van
Goes gelegen, en twijfelen niet of dit betoog, ge
leverd door een blad, dat uitsluitend aan de belan
gen van de gemeenten gewijd is, bevat veel voor de
meening, dat de heer de Blinde eene verkeerde opvat
ting heeft van art. 74 der gem wet. En zelfs, al
was de opvatting van den heer de Blinde juist, dan
moet het betwijfeld worden of het hem, secretaris der
gemeente zijnde, voegde om den burgemeester, van
wiens benoeming hij kennis droeg, niet als zoodanig
te erkennen. Toen de burgemeester hem verzocht,
procesverbaal der in-functietred:ng op te maken, had
hij dit moeten doen, want volgens art. 101 der ge-
gem.wet was hij dit verplicht, de verantwoordelijk
heid der zaak aan den burgemeester overlatende.
Zaterdag 29 Maart 11. was voor den heer
IV. Staart, thans eervol ontslagen hoofdonder
wijzer aan de openbare school der le klasse
in deze gemeente, een gewichtige dag. Hg
vierde daarop zijn 62n geboortedag en het
50jarig feest zijner intrede in de onderwijzers
loopbaan tevens was het de laatste dag, waarop
hij als hoofdonderwijzer in zijne school optrad.
Vooral naar aanleiding van het laatstge
noemde was hem eene eenvoudige, doch be-
teekenisvolle verrassing bereid.
Te half elf traden de inspeeteui van het
lager onderwijs in deze provincie, daartoe op
zettelijk overgekomen, de districts-schoolopzie-
ner, de plaatselijke schoolcommissie en een lid
van het dagelijksch bestuur dezer gemeente de
school binnen om den waardigen man bij zijn
aftreden een blijk van belangstélling en deel
neming in die gebeurtenis te geven.
Achtereenvolgens werd hij door den inspec
teur, den schoolopziener, den president der
plaatselijke schoolcommissie en den wethou
der Fransen van de Putte, op hartelijke wijze
toegesproken; allen betuigden hem hun innig
leedwezen, dat zij hem voortaan niet meer
onder de onderwijzers van hunnen kring zou
den mogen tellen; betuigden hem hunnen
welgemeendeu dank voor alles, wat hg in het
belang der jeugd en tot opleiding van jeug
dige onderwijzers had verriehc en verzekerden
hem van de gevoelens van hoogachting en
vriendschap, die zij voor hem koesterden.
De heer Staart betuigde daarna zijnen har-
telijken dank voor de blijken van achting en