1873. N°. 38. Zaterdag 29 Maart. 60 jaargang.
BINNENLANDSCHE BERICHTEN.
GOESSCHE
De uitgave dezer Courant geschiedt Maandag, Woensdag
en Vbij])ag avond, uitgezonderd op feestdagen.
Prijs per kwartaal zoo binnen als buiten Goes ƒ1,75.
Afzonderlijke nommers 5 c. met bijblad 10 c.
COURANT.
Gewone advertentiën worden a 10 c. de regel geplaatst.
Geboorte-, huwelijks- en doodberichten met de daarop be-,
trekking hebbende dankbetuigingen van 1—8 regels h/1,-
Dienst-aanbiedingen, niet meer dan 4 regels bedragende
en contant betaald, 20, c.
GOES, den 28 Maart 1873.
Men beweert, dat de rechtsgeleerde leden van
de Tweede Kamer dezer dagen genieten. De
herhaalde discussie over eene rechterlijke orga
nisatie geeft hun gelegenheid, zich ruim te be
wegen op het terrein, waar zij vooral te huis
zijn en er wordt geen spaarzaam gebruik
van gemaakt.
Intusschen wordt er niet veel nieuws voor
den dag gebracht. Alle sprekers, zelfs de Mi
nister, beginnen met te zeggen, dat zij oude
wapenen gebruiken moeten, tot aanval of ver
dediging. Hunne redevoeringen zijn daarom niet
veel korter of vrij van herhaling. Soms trekt
een spreker, die niets anders dan zijn voorgan
ger te zeggen heeft, er zoo lustig op los, als
had hij te vertellen, wat nog niémand ooit hoorde.
Dat is nu eenmaal de zwakke zijde van ons
parlement. Wij moeten het ons getroosten en
delven uit den onmetelijken stroom van woor
den slechts het een en ander op, dat bijzonder
onze aandacht trekt.
Een der meest gewichtige beginselen van het
nu in behandeling zijnde wetsontwerp, waarbij
de arrondissementsrechtbanken blijven bestaan,
is de afschaffing der provinciale gerechtshoven.
Het ontwerp heeft deze laatste ter dood ver
oordeeld, maar raadsheeren en niet-raadsheeren
zochten ze te redden en te behouden.
Onder de voorstanders van het behoud was
ook de Goessche afgevaardigde, mr. Saaijmans
Fader. Wij hebben allen eerbied voor zijn ge
voelen op dit punt en kunnen ons best begrij
pen, dat, zoo hij er al geene andere redenen
voor had, de behoudstheorie bij hem de schaal
ten voordeele van het voortdurend bestaan der
hoven, zou doen overslaan. Maar wij veroor
loven ons eene opmerking omtrent een hoofd
motief, waarop mr. S. Vader zijne instemming
grondde met een amendement, dat de hoven
zou bewaren, maar het wetsontwerp ten vure
doemen.
„Wat de gelijke berechting van alle misdrij
ven betreft," zoo sprak de Goessche afgevaar
digde, „het voorstel daartoe, ik ontken het niet,
heeft mij leed gedaan als stuitend voor het
gevoel. Het volksgeweten toch moet ten sterkste
gegriefd worden, wanneer men ziet, dat op
dezelfde bank van beschuldigden, waarop mis
schien eenige oogenblikken vroeger de snoodste
misdadiger, die zich aan moord, brandstichting
of andere gruweldaden had schuldig gemaakt,
gezeten was, de man, die slechts aan eene ge
ringe overtreding zich had schuldig gemaakt,
verplicht wordt plaats te nemen voor denzelf
den rechter; dit is, dunkt mij, ergerlijk te zien
en kwetsend voor het zedelijk gevoel der natie."
Mr. Saaijmans vindt het stuitend voor zijn
gevoel, dat zware en lichte overtreders der wet
op één en dezelfde bank zitten zullen en door
denzelfden rechter gevonnisd worden. De be
doeling van den afgevaardigde zal wel zijn, dat
er voor erge misdadigers eene andere rechtbank
zijn moet dan voor hen, die aan geringe over
treding zich schuldig maakten.
Ons dunkt, dat die eisch van mr.Vader
kwetsend is voor het gevoel van de rechters,
want daarin ligt opgesloten, dat. of de rechters,
die over kleine misdrijven oordeelen, niet in
staat zouden zijn om van groote delicten ken
nis te nemen, of dat die over beiden rechtspre
ken niet zouden weten te onderscheiden en
de rechtvaardigheid te betrachten.
Die eisoh, zoo meenen wij, is ook voor het
volksgeweten veel kwetsender dan het zitten
op één bank van beschuldigden. Immers
die volgens de letter der wet voor een ge
rechtshof moeten terecht gesteld worden, zijn
vaak veel minder schuldig dan zij, die hun von
nis van eene rechtbank ontvangen. Wat de wet
crimineel noemt, is daarom niet altijd zooveel
slechter dan de daad, die correctioneel wordt
gestraft. Het gaat dan ook niet op, en dat moet
de natie grieven, dat men elk, die voor een
gerechtshof gebracht wordt, voor een uitvaagsel
houdt.
Men stelle zich voor, dat een moordenaar op
de bank der beschuldigden zat en door de rechters
veroordeeld werd. Nadat zijn vonnis geveld is,
komt een ander voor, die, misschien wel in dron
kenschap, eenige klappen uitdeelde. Wat is er
ergerlijks voor dezen in gelegendat hij op
de bank zit, straks door den moordenaar ver
laten? Die bank maakt toch den moordenaar
niet? Wat is er ergerlijks in, dat dezelfde rechter
hem vonnist? Zal dan die rechter niet nauwkeu
rig elke zaak, dus ook de zijne, onderzoeken; zal
hij niet weten te onderscheiden En als na onder
zoek gevonnisd wordt, zal het dan zoo grievend
zijn, het vonnis dat enkele dagen gevangenschap
oplegt te vernemen uit denzelfden mond, die straks
levenslange tuchthuisstraf uitsprak? Waarlijk, 'tis
ofmr. Saaijmans vreest, dat de rechter over zware
misdadigers te veel aan zware straffen gewennen
zou, om die niet ook op anderen toetepassen;
mr. Saaijmans schijnt het voor een lichten mis
dadiger niet fatsoenlijk te achten, om door den
zelfden rechter als de brandstichter geoordeeld
te worden.
Had ouze afgevaardigde gezegd; laat de hoven
blijven en als deze even als de rechtbanken
wat sneller dan thans' zaken afdoendan is
er eenige meerdere hoop op spoedig recht; wij
zouden zeggen: uw advies behaagt ons, niet om
dat wij de rechtsquaestie willen beoordeelen
maar omdat wij elk middel zouden zegenen
dat ons verloste van dien tragen rechtsloop
die nu dikwijls onschuldigen maanden lang in
preventive gevangenschap doet smachten. Het
zedelijk gevoel der natie is daartegen al zoo
lang opgekomen, dat wij wel wensehten, dat
mr. 5. Vader zich daartegen eens ten strijde
aangordde.
Ziewij kunnen ons nog begrijpendat
iemand de onderscheidingen zoover wil door
voeren, dat hij andere banken in de gerechts
zalen, andere cellen in de gevangenis voor erge
en niet erge misdadigers verlangt, maar waarom
andere rechters en nog wel met hooger titel?
Immers de rechters zijn daar om te beslissen,
wie veel en wie weinig misdeed en hoe zou
het volksgeweten kunnen gekwetst worden als
men daarvoor dezelfde personen aanwijst?
Neenhet volksgeweten komt er vrij wat
meer tegen opdat nu de beschuldigdedie
misschien vrijgesproken of tot lichte straf ver
oordeeld wordt, uit de plaats waar hij vergeten
en onopgemerkt gevangen zat, in spoorwagens
naar elders wordt gevoerd, aan eene andere om
geving wordt bloot gesteld, om later weder ten
aanzien der menigte vervoerd te worden, 't Is
toch bij ons te lande zoo, dat men de misda
digers hoe gering hun misdrijf zij liever op
alle mogelijke wijze tentoonstelt, dan dat men
helpen zou, om nog overgebleven schaamte of
niet uitgedoofd eergevoel te bewaren.
Moge het dan ook zijn dat mr. Saaijmans
het kwetsend vinden zou als een lichte misda
diger moest terecht staan voor denzelfden rechter,
die een moordenaar veroordeelde; het volksge
weten zal daar weinig grievends in vinden. En
wij spraken er nog niet van dat in den regel
zijdie op de banken der beschuldigden zitten
er al zeer weinig aan denken, wie daar voor
hen zat. Wat zij vragen en wachten, wat het
volk voor de gevallenen in zijn midden eischt,
is niets anders, dan recht, spoedig recht en eene
menschelijke behandeling.
't Volgende komt onder de rubriek In
gezonden" in de N. R. Ct. van heden voor.
In verschillende couranten is melding ge
maakt van de handeling van den heer J. W.
de Blinde, secretaris en ontvanger der gemeente
Hoedekenskerke, bij- gelegenheid dat de heer
W. L. Kakebeeke, te Goes, benoemd en beëedigd
burgemeester der gemeente Hoedekenskerae,
als zoodanig wenschte geïnstalleerd te worden.
De ondergeteekende wenscht mede te dee-
len, wat hem tot die handeling heeft aanlei
ding gegeven
Art. 74 der gemeentewet schrijft voor //Hij
»(de Burgemeester) heeft zijne vaste woonplaats
binnen de gemeente, of, is hij Burgemeester
»van meerdere gemeenten, binnen een dier ge-
meenten."
Hiervan kan, is het in het belang der
gemeente noodig, door Ons, de Gedeputeerde
Staten, die het gevoelen van den Raad in-
winnen, gehoord, ontheffing worden verl end."
Het spreekt immers vanzelf, dat ieder, ge
zond hoofd, met eenige kennis van de wet,
zal moeten, bekennen, dat de heer Kakebeeke,
alvorens hij de vereisehte ontheffing van den
Koning had verkregen, niet in functie kon treden.
Ik verwijs naar het verslag in de Goessche
Courant van Dinsdag 11 Maart 1873, No. 30,
om te doen zien, op welke wijze de leden van
den Raad zijn bij elkander gebracht. De stel
ler van dat verslag verraadt daardoor, mijns
inziens, dat hij zelf overtuigd is, dat er niets
wettig is geschied.
In de openbare vergadering van Woensdag
den 5den Maart 1873, des namiddags ten 4
ure, belegd op last van den oudsten wethou
der in jaren, volgens art. 77 der gemeentewet,
nog met voorkennis van den, op zijn verzoek,
eervol ontslagen Burgemeester II. K. Persant
Snoep, zijn er vier leden opgekomen, namelijk
P. Verbrugge, Tan Walraven, Maarten de Regt
en Cornells Boonman, Dzin die vergadering
is mededeeling gedaan van het aan den heer
Persant Snoepdoor den Koning, bij besluit
van 22 l'ebr. 1873, verleend eervol ontslag,
en van de benoeming des heéren W. L. Ka
kebeeke. Met algemeene stemmen werd besloten,
geene vergadering op verzoek van den benoem
den burgemeester te beleggen, alvorens hij
zijne ontheffing van inwoning, bedoeld bij art.
74 der gemeentewet, zoude hebben bekomen.
Deze omstandigheden vermeld hebbende, kom
ik tot de volgende conclusie
dat de door den heer Kakebeeke belegde
vergadering van Vrijdag 7 Maart 1873, die
van Woensdag 12 Maart 1873 en die van
Donderdag 20 Maart 1873, onwettig zijn
dat alles waartoe in die vergaderingen beslo
ten is, niet wettig is, en dus geen de minste
gevolgen hebben kan terwijl ik het voorts
aan een ieder overlaat, te oordeelen over de
handeling van de beide wethouders P. Veru
brugge en J. Walraven, die tegenwoordig zijn
geweest in de vergadering van 5 Maart, en
later op den 12den stemden voor mijn zoo
genaamd ontslag, hoewel ik slechts op hun1
nen last had gehandeld.
Hoedekenskerke, De Gemeentesecretaris,
22 Maart 1873. J. W. DE BLINDE.
N B. Verzoeke dit schrijven in andere couranten
over te nemen.